woensdag 30 juli 2014

Blog 25 Tot ergens aan voorbij 2014

WUND III 2013-2014  olieverf doek 65 x 50 cm




Onderstaande tekst is gepubliceerd in het cahier onder dezelfde naam, verschenen bij gelegenheid van de tentoonstelling Across the Opposite in galerie Helder van Marcel Wesdorp en Otto Egberts.



Tot ergens aan voorbij

Geconfronteerd met een vreemd beeld, een vreemde gedachte, een hem vreemd wezen, blijft de mens aanvankelijk aan de grens staan. Hij moet ergens wel;  zou hij zich, telkens als zich iets vreemds of nieuws aandient, volledig involveren - zou de mens al weten wat dat zou inhouden - dan zou hij in overprikkelde razernij of apathie vervallen en averij oplopen. De mens zoekt, zij het op verschillende wijze, een manier om dat wat zich aandient, te benaderen en in zich op te nemen.
Classificatie en annotatie zijn maar twee manieren om dat te doen en te ontkomen aan een al te heftige doordringing van het nieuwe. Ordening en commentaar maken het onbekende verteerbaar.
Op het eerste gezicht hieraan tegengesteld, zijn afwijzing en vermijding twee mechanismen, die de mens inzet het zich aandienende van zich af te houden of slechts mondjesmaat toe te laten. Taal is hier een nauwelijks te overschatten instrument en soms ook speelt ideologische gedrevenheid een rol al laat men zich daar niet altijd expliciet op voorstaan. Eerder indirect. Men zoekt het immers liever hogerop. Ook processen van het zwijgen zijn van belang bij het verwerken van het nieuwe of het onwelgevallige. Zwijgen kan intieme aandacht aanduiden maar evenzogoed de weigering maskeren zich ergens mee in te laten. Zo gezien is zwijgen één van de meer geniepige vormen van communicatie. Schreeuwen is soms niet meer dan een luidruchtige vorm van zwijgen. Slechts meningen serveren valt te begrijpen als een milde vorm van schreeuwen. Vandaar dat gesprekken tussen mensen die behept zijn met meningen, nauwelijks nieuwe inzichten opleveren. Pas waar het de mens lukt dat waar hij belang in stelt te combineren met een vraag, kan er een opening geboden worden.

Overigens: nergens is voorgeschreven dat de mens zich moet inlaten met het op hem afkomende. Er is trouwens ook nergens voorgeschreven dat de mens dat niet behoort te doen. Wezen tussen de wezens en wezen tussen de dingen en de voorstellingen, baant hij zich een weg. Ieder menselijk wezen doet dat anders. Hij kan er zich hoogstens van bewust worden tot hoever zijn receptie reikt, ofwel waar de receptie omslaat in negatie. Hierbij past de vraag in hoeverre zijn receptie de situatie van anderen beïnvloedt. De mens is nu eenmaal ook mens tussen de mensen.

Met het komen tot bewustzijn komt men op enig moment ‘zichzelf’ tegen. In die zin is het zelf een ontmoeting, al volgt daarop een afwijzing. Vaak maakt men zich hier maar niet al te druk over. Normaliteit is een levensvoorwaarde voor velen.

Dat ‘zichzelf’ is gevuld met herinneringen, verwachtingen, rationalisaties en zo meer. Het is vooral een sfeer waarin men is ondergedompeld. Een tabula rasa dat op elk moment opnieuw en weer helemaal anders beschreven kan worden lijkt het echter toch niet te zijn ofschoon de jachtigheid en opdringerigheid van een samenleving de basis voor een evenwichtig ‘samengesteld zelf’ kan ontwrichten en het bewustzijn kan uithollen. De opgejaagde en uitgeholde mens wordt dan niet veel meer dan een doorgeefluik voor instant boodschappen.

