Sinds de jaren zestig zijn materiële behoeften en
zogenaamde moreel onbetwijfelbare idealen steeds prominenter en
onaantastbaarder geworden. En ze lijken in zeker opzicht op elkaar.
De opkomst van de welvaartsstaat, op zich een bijzondere prestatie van de nijvere
westerse mens, is gelijk opgegaan met een ontwikkeling van een scala aan
behoeften die voordien niet bestond of niet op een dergelijke wijze bestond. De
menselijke behoeften werden binnen de kapitalistische economische wetenschap
als oneindig verondersteld. Ze lagen als het ware te wachten om maar bevredigd
te worden. Westerse landen, waar onder ook Nederland, werden zo als het ware
behoeftige landen. Afhankelijk als ze werden van een stroom van producten en
diensten.
Nederland ontwikkelde zich zo meer en meer tot een afwerkplek voor een
permanente instant bevrediging die tot voor kort -waar uitstel van bevrediging
eerder de regel was- voor ondenkbaar gehouden werd. De plank in de supermarkt
staat symbool voor de toegenomen grijpmogelijkheden. Het verlangen naar
duurzame groei is een krampachtig verlengstuk van die grijpreflex. Reclame
bewerkte die behoefte aan een continue bevrediging en werd daarmee
tegelijkertijd een essentieel onderdeel van de economische machinerie.
Onmiddellijkheid en onbegrensdheid werden sleutelbegrippen.
Maar hetzelfde is gaan gelden voor idealen voorzover
die onder andere tot uiting begonnen te komen bij het in feite onbegrensd
toelaten van de ogenschijnlijk minder bedeelde medemens van buiten de grenzen.
Men gaat er hier overigens impliciet vanuit dat er een soort kosmische
hapjespan bestaat van waaruit de ene bevolkingsgroep of de ene mens meer
toebedeeld krijgt dan de andere groep of mens. Men gaat er tevens van uit dat het
vooral de omstandigheden zijn die tot vormen van deprivering aanleiding
geven. Dat houdt weer dat men een min of meer strikte scheiding hanteert tussen
daders en slachtoffers, tussen de goeden en de kwaden. Ook gaat men ervan uit
dat de welvaartssituatie die mede tot deze ‘gastvrije’ geste noopt vast
verankerd is, dus eigenlijk met het woordje is
gekenschetst kan worden. We zijn
rijk etc…. Hetgeen helaas noch aansluit bij de eindigheid der dingen noch een
begrip stimuleert voor de ontstaansoorzaken van de uitgangssituatie waarin men
zich bevindt. Begrijpt men hoe iets ontstaan is -en raakt men daarvan
doordrongen- dan is de kans dat men voor de eruit ontstane situatie zorg wil
dragen betrekkelijk groot. Het zijn echter juist dit soort bespiegelingen die
afweziger zijn geworden. De westerse burger raakte meer en meer op zichzelf
betrokken en juist binnen dat solipsistische universum ontstonden nieuwe overwegingen
van internationale solidariteit die meer en meer gevoed werden door een
eindeloze en elastische hulpvraag. Nederland werd derhalve ook voor deze
hooggestemde idealen steeds meer een soort afwerkplek, alhoewel die term natuurlijk
nooit gebezigd werd. Het gedrag inzake deze opvattingen impliceerde dat echter
wel! Een haast vanzelfsprekende zwijgzaamheid heeft dit echter gedurende een
lange periode verhuld. En doet dan nog steeds.
De keerzijde van deze idealen werd dus net zoals bij de productie en
verspreiding van aardse goederen over het hoofd gezien. Het beeld van de begrensdheid der dingen smolt weg onder
de verblindende glans van de schitterende doelen. Het land is intussen beklemd
geraakt tussen product- en welzijnsfetisjisme. Beide fetisjistische
gesteldheden hebben het onderscheidingsvermogen en het denken aangetast. Maar
ze hebben ook geleid tot een aanmerkelijke onverschilligheid en zorgeloosheid
ten aanzien van de publieke ruimte. Dat valt in ruime mate te constateren
behalve natuurlijk door diegenen die deze zorgeloosheid zelf etaleren.
Wat dat betreft is het te hopen dat we aan het prille
begin van een post-metafysische tijd staan waarin het de mens heel heel
langzaam duidelijk zal worden dat hij zich niet uitsluitend en zonder er verder
ook maar een seconde bij stil te
staan, kan laten voorstaan op zijn onwrikbaar geachte idealen en behoeften,
alsof die boven alle realiteit verheven staan. Alles heeft immers een prijs,
zelfs overtuigingen. Zal de 21e eeuw de eeuw worden waarin de mens
definitief voor zichzelf bang zal zijn geworden? Waarschijnlijk ben ik hier te
optimistisch. Mensen zijn koppige doorlevers. Maar als er al een kortstondige
renaissance te verwachten valt dan zal die toch vanuit een breed gedeeld angstbesef
moeten voortvloeien.
In 1973 zei de toenmalige PvdA
premier Joop den Uyl tijdens de oliecrisis het volgende: “We moeten beseffen met elkaar, dat wij niet
kunnen doorgaan met het verbruik van beperkte voorraden brandstoffen en
grondstoffen, zoals wij dat in de laatste kwarteeuw hebben gedaan”. Ook uit
1973 stamt het volgende citaat van het ministerie van Sociale Zaken: “Wij zijn van oordeel dat op langere termijn
noch het belang van de landen waaruit de vreemde werknemers komen, noch de
belangen van die vreemdelingen zelf, noch de belangen van de Nederlandse
samenleving, met hun komst zijn gediend.” 1
Sindsdien zijn
economische groei, weliswaar met horten en stoten, een toenemende
bureaucratisering, een aanzwellende media-gestuurde verstrooiing en een
expansieve immigratie gelijk op gegaan.
