‘
Ga een beetje dichter uit mijn buurt staan’ lijkt het eerste aforisme van mijzelf te zijn dat ik kan
traceren. Ik ontdekte het in een oud beduimeld boekje. Maar pas toen ik in
verband met een tentoonstelling in het oude kerkje in Kortenhoef iets moest
doen voor een catalogus begon ik serieuzer aan dit genre. Waarbij gezegd moet
worden dat ik toen ziek te bed lag en het schrijven van puntige en vooral korte
zinsneden meer voor de hand lag dan het formuleren van een lijvig stuk tekst.
En zo langzamerhand is er een opschrijfboekje in mijn hemdzak gaan zitten om de
aforismen te vangen. Want zo gaat vaak bij die dingen: je laat je gedachten de
vrije loop, je mijmert, en hoopt op iets dat je achteraf vertrouwder voorkomt
dan je voordien verwacht hebt. Hetgeen eigenlijk onzin is, want wat kun je nu
eenmaal van te voren verwachten? Ik verwacht dus als het ware achteraf. In
retrospectief.
Loop
je een aantal omschrijvingen van het aforisme af dan vallen een aantal zaken
op. Een aforisme wordt geacht kort en bondig te zijn. De Bijbel wordt geen
aforisme genoemd. Men noemt een
aforisme ook wel een kernspreuk: een zinrijke spreuk die meer lengte van het
verstaan heeft dan woorden die dat uitdrukken. Er vind dus een zekere reductie
plaats ter vergroting van het effect. In de aforismen die ik schrijf vindt de
reductie ook wel plaats maar al schrijvend dijt een tekst ook wel eens uit en
wordt het aforisme allengs een tekst of een kort essay.
De
selectie die u hier aantreft is het eerste gedeelte van een selectie van
aforismen. Deze selectie komt uit het prisma van de citaten van Uitgeverij het
Spectrum. Het tweede gedeelte zal een selectie zijn uit mijn eigen bibliotheek.
Bekende aforisten zijn E. M Cioran, Nicolas Chamfort, Georg Christoph
Lichtenberg en Nietzsche. Maar ook
Ludwig Wittgenstein of Peter Handke hebben op dit terrein hun sporen nagelaten.
Er zijn schrijvers die zich met name richten op het aforisme als
uitdrukkingsvorm en er zijn anderen zoals Elias Canetti waarbij het schrijven
van aforismen slechts een onderdeel vormt van hun schrijverschap.
Dan
nog wat opmerkingen over het karakter van dergelijke zegswijzen. Het eerste
kenmerk dat mij te binnen schiet is de paradox. Verwant hiermee zijn de tegenstrijdigheid,
de tegenstelling. Ook de omkering komt in de buurt. Hoe dan ook, het
tegenstrijdige en zichzelf schijnbaar tegensprekende komt vaak voor en het is
ook voor mij een rijke bron. Een bekende paradox is die van Epimenides en die
luidt: ‘De Kretenzer Epimenides zegt: “Alle Kretenzers liegen” ‘. Het lijkt
hier alsof Epimenides liegt en dan is de uitspraak onwaar. Hij kan waar zijn,
als we veronderstellen dat nu juist Epimenides niet liegt. We moeten dus een
kunstgreep uithalen om uit het slop van de uitspraak te raken. Maar het mooie
is natuurlijk dat je in het tegenstrijdige van de uitspraak blijft. Een andere
paradox ontstaat wanneer de betekenis van een of meer woorden binnen een zin
verandert. Problemen met
woordbetekenissen zijn er zoals we weten volop. Een aforist is in staat
elastisch met woordbetekenissen om te gaan. Hij weet dat er niet zoiets is als eenduidigheid. De Tao Te
Ching (Het Boek van de Weg) van Lao Tzu is gebaseerd op de onbestemde meerduidigheid.
‘De Tao doet nooit iets, toch wordt door hem alles gedaan’ of ‘De grote Tao stroomt overal. Alle
dingen zijn uit hem geboren, maar toch schept hij ze niet’. De Tao kun je zien
als de onherleidbare essentie van het universum, waar de mens zich aan kan
overgeven. Dat hier vloeiende evenwicht van tegendelen zie je ook terug in
Prometheus van de schrijfster Carry van Bruggen. In een eenduidige dogmatische
wereld zoals de burgerlijke laatchristelijk Nederlandse is weinig ruimte voor
het tegenstrijdige. Daar gaat het ‘denken’ in het algemeen één kant op: de gewenste.