Zelfbewustzijn gezien als aandacht voor de processen van het zelf hoort bij het vermogen van de mens zijn bestaan vorm te geven en zich een plaats voor te stellen te midden van de anderen.
Niemand is in staat zijn vermogens bij voorbaat nauwkeurig te bepalen. Niemand is gehouden aan het onmogelijke maar evenzeer kent niemand met trefzekere precisie het mogelijke. Altijd grijpt de mens in het duister al meent hij met het licht van doen te hebben.

Binnen een samenleving waar zoveel krachten op de mens inwerken zien we golven van onbevangen opname en processen van afsluiting. Beide horen tot het wezen van de mens. Juist waar prikkels in een duizelingwekkende vaart rondom de mens oplichten zien we echter dat de bedreigde mens poogt de opname van prikkels, van dingen, gedachten of mensen te temperen dan wel ze lijdzaam te ondergaan. Hij moet wel om niet opgeslokt te worden door het steeds weer nieuwe waarvan hij soms wel, soms niet weet hoe het zich ten opzichte van hem zal gaan gedragen. De opgeklopte eis dat de mens wel tot schier eindeloze opname in staat zou moeten zijn is een typisch fenomeen van de moderne tijd en is uiteindelijk onhoudbaar omdat ze niet aansluit bij de beperkingen van de mens. Beperkingen die overigens gewoon tot de levensconditie van de mens behoren. Tenzij natuurlijk de programmering van de mens definitief veranderd kan worden. Maar spreken we dan nog wel van een mens?

Om een zekere dosis onvertrouwdheid aan te kunnen is ruimte nodig. Als die ruimte telkens weer ingenomen wordt door het telkens weer nieuwe dan wordt de mens indrukmoe, stelt zich te weer of ontwikkelt een gejaagde leegte die in feite een schijnleegte is, want zonder beelden is die niet. De hedendaagse mode is, de randvoorwaarden van de mens te ontkennen ten gunste van verondersteld hogere fixaties. Oprekbaarheid wordt gezien als een existentiële eis. Infiltratie van het nieuwe kent echter voor de opnamekandidaat zijn grenzen alhoewel we nooit precies weten waar en hoe die getrokken kunnen worden, alleen al om de eenvoudige reden dat de mens in staat is zijn gevoel te betwijfelen.
Niet zelden wordt de schade als gevolg van de infiltratie van het zich opdringende weer ontkend of opgenomen in wat men voor een nieuwe vorm van leven houdt. Wie echter goed om zich heen kijkt ziet dat die grenzen door het vertwijfelde uitroepen van de mens heen, zichtbaar worden.

Vandaar ook dat de receptie van de kunsten die steeds weer nieuwe beelden tevoorschijn brengen soms op weerstand stuit en door buitenstaanders al snel met het hun vertrouwde in aanraking gebracht wordt. Daar in het vertrouwde kent de mens immers de weg. Daar zoekt hij zijn referenties en die leiden soms tot een veroordeling van het onbepaalde dat nu juist het kenmerk is van sommige beelden. Voor mij is die onbepaaldheid een vitale kracht die in sommige beelden huist. Van dergelijke beelden verlang ik, zo lijkt het, dat ze een ‘iets’ zijn, een ‘daar ergens’. Ze brengen me aan gene zijde van het denkbeeldige punt tot waar ik dacht te kunnen doordringen. Echter, de plek van aankomst blijft in nevelen gehuld al zijn die nevelen minder nevelig voor beelden die al te gemakkelijk aansluiten bij wat we al ervaren en geclassificeerd hebben. Dan namelijk is de raadselachtige plaats van aankomst, waar het onbepaalde als het onbepaalde zijn werk kan doen, al vastgeklonken aan wat we al ervaren of ingedeeld hebben. In een turbulente samenleving met hoge omloopsnelheden is de verleiding om een hapklare brok op te dienen of in te slikken, groot. Een andere verleiding bestaat er uit beelden zowel als mensen of gedachten uitsluitend in elkaars verhouding te zien. Men raakt dan echter afgesloten van de trilling die alles eigen is. Er zijn onnoemelijk veel trillingsfrequenties maar minder trillingsvelden.
Het wordt door dit alles steeds moeilijker zich te bezinnen op de raadselachtige kern van dat waar wij door omringd zijn, inclusief ons denken. Dit geldt dus ook voor al het visuele. Zoals met alles is het ook hier de vraag tot hoever we in het zich aan ons verschijnende kunnen doordringen. Zuiver intrinsieke beeldkwaliteiten laten zich echter nooit betrappen, net zoals de zogenaamde waarheid. Zodra de mens zich door beeld of ‘waarheid’ laat naderen, zal hij kunnen merken dat hij het is die tezelfdertijd beeld of waarheid nadert. Dat maakt het opsporen van iets dat buiten ons ligt zo ingewikkeld. Het is als het waarnemen van de spleetachtige ruimte onder een stoelpoot. Tillen we die stoel op om de ruimte onder die poot waar te nemen dan lijkt de ruimte eronder verdwenen: ze is onderdeel geworden, zo lijkt het, van de ruimte in uitgebreide zin. Nadering, benadering of toenadering laten de mens in zekere zin verweesd achter. In die nadering - of afwijzing -door de mens spelen allerlei factoren een rol: van de intensiteit van zijn ontvankelijkheid tot de neiging de juiste reactie te geven.

