woensdag 8 april 2015

Schilverering a. 1317 2014


Zijn kunstenaars gezapig geworden? Heb ik terecht de indruk dat velen van hen de broeierige aard van het opstandige of van het bijzondere kwijt zijn geraakt of misschien wel nooit hebben bezeten? Is dat er misschien uit geselecteerd? Zijn zij niet gewoon een beroepsgroep geworden, onderdeel slechts van een ontwikkeling, geautoriseerd door zogenaamde
terzakekundigen? Of hebben zij zich laten vervormen in al te simpele beschikbare mallen, zelfs al lijken die hun gevoel van eigenheid of zelfs hun besef van recht te strelen? Doet een ieder zijn nuttige kunstje zoals haast iedereen dat inmiddels doet? Behalve dan misschien de afvallers? Zijn we misschien getuige van een salto mortale van het Marcusiaanse paradigma over de repressieve tolerantie waarbij nu het individu zichzelf dusdanig tolereert dat hij zowel zichzelf als de ander onderdrukt? Is existentie persistentie geworden? Persistentie in absentie?

We lijken een tijd van grote innerlijke afwezigheid te beleven. Schilverering: dat is hetgeen we nu zien en waaraan velen van ons zich bezondigen. Nu is de mens altijd wel uivormig van aard geweest maar de fixatie op het buitenste van onze schilvormige existentie is misschien groter dan ooit. En dat is inmiddels gewoonte geworden: zoveel gewoonte dat die al nauwelijks meer opvalt; niet veel meer dus dan het besef van een gefrituurde kibbeling wachtend op een hongerige maag.
Hebben ook kunstenaars hun bijzonderheid dusdanig genormaliseerd dat zij zich niet meer als vreemd kunnen voorstellen? Is het vreemde uitgebannen en verworden tot het voortollende exotische of eerder, hoe paradoxaal dat ook klinkt, tot het vertrouwde of ......  het vertrouwen wekkende? Kan niemand zich meer tot over zijn eigen vertrouwde grenzen denken in plaats van zich te buiten te gaan aan wat zich over allerlei demografische en geografische grenzen heen afspeelt? Hetgeen iets anders is!
Lukt het haast niemand zichzelf te gronde richten voor mijn part? Is er geen grond meer? Is het voorstellingsvermogen vastgelopen in een geacclimatiseerde voorspelbaarheid?

Of de tucht van de markt daar veel verandering in zal brengen is de vraag. Die loomheid, dat gebrek aan opstandigheid is een kenmerk van een verlate burgerlijke samenleving waarin de burgers de kiemen van hun opstandigheid hebben verloren zien gaan in eindeloze besluitvormingsprocessen, in om zich heen grijpende gelijkvormigheid, in overmatig begrip ...... en in een idee van democratie, baken overigens van een aflopende volkse tevredenheid.  Een samenleving die overigens nog prat gaat op haar bijzondere vormen van redelijkheid. Een samenleving dus die haar unieke restanten alleen nog maar verdedigt. Ja, maar tegen wie of wat eigenlijk? Of is ze zo overtuigd geraakt van zichzelf dat ze zich slechts voor zichzelf verdedigt? Maar dan heerst er een soort veredelde monologische slaperigheid; dan is de samenleving dus misschien een schone slaapster die slechts van een verregaande escalatie wakker schrikt om dan overigens op een andere zijde verder te slapen.

Dat er dus filosofen zijn die geloof hechten aan de a priori atypische kracht van kunstenaars moet misschien een relict zijn van vroeger tijden waarin er misschien nog mensen te vinden waren die zichzelf beschouwden als een gistend iets en niet als een exemplaar van een type, nodig om het blazoen van ik weet niet wat, op te poetsen.