En een gevoel van onbepaaldheid is
daar nagenoeg onmogelijk. De voedingsbodem voor aforismen is daar dus schraal,
al kun je je afvragen of die weinige individuen die wel aforismen voelen en schrijven
zich hierdoor laten weerhouden. Carry van Bruggen zegt ergens dat er per
generatie maar weinig echt zelfstandige individuen zijn; de meeste conformeren
zich meer of minder. Vandaar de populariteit van religies en pseudo-religies, al denkt men daar dat men bevrijd is. Met de massa-immigratie en vooral die van moslims is de
voedingsbodem voor snedige aforismen of vileine opmerkingen nog kleiner dan die
al was. Dat is één van de negatieve effecten van dit fenomeen. Juist de
immigratiekwestie heeft het kamp verder opgedeeld in voor- en tegenstanders al
kun je je afvragen of de linkse maatschappijkritiek uit de jaren zeventig en
daarna, ook een kritiek op de kritiek zelf was. Ik betwijfel het.
Aforistische
geesten zijn dus gevoelig voor het absurde en hachelijke van het menselijk
bestaan. Als Michael Stein schrijft dat problemen nooit opgelost worden maar
worden vervangen door nieuwe problemen, dan laat hij zien dat er nooit een
veilig of eenduidig heenkomen is.
Omkering is in dit verband ook een kenmerk van het aforisme. ‘Sommige principes houden er een hoop mensen op na’ schrijft Cees Buddingh, geboren in 1918. Of Levi Weemoedt die schrijft dat onze edelste gevoelens leiden tot de gemeenste daden. Dezelfde gedachte bij Oscar Wilde en bij mij. Hoe onvoorstelbaar in deze van goedheid doordrenkte tijd. Zien we nu dergelijke gedachtengangen nog? In een klimaat waar alles is doordrenkt van een mismaakte wil?
Aforismen zijn een vorm van humor, dus ook een vorm om de menselijke zekerheden te ontregelen. Ik zou zeggen dat het beschouwelijk element varieert. Humor zie je wel in milieus waarin men zeker van is zichzelf en de ander te grazen neemt. Een dieper gaand aforisme zul je echter in dergelijke milieus weer minder aantreffen. Men neemt zich ongaarne zelf op de korrel en een beschouwingswijze waarin men zich weet tegen te spreken is daar niet zo populair. Mensen stellen zichzelf graag gerust en daar passen eerder grappen bij dan aforismen.
Omkering is in dit verband ook een kenmerk van het aforisme. ‘Sommige principes houden er een hoop mensen op na’ schrijft Cees Buddingh, geboren in 1918. Of Levi Weemoedt die schrijft dat onze edelste gevoelens leiden tot de gemeenste daden. Dezelfde gedachte bij Oscar Wilde en bij mij. Hoe onvoorstelbaar in deze van goedheid doordrenkte tijd. Zien we nu dergelijke gedachtengangen nog? In een klimaat waar alles is doordrenkt van een mismaakte wil?
Aforismen zijn een vorm van humor, dus ook een vorm om de menselijke zekerheden te ontregelen. Ik zou zeggen dat het beschouwelijk element varieert. Humor zie je wel in milieus waarin men zeker van is zichzelf en de ander te grazen neemt. Een dieper gaand aforisme zul je echter in dergelijke milieus weer minder aantreffen. Men neemt zich ongaarne zelf op de korrel en een beschouwingswijze waarin men zich weet tegen te spreken is daar niet zo populair. Mensen stellen zichzelf graag gerust en daar passen eerder grappen bij dan aforismen.
Zonder
verbeeldingskracht gaat het ook al niet. Bert Schierbeek schrijft ‘Stilte: een
gat in het geluid’. Ook Schierbeek is van 1918, net als Buddingh.
Verbeeldingskracht is geen eigenschap die me nu in mijn leven in Nederland is
opgevallen. Men mijdt het daar maar liever. Maar zegt Cees Buddingh: ‘Niemand dwaalt zozeer als wie meent de
juiste weg gevonden te hebben’.