Nederland behoorde overigens al voor de zeventiger jaren statistisch gezien tot
de dichtst bevolkte landen ter wereld! Drie van mijn ooms van een zeer
uitgebreid grootouderlijk gezin weken in de jaren vijftig uit naar Canada. Met
het toenemen van de werkgelegenheid is deze emigratiepolitiek gestaakt. Het
waren vooral de VVD en de toenmalige KVP die hierop aandrongen. Het werd de
tijd van de gastarbeiders. De tijd van de ronselaars, op zoek naar goedkope
arbeidskrachten. De PvdA is uiteindelijk overstag gegaan en heeft zich
gaandeweg als een vlijtige tovenaarsleerling de immigratiegedachte steeds meer eigen gemaakt. Getallen
maakten plaats voor principes.
De immigratie kent overigens globaal gezien drie
verschillende bestanddelen: de portie die gelieerd is aan belangen van
bedrijvigheid en economie, de portie gekoppeld aan de belangen van de staat en
de portie stammend uit de opgekomen principes van internationale solidariteit
en bijbels geïnspireerde gastvrijheid. Immigratie is inmiddels in allerlei
verdragen en regels vastgeklonken. Voorstanders mogen daar graag naar
verwijzen. Vergeten is (of nooit beseft) dat een land, elk land, een kwetsbare
eenheid is waar met zorg zou moeten worden omgegaan. Zoiets bedoelde Chief
Seattle. Het is dus ook niet vreemd dat de waarneming tegelijk aan waarde
ingeboet heeft. Het oog heeft het afgelegd. Meningen floreren. Goede
bedoelingen verschaffen aanzien. Dat lijkt me één van de nare gevolgen van de
immigratiepolitiek: de aanpassing van het oog aan een wankel idee. Maar
tegelijk bewerkstelligde zij ook de verdwijning van de mens in het incidentele.
Vanuit een verblinde bevestigingsdrang worden voortdurend incidenten geserveerd
om de onafwendbaarheid van het gewenste pad aan te tonen. Het menselijk bestaan
en het functioneren van de staat is provisorisch geworden.
Ik vind het moeilijk verteerbaar dat Links zich zo in
de immigratie heeft vastgebeten nadat het overigens aanvankelijk vooral grote
ondernemers waren die het belang van een import van gastarbeiders er bij het
toenmalige kabinet hebben ingewreven. Vooral grote ondernemers identificeren
hun belang graag met het algemeen belang. Met die gijzeling heeft politiek
Links zich slaaf gemaakt van een groeimodel dat zo langzamerhand tot een
obsessie geworden is en dat van een onbegrensde opnamecapaciteit uitgaat. Je
kunt echter niet met droge ogen blijven beweren dat er voldoende ruimte is voor
een permanente immigratie. Voor geen enkele permanente uitbreiding trouwens. Je
kunt logisch gezien bezwaarlijk stellen dat Nederland vol is maar pleitbezorgers van een economisch gewenste of door
barmhartigheid geïnspireerde immigratie stellen niet zozeer dat dit land niet vol is maar zij zeggen eigenlijk dat dit land nog niet
vol is. Immigratie en de uitbreidingszucht zijn twee loten van dezelfde stam. Immigratie kun je een
tijd volhouden, mits je een toenemende hoeveelheid mensen steeds vaker op water
en brood wilt zetten. Met een permanente immigratie, met alle verdere onverkwikkelijke
gevolgen van dien, zal ofwel de koek moeten groeien ofwel permanent herverdeeld
moeten worden en dat betekent uiteindelijk water en brood voor de meesten. En
een geranium natuurlijk voor op de vensterbank om het verlies aan ruimte en
natuur een beetje te compenseren. Links, linksige mensen, waaronder ook
christenen, hebben dergelijke consequenties nooit kunnen of willen overzien en
hebben daarmee volgens mij ‘dit’ land, dat ook ‘mijn’ land is grote schade berokkend.
1. Het immigratie taboe Joost Niemöller 2012
Ps a Het probleem van de definiëring van een land als
ook ‘mijn’ land dient nog nader onderzocht te worden. Voorstanders van een in
hun ogen gewenste en min of meer permanente immigratie wijzen nogal eens op het
‘dynamische’ karakter van een land dat ‘nooit af is’. Hun relativerende
onduidelijkheid behoeft nog een helderheid aan de andere zijde. Intellectuele
onscherpte is mijns inziens één van de grootste tekortkomingen in het nauwelijks
bestaande immigratiediscours.
Ps b Dit wil alles niet zeggen dat als er bijvoorbeeld
morgen door de Nederlandse staat een miljoen vreemdelingen wordt toegelaten er
zich onder die toegelatenen geen ‘waardevolle’ personen zouden bevinden.
Immigratie legitimeren langs dergelijke lijnen lijkt me ridicuul en houdt een
volledig opheffen in van welke restrictie dan ook. Nee, dan waren de oude
aanvallen van de Hunnen gemakkelijker! Je onderwierp je, je vluchtte of je vocht ertegen. De burgers van de huidige westerse democratieën zijn echter inactief gemaakt. En Europa heeft het vechten verleerd.