WUND VIII 2013 olieverf doek 70 x 50 cm |
maandag 29 juli 2013
vrijdag 26 juli 2013
aforisme 981 2013
Als alle denkbare
gevolgen van de immigratie uitsluitend ten laste van de voorstanders van die
immigratie zouden gekomen zijn of als zij voortdurend in de waan zouden hebben
verkeerd dat dit het geval zou zijn, dan zou er noch in Nederland, noch in
Europa sprake zijn van een immigratieprobleem.
maandag 22 juli 2013
E M Cioran
Migraties voltrekken zich tegenwoordig niet meer langs de
weg van massale verplaatsingen, maar door opeenvolgende infiltraties: beetje
bij beetje dringt men bij de 'inlanders' binnen, die te bloedarm en te voornaam
zijn om zich nog in te laten met het idee van een 'territorium'
E M Cioran 1979
aforisme 953 2013
Een visie in
Nederland is als een vieze vaatdoek die boven de gootsteen uitgewrongen wordt.
dinsdag 16 juli 2013
zaterdag 13 juli 2013
aforisme 927 2013 De slalom-mens
Waar de mens voorheen nog leefde in relatief kleine
samenhangende gemeenschappen, was de groet een middel om de ander te laten
merken dat hij of zij ook deel uitmaakte van die gemeenschap en vooral dat de
begroete persoon dit besef bij de ander, juist door dat gebaar, kon waarnemen.
Met de voortdurende zwelling
van de gemeenschappen die deels voortkomt uit de ongebreidelde instroom van
vreemden, boet de groet aan waarde in. Hoogstens blijft er nog een grimas over
als herinnering aan het oude betekenisvolle ritueel of leeft ze voort als een
correct en slap vertoon van oppervlakkige en soms huichelachtige meelevendheid.
Waar voorheen het de mens was die zijn gedrag afstemde op zijn omgeving waar
hij onderdeel van uitmaakte, is het nu het gedrag dat de mens vormt en bepaalt.
Zijn groetgedrag raakt gemechaniseerd, versleten of naar de achtergrond
verdrongen. De nieuwe, in de veranderlijke veelheid ondergedompelde mens zoekt
zich al manoeuvrerend en ontwijkend een weg: zo langzamerhand is hij een
slalom-mens geworden in plaats van een mens die de letters van het woord sjalom
nog kent. De Europese bonzen, hun vazallen en de opportunistische meelopers die
een voortdurend va- et- vient van de burgers voorstaan, hebben het oude
onderscheidende sjibbolet ingeruild voor een achteloze atomistische leegte.
dinsdag 9 juli 2013
Blog 13 OOGPIJN
Onlangs bezocht de nieuwbakken rooms-katholieke paus
Franciscus I het Italiaanse eilandje Lampedusa dat al sinds een lange reeks van
jaren een springplank is voor Afrikaanse migranten om hun continent uit te
geraken. Om allerlei redenen zoeken ze een bestaan in Europa dat mede door dit
soort migratiebewegingen steeds incontinenter wordt. De paus van de armoede
heeft doornen in zijn hart als gevolg de dood van vele migranten in het
Middelzeese water. Hij roept ons op ons hart te laten spreken en hij
constateert een globalisering van de onverschilligheid. Hij bedoelt daarmee dat
westerse bevolkingen sceptischer en onverschilliger worden over de voortdurende
toelating van steeds maar weer verse immigranten. Hij bedoelt ongetwijfeld niet
de onverschilligheid van de voorstanders of van de pseudo-voorstanders van de
immigratie ten aanzien van hun eigen bevolkingen en hun eigen landen.
Hij moet menen dat de liefde alles overwint.
Hij vergeet echter dat ‘de’ liefde zichzelf niet overwint en dat de liefdevollen onwetend zijn of willen blijven van het kwaad dat verscholen zit in hun schamele gedachtengangen: in feite een eenrichtingsweg waarop zij hopeloos verstrikt zijn geraakt. Telkenmale blijkt weer de onaangedaanheid bij de voorstanders en de multiculturalisten als het gaat om de negatieve gevolgen van deze toegelaten massale verplaatsingen die vermoedelijk Europa verder te gronde zullen richten. Desastreuze gevolgen zijn voor hen klaarblijkelijk tijdelijke oprispingen op weg naar een betere wereld want met dat vurige verlangen zijn dit soort mensen behept. We leven in een overmoedige en roekeloze tijd waarin westerse bevolkingen ten prooi zijn gevallen aan cynici die wel even menen dat hun vrede en hun formules van gerechtigheid opgelegd kunnen worden.
Hij vergeet echter dat ‘de’ liefde zichzelf niet overwint en dat de liefdevollen onwetend zijn of willen blijven van het kwaad dat verscholen zit in hun schamele gedachtengangen: in feite een eenrichtingsweg waarop zij hopeloos verstrikt zijn geraakt. Telkenmale blijkt weer de onaangedaanheid bij de voorstanders en de multiculturalisten als het gaat om de negatieve gevolgen van deze toegelaten massale verplaatsingen die vermoedelijk Europa verder te gronde zullen richten. Desastreuze gevolgen zijn voor hen klaarblijkelijk tijdelijke oprispingen op weg naar een betere wereld want met dat vurige verlangen zijn dit soort mensen behept. We leven in een overmoedige en roekeloze tijd waarin westerse bevolkingen ten prooi zijn gevallen aan cynici die wel even menen dat hun vrede en hun formules van gerechtigheid opgelegd kunnen worden.