Kan
iedereen met wat kunstgrepen aforismen schrijven? Ik denk het niet. Je kunt wel
eens wat verzinnen maar een leven lang, of jaren aaneen, schrijven
veronderstelt dat de schrijver in staat is voortdurend zichzelf, de taal, de
feiten of de betekenissen te ondergraven. Dat is niet iedereen gegeven. Je moet
uit jouw eigen leven putten. Een andermans leven kun je niet lenen.
.................................
Een
goed aforisme is hard voor de kaken van zijn tijd.
(Nietsche 1844)
(Nietsche 1844)
Een
geestelijke die zijn geloof verliest, laat zijn roeping in de steek; een
filosoof die het zijne verliest, definieert zijn onderwerp opnieuw
(Ernest
Gellner 1925)
Opinies
zijn vermoeiend omdat het zo gemakkelijk is ze te hebben.
(Gerrit
Komrij 1944)
Sommige
principes houden er een hoop mensen op na.
(Cees
Buddingh 1918)
Onze
beginselen passen zich aan onze hartstochten aan, hoe vaak ook het
tegenovergestelde wordt beweerd.
(Ernst
Hohenemser 1870)
Fanatisme
betekent: je krachtsinspanning verdubbelen, nadat je het doel vergeten bent.
(George
Santayana 1863)
Hoe
groter de onwetendheid, hoe groter het dogmatisme.
(Sir
William Osler 1849)
Overtuigingen
zijn gevaarlijker vijanden van de waarheid dan leugens.
(Nietzsche
1844)
Problemen
worden nooit opgelost. Problemen worden vervangen door andere problemen.
(Michael
Stein 1935)
In
de oude wereld trachtte men te begrijpen. In de nieuwe wil men weten.
(Jan
Greshof 1888)
Menigeen
ontkent het bestaan van hoogten. Om er niet tegen te hoeven opkijken.
(Etienne-Paul-Marie
Lamotte 1903)
De
essentie van creativiteit is het nieuwe eraan, en dus hebben we geen maatstaf
om haar te kunnen beoordelen.
(Carl
R. Rogers 1902)
Zoals
de ogen der doden zachtjes worden gesloten, zo moeten wij de ogen der levenden
zachtjes openen.
(Jean
Cocteau 1889)
Originaliteit
is zelfstandigheid: men kan oude gedachten origineel en nieuwe zeer
onzelfstandig onder woorden brengen.
(Ernst
Hohenemser 1870)
Cultuur
betekent oorspronkelijk ‘een stuk zaairijp gemaakte grond’. Was het dáár maar
mee gebleven.
(Levi
Weemoedt 1948)
Onze
edelste gevoelens leiden altijd weer tot de gemeenste daden.
(Jean
Annouilh 1910)
Wanneer
een mens iets door en door doms doet, gebeurt het altijd uit de edelste
motieven.
(Oscar
Wilde 1854)
Wanneer
allen het eens zijn, heeft niemand voldoende nagedacht.
(Walter
Lippman 1859)
Denken
is zo buitengewoon vermoeiend dat velen de voorkeur geven aan oordelen.
(Otto
Weiss 1847)
Om
niet opgevreten te worden., loopt menig schaap in een wolfsvacht rond.
(Otto
Weiss 1847)
Het
leven is de buitenkant van de dood.
(Fernando
Pessoa 1888)
Niets
in de wereld is gevaarlijker dan oprechte onwetendheid en consciëntieuze
stupiditeit.
(Marten
Luther King 1929)
Hoe
leger een hoofd, hoe minder men erin kan gieten.
(Cees
Buddingh 1918)
De
afgunst van de armen ten opzichte van de rijken is kinderspel vergeleken bij de dodelijke haat van de dommen
tegen de denkenden.
(Jan
Greshof 1888)
Wat
mij diep vernedert is te zien dat het menselijk verstand grenzen heeft, terwijl
de menselijke domheid er geen heeft.
(Paul
Hervieu 1857)
Als
men domheid maar met genoeg nadruk beweert, dan weegt zij reeds even zwaar als
een verstandig woord.
(Anton
Riehl 1852)
Macht
is geen middel maar een doel. Men vestigt geen dictatuur om een revolutie te
beschermen, maar men begint een revolutie om de dictatuur te bevestigen.
(George
Orwell 1903)
Vrijheid
is het meest gebruikte woord van onze tijd. Iedereen schijnt te weten wat het
betekent. Toch is er niets wat meer obscuur, dubbelzinnig en misbruikt is.