Sprekend over beelden, kan het haast niet anders of er is wel een sluimerende beeldkracht aanwezig, al moet die nog ontsloten worden door de aandachtige mens, zelfs al houdt die aandacht de meest volledige afwijzing in. Afwijzing is meer daad dan iets uit onachtzaamheid laten passeren.
Een beeld is als een vondeling dat ligt te wachten op aandachtige blikken. Als maker besef ik dat een beeld, een beeld in wording, ook te vondeling gelegd wordt in het proces van zijn eigen ontstaan. Elke staat waarin het werken zich bevindt roept een negatieve ruimte op waarin hij gehuld is. Scheppen is bewerkstelligen van de eigen ontheemding. Elke stap problematiseert de verhouding tussen toen, nu en straks.

Diegene die voor het eerst met het afgeronde beeld geconfronteerd wordt kent dat ontstaansproces niet van nabij en heeft daardoor zijn eigen specifieke manieren van opname of afwijzing. Kijken is jezelf inwijden in het mysterie van het voorliggende werk. Een kunstwerk, vondeling van nature, verschijnt wel aan de buitenstaander maar zijn definitieve verstaan is daarmee niet gegeven al doet de mens nog zulke pogingen hem ergens onder te brengen. Het hier van het kunstwerk openbaart zich niet als vanzelf in een daar, waar zijn raadsel opgelost is. Er is geen bevrijdende slotconclusie mogelijk. En dat is moeilijk in een tijd van toetsen en bewijzen. In een tijd van het ja of nee.

Dat wil nog niet zeggen dat elk kunstwerk die mogelijkheid van het ‘hier en daar’ op identieke wijze in zich draagt en ook niet dat een kunstenaar per se, alleen al vanwege de uitoefening van zijn beroep, een bijzondere  waarde voor een samenleving heeft behalve dan dat hij net zo bijzonder is als iedereen. Niet alleen moet ook hij ergens verstaan worden maar ook zal ergens duidelijk moeten worden of hij of zij bereid is het hem of haar onvertrouwde te doorstaan. Dat is niet iedereen gegeven.