(Karl
Jaspers 1883)
Vrijheid
betekent verantwoordelijkheid. Daarom zijn de meeste mensen er bang voor.
(George
Bernard Shaw 1856)
Er
is geen uitweg uit de cirkel van iemands geloof.
(Keith
Lehrer 1936)
Geloof
verzet bergen onzin.
(André
Gide 1869)
Het
geschreeuw om gelijkheid haalt iedereen omlaag.
(Iris
Murdoch 1919)
Talenten
vinden oplossingen, genieën ontdekken problemen.
(Hans
Krallsheimer 1888)
Ieder
groot man is een raadsel dat pas door het nageslacht wordt opgelost.
(Isolde
Kurz 1853)
Er
wordt meer liefdadigheid bedreven om zijn eigen geweten te sussen dan om
anderen wel te doen.
(Cees
Buddingh 1918)
Religie
God zag dat het goed was
Maar dat is lang geleden
God zag dat het goed was
Maar dat is lang geleden
(Wim
Gijsen 1933)
Ik
ben nog steeds een atheïst, godzijdank.
(Louis
Buñuel 1900)
Intuïtie
is verstand dat haast heeft.
(Holbrook
Jackson 1874)
Menigeen
vindt zijn hart pas als hij zijn hoofd verloren heeft.
(Nietzsche
1844)
Zijn
dingen waardevol omdat ze begeerd worden of worden ze begeerd omdat ze waardevol
zijn?
(James
Griffin 1933)
Er
zijn weliswaar niet veel mensen die gevonden hebben wat zij zochten, maar de
meesten geloven dat zij zochten wat zij gevonden hebben.
(Hans
Krailsheimer 1888)
Elk
afscheid is de geboorte van een herinnering.
(Salvador
Dali 1904)
Vergeten
is een vorm van vrijheid.
(Kahlil
Gibran 1883)
De
geschiedenis leert ons dat mensen en naties zich pas verstandig gedragen, als
ze alle alternatieven hebben verbruikt.
(Abba
Eban 1915)
We
gaan achteruit de toekomst binnen.
(Paul
Valéry 1870)
Optimisme
is slecht voor humor.
(Glenn
Baxter 1944)
Mensen
moeten weten dat je leuk bent, anders lachen ze niet.
(Freek
de Jonge 1943)
We
veroordelen in anderen altijd diegenen wat we in onszelf het meeste vrezen.
(Robert
M. Pirsig 1928)
Menselijk
inzicht is zelfonderscheiding.
(Carry
van Bruggen 1881)
Interpretatie
is de wraak van het verstand op de kunst.
(Susan
Sontag 1933)
Goede
kritieken? Opgetild worden door een dwerg is iets waar je nog niet veel mee
opschiet.
(Willem
Frederik Hermans 1921)
In kunst
mag niet geprobeerd worden. men probeert geen schepping. Men probeert ook niet
te baren.
(Willem
Elsschot 1920)
Kunst
is er om te verontrusten. Wetenschap om gerust te stellen.
(George
Braque 1882)
Kunst
brengt ons nader tot de mens, maar zij verwijdert ons van de mensen.
(Texeira
de Pascoaes 1878)
Geen
enkele grote kunstenaar ziet de dingen ooit zoals ze zijn. Wanneer hij dat
deed, was hij niet langer een kunstenaar.
(Oscar
Wilde 1854)
Ze
zouden aan de grens van Nederland borden moeten zetten met: ‘Bewondering van
mensen ten strengste verboden’.
(Cherry
Duyns 1944)
In
Zwitserland kennen ze broederliefde, vijfhonderd jaar democratie en vrede. En
wat produceren ze? De koekoeksklok.
(Orson
Welles 1915)
De
wereld is een menagerie, waarin men verzuimd heeft de wolven van de lammeren te
scheiden.
(Prinses
Marie Louise Karadja 1868)
Het
is beter gehaat te worden voor wat je bent dan bemind te worden voor wat je
niet bent.
(André
Gide 1869)
Alles
blijft; alles gaat voorbij; alles blijft voorbijgaan.
(Jules
Deelder 1944)
Wanneer
mannen en vrouwen het eens worden, is dat alleen maar in hun conclusies; hun
redenen verschillen altijd.
(George
Santayana 1863)
De
menselijke soort is niet zozeer geneigd tot opstand als wel tot napraten.
(Renate
Rubinstein 1929)
Er zijn
twee soorten mensen op de wereld… ik en de anderen.
(Kamagurka
1956)
Het
verschil tussen mensen en dieren is, dat dieren luisteren naar de stem van hun
instinct en mensen niet naar de stem van hun verstand.
(Cees
Buddingh 1918)
Mensen
zijn wolken,
waar zij komen
betrekt de lucht.
waar zij komen
betrekt de lucht.
(Willem
Hussem 1900)
De
mens is een met rede begaafd dier dat altijd zijn kalmte verliest wanneer er
van hem verlangd wordt dat hij volgens de voorschriften der rede handelt.
(Oscar
Wilde 1854)
Wie
een spoor nalaat, laat een wond na.
(Henri
Michaux 1899)
Voor
mensen moeten we bang zijn en voor hen alleen; altijd.
(Louis-Ferdinand
Céline 1894)
Sommige
mensen geven hun bloed voor hun land; anderen hun gal.
(Gelett
Burgess 1866)
Morele
verontwaardiging is jaloezie met een heiligenkrans.
(Herbert
G. Wells 1856)
Stilte:
een gat in het geluid.
(Bert
Schierbeek 1918)
De
vraag blijft: Wat wil de man? Na levenslange studie is mijn antwoord: meer!
(Renate
Rubinstein 1929)
Misschien
is het wel helemaal niet zo goed om in alle openheid en vrijheid te worden
grootgebracht, zoals het tegenwoordig gebeurt. Want waar moet je je dan tegen
verzetten, waar moet je dan jezelf en de waarheid op bevechten.
(Ethel
Portnoy 1927)
De
universiteit ontplooit alle bekwaamheden, waaronder ook de domheid.
(Anton
Tsjechow 1860)
Sommige
staatslieden houden zo van vrede dat ze er graag een oorlog voor over hebben.
(Cees
Buddingh 1918)
Hoe
vrolijker je bent, hoe meer je nog hebt te leren.
(Don
Herold 1889)
Gewoonlijk
maken niet onze ideeën ons tot optimist of pessimist, maar maakt ons optimisme
of pessimisme, van fysiologische of pathologische aard, onze ideeën.
(Miguel
de Unamuno 1864)
Als
de samenhang in de politiek gaat ontbreken, komt het volk om.
(Ruud
Lubbers 1939)
Ik
heb vroeg geleerd dat je macht krijgt door de juiste vijanden te hebben.
(Helmut
Schmidt 1918)
V
erdragen
zijn als jonge meisjes - ze bloeien en verwelken.
(Charles
de Gaulle 1890)
Een
radicaal is een man die zijn beide voeten stevig in de lucht heeft.
(Franklin
D. Roosevelt)
De
samenleving is als de lucht: noodzakelijk om te ademen, maar onvoldoende om van
te leven.
(George
Santayana 1863)
Een
debat is een veelal verhit gesprek, waarbij twee mensen tegen elkaar praten en
naar zichzelf luisteren.
(Cees
Buddingh 1918)
In
onze tijd heeft wat men altijd schoonheid noemde
Schoonheid haar gezicht verbrand.
Schoonheid haar gezicht verbrand.
(Lucebert
1924)
Het
leuke van het vak schrijven is dat je het nooit leert.
(Simon
Carmiggelt 1913)
Mensen
die gelijk hebben gaan slecht schrijven.
(AntonTsjechow
1860)
Falen
en de ellende die daarbij hoort, zijn voor een kunstenaar de belangrijkste bron
van zijn creatieve energie.
(Montgomery
Clift 1920)
Door
de rijken arm te maken maak je de armen nog niet rijk.
(Nigel
Lawson 1932)
Sport
is de speelgoedafdeling van het leven.
(Jimmy
Cannon 1909)
Indien
alleen diegenen spreken die iets te zeggen hebben, zou het geluid van de
menselijke stem een zeldzaamheid worden.
(Cees
Buddingh 1918)
De
dingen die het minst hebben te betekenen, kan men het langdurigst bepraten.
(Louis
Paul Boon 1912)
Conversatie-aandrang
is een menselijke zwakheid; het bewegen der kaken en het voortbrengen van min
of meer beduidenis hebbende woorden, zinnen en peroraties is een fysieke
behoefte zo goed als eten en slapen.