Verstaan heeft natuurlijk ook te maken met de bereidheid om te verstaan. Die bereidheid is niet in elke omgeving of context even groot en ze is ook nog eens afhankelijk van processen van herinnering en verwachting. De mens, als opgave opgevat, zal, daar waar hij voortdurend met het vreemde en onvertrouwde geconfronteerd wordt, telkens weer zijn horizon moeten bepalen. Het lijkt er op dat tegenwoordig die horizon steeds vaker een draagbare horizon is: een merkwaardig soort prêt-à-porter. Dat lijkt het gevolg van het egalitaire, consumentistische en solipsistische karakter van een samenleving dat steeds meer het aanschijn krijgt van een schervenverzameling, die soms zelfs uitloopt op een schervengericht waarbij het onwelgevallige, van welke aard dan ook, verbannen moet worden. Toch ligt juist in die persoonlijke draagbaarheid ook een kans voor de mens, namelijk om telkens weer dat wat hem omringt op zich in te laten werken. De mens ís in staat enigszins zijn eigen horizon te bepalen mits hij zich zijn kluisters bewust wordt. Maar als die horizon slechts als een doorgeefluik functioneert voor hier en daar circulerende vooropgezetheden waaruit naar believen geput kan worden, dan is een samenleving even ver als die misschien was toen dictaten en gewoontes de mores bepaalden, met dat verschil dat dergelijke samenlevingen mogelijk een sterkere bindingsstructuur hadden dan de huidige met haar ‘voor elk wat wils’ praktijk, die echter bij nader inzien dwingender is dan menigeen denkt. De individualisering heeft, zo lijkt het, niet geleid tot een verruiming van de analytische horizon die de mens onderscheidt van de viervoetigen of gevleugelden. Vandaar ook de herhaalde en soms vertwijfelde oproep tot verbinding. Vergeten wordt dat verbinding pas opstijgt uit ons vermogen met elkaar tegelijkertijd een geschiedenis, een heden en een toekomst voor te stellen. Vanuit die gedeelde voorstellingsruimte krijgen gezamenlijke handelingen een zekere soliditeit en gunt men elkaar tot op zekere hoogte bewegingsvrijheid. Daaruit volgt een zekere onderlinge cohesie, al wordt die ook wel eens door animositeit gekenmerkt. Niets gebeurt immers rimpelloos. Maar ze is een resultante, geen a priori. En dat houdt in, dat dit vermogen tot binding niet naar believen kan worden ingezet. Er is altijd sprake van een zekere wederkerigheid en altijd is er ergens sprake van een zekere begrenzing. Voorwaardelijkheid is echter niet iets dat heden ten dage sterk in het bewustzijn van de tot zichzelf veroordeelde mens doorgedrongen is.

In een samenleving die gekenmerkt wordt door haar gemis om het raadsel van de mens en zijn wereld te accepteren, bestaat de neiging het dan maar te zoeken in volumes en aantallen dan wel dit raadsel door wetenschap, voorschriften en techniek te elimineren. Dit gemis heeft ook de wereld van het beeld bereikt en vergeten wordt dat de waarde van het geschapene verder reikt dan de ruilwaarde binnen het oh zo luidruchtige discours doet vermoeden. Waarde houdt eerder iets achter dan dat het iets naar voren brengt. Ze is overigens een merkwaardige categorie. De mens is voortdurend in de weer om waardering te ontwikkelen. Zo gezien is de mens een werkwoord.

In een tijd waarin mensen met het telkens weer (on)bekende overvoerd raken en waarin zij zichzelf dagelijks nieuwe prikkels toedienen of toegediend krijgen lijkt er weinig plaats voor die kunstwerken die afstand nemen van het vertrouwde of gemakkelijk in te passen commentaar. Geconfronteerd met een onwillige omgeving kan ik als maker van een kunstwerk of bijvoorbeeld als schrijver van teksten ofwel de inspanningen anders proberen vorm te geven of al scheppend wachten op betere tijden en intussen proberen te overleven. Zijn echter deze beide opties uitgeput of onmogelijk dan resteert de terugtrekking. Deze optie brengt mij terug naar de tijd van voor mijn geboorte.

Otto Egberts








dinsdag 15 juli 2014

Aforisme 1631 2014

‘Doe wat gij niet wilt dat u geschiedt, ook een ander niet’.
Hoe vaak zingt dit ethisch appel niet rond? Zolang echter dat dit appel niet bezocht wordt door het denken, dat de grenzen van deze tekst aftast, is dit een betekenisloze uitspraak. Een appel als dit is immers ook een tekst. Elke tekst moet worden gelezen en kan dus op een bepaalde manier worden gelezen.