(Louis
Couperus 1863)
Het
is moeilijk met mensen om te gaan, omdat zwijgen zo moeilijk is.
(Nietzsche
1844)
De
staat is een reparatiebedrijf van het kapitalisme.
(Hans
U. Klose 1937)
Mijn
definitie van een vrije samenleving is een samenleving waar het veilig is om
niet populair te zijn.
(Adlai
Stevenson 1900)
Door
aan allen rechten te geven, is de democratie de staatsvorm die op de meest
zekere wijze de goedheid vermoordt.
(Albert
Guinon 1861)
Het
denken kan de taal bederven, maar de taal kan ook het denken bederven.
(George
Orwell 1903)
De
grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld.
(Ludwig
Wittgenstein 1889)
Ontevredenheid
is de eerste stap naar vooruitgang van een mens of volk.
(Oscar
Wilde 1854)
Het
heden is aardig, maar het duurt zo kort.
Jacob
Israël de Haan 1881)
Zij
die zich het verleden niet kunnen herinneren, zijn gedoemd het te herhalen.
(George
Santayana 1863)
Ik
twijfel aan mensen, die zich
halsstarrig vasthouden aan hun
principes en niet de soepelheid
bezitten om oppositionele krachten
van het lijf te houden zonder
zichzelf ontrouw te worden.
halsstarrig vasthouden aan hun
principes en niet de soepelheid
bezitten om oppositionele krachten
van het lijf te houden zonder
zichzelf ontrouw te worden.
(Oey
Tjeng Sit 1916 0f 1917)
Nationalisme
is een kinderziekte, het is de mazelen der mensheid.
(Albert
Einstein 1879)
Als
iedereen verdraagzaam is, hoeft er feitelijk ook niets meer verdragen te
worden.
(Willem
Frederik Hermans 1921)
Een
intellectueel is iemand wiens geest zichzelf in de gaten houdt.
(Albert
Camus 1913)
Ik
heb zo’n helder verstand dat men de modder op de bodem ziet liggen.
(Eric
van der Steen 1907)
Wie
het met zichzelf eens geworden is, heeft opgehouden een geestelijk leven te
leiden.
(Jan
Greshof 1888)
Het
verstand is het enige dat menigeen verliest zonder het ooit bezeten te hebben.
(Peter
Sirius 1858)
Niemand
dwaalt zozeer als wie meent de juiste weg gevonden te hebben.
(Cees
Buddingh 1918)
De
waarheid beminnen betekent de leegte verdragen, en dus de dood aanvaarden. De
waarheid staat aan de kant van de dood.
(Simone
Weil 1909)
Hoe
kunnen we er zeker van zijn dat we geen bedriegers zijn?
(Jacques
Lacan 1901)
De
mensen hebben geen behoefte aan de waarheid, maar aan ‘zekerheden’ en verklaringen.
(Henry
de Montherlant 1896)
Spreek
ik de waarheid? Dat komt omdat u het met mij eens bent.
(Georges
Braque 1882)
De
mensen struikelen zo nu en dan over de waarheid – maar de meesten krabbelen
haastig overeind en lopen snel door alsof er niets was gebeurd.
(Winston
Churchill 1874)
Geloof
degenen die de waarheid zoeken; twijfel aan degenen die haar hebben gevonden.
(André
Gide 1809)
Wij
zijn alleen eilanden die elkaar leugens toeroepen over zeeën van misverstand
heen.
(Rudyard
Kipling 1865)
De
oplossing van het levensprobleem wordt gezien in het laten verdwijnen van het
probleem.
(Ludwig
Wittgenstein 1889)
Wie
zichzelf haat is niet nederig.
(E.
M. Cioran 1911)
De
ziel is een nevenhypothese, die sommigen op hun gemak stelt.
(Stephen
J. Gould 1941)
Je ziel
is jou het meest nabij, maar ze is niet je eigen ik.
(José
Ortega Y Gasset 1883)
De
meeste mensen verkopen hun ziel en leven met een goed geweten van de opbrengst.
(Logan
P. Smith 1865)
Der
grootste zonde tegen onze medeschepselen is niet ze te haten, maar
onverschillig tegen ze te zijn: dit is de essentie van de onmenselijkheid.
(George
Bernard Shaw 1856)