---------------------------------------------------------------------------------
In 2003 was ik deelnemer aan een kunstproject van de Franciscaner Orde. Een aantal kunstenaars kreeg ieder een passage of een verhaal mee van Franciscus van Assisi met de vraag hier als kunstenaar op te reageren. Er verscheen met de hulp van Peter van Kester een prachtig uitgevoerde catalogus en voor die catalogus heb ik Oogpijn geschreven: een tekst naar aanleiding van de ontmoeting van Franciscus met de melaatse. Het zal niet verbazen dat reacties op mijn tekst achterwege bleven, zowel van de kant van de Franciscaner Orde als van de kant van de deelnemende kunstenaars. Ik ben dit inmiddels gewoon in dit zwijgland dat uitmunt in non-contemplativiteit en schijnheiligheid, maar dit affirmatieve zwijgen plant nog steeds doornen in mijn hart.
In 2003 was ik deelnemer aan een kunstproject van de Franciscaner Orde. Een aantal kunstenaars kreeg ieder een passage of een verhaal mee van Franciscus van Assisi met de vraag hier als kunstenaar op te reageren. Er verscheen met de hulp van Peter van Kester een prachtig uitgevoerde catalogus en voor die catalogus heb ik Oogpijn geschreven: een tekst naar aanleiding van de ontmoeting van Franciscus met de melaatse. Het zal niet verbazen dat reacties op mijn tekst achterwege bleven, zowel van de kant van de Franciscaner Orde als van de kant van de deelnemende kunstenaars. Ik ben dit inmiddels gewoon in dit zwijgland dat uitmunt in non-contemplativiteit en schijnheiligheid, maar dit affirmatieve zwijgen plant nog steeds doornen in mijn hart.
OOGPIJN
Dan, als Franciscus van zijn paard gegleden is, staat hij oog in oog,
op gelijke hoogte met een melaatse. Melaatsen in de middeleeuwen stonken en
werden met een soort begrafenisritueel uit de stad verbannen waar ze soms door
'broeders en zusters van goede werken' verzorgd werden.
Was melaatsheid soms een straf van God? Sommigen dachten het.
Ook Franciscus huiverde maar dacht aan wat God hem, toen hij zich in de
stilte had teruggetrokken, had ingefluisterd: ' doe in plaats van wat je
prettig vindt dat, waarvoor je een afkeer hebt en wat je tegenstaat; veracht
jezelf, als je Mij als Heer wilt erkennen '.
Franciscus gaf de melaatse een geldstuk en kuste zijn hand, waarop de
melaatse hem omhelsde en kuste.
Oog in oog, op gelijke hoogte met de melaatse smolt de afkeer weg en de
kus op de hand moest die verbinding symboliseren. Hier zijn we al uit het
verhaal vertrokken en vragen ons af hoe we deze anekdote kunnen duiden zodat
het ons leven kan leiden. Tot waar moet, kan of wil 'ik' minderbroeder worden?
Moet ik, telkens weer, als een 'melaatse' zich aandient, oog in oog met
hem zien te komen en hem mijn liefde als een geldstuk aanbieden? Trouwens, wie
of wat dicteert dit moeten? En als het een willen is, waardoor wordt mijn wil dan
gestuurd of door gerechtvaardigd?
Maar hoe dienen de melaatsen van nu zich aan? Op welk soort aandienen mag ik vertrouwen hebben?
We komen zelden nog op stille landwegen, die zijn grotendeels gesaneerd,
maar des te meer in omgevingen waarin de medemens zich in zijn veelkoppigheid
aan ons voordoet.
De Ander zoals we die in het werk van de Franse filosoof Emmanuel
Levinas tegenkomen, is eerder de andere geworden. Levinas stelde zich de mens
in het aangezicht van de Ander zich als zijn gijzelaar voor. Binnen zijn denken
spreekt de Ander tot ons door zijn gelaat. Staan wij oog in oog, dan is er
altijd sprake van een groet of een weigering ervan.
Hier staan we aan de poort van de abstracties van het religieuze
denken.
Dit denken, hoe begrijpelijk het verlangen naar aanraking of
rechtvaardigheid ook mag zijn, vertelt ons weinig over al die situaties die ons
vermogen te buiten gaan. De gloed van het voorbeeld zou immers dreigen te verzwakken.
Franciscus ontmoette in het verhaal de melaatse op een stille landweg.
Daar op een stille weg wordt, ‘het geven' tot werkelijkheid gebracht: daar wel
en daar niet. En als je dat eenmaal gedacht hebt ontstaat er ook een afweging:
' die wel en die niet '. We moeten dit doen, al was het om te vermijden om gek
te worden. Dan doemt ook de grens op van de vanzelfsprekendheid van de ethische
eis. Die soms in het licht van de voor ons liggende veelheid aan potentiële ontmoetingen
een esthetische keuze wordt.
Dit soort Franciscus-verhalen spreken ons aan vanuit de individuele
mens en vanuit individuele geïsoleerde situaties, maar ze bieden ons weinig
houvast in samenlevingen waarin we zelf een bedreigde plek bezetten.
'De wereld terugvinden', zo schrijft Heidegger, 'betekent, dat men een
plaats bewoont en dáár is'.
Het Franciscus-verhaal brengt een rijke jongeling ten tonele, die het
ouderlijk huis ontvlucht is, maar de regel is dat mensen een plek bewonen en
daar in het vertrouwen op continuïteit een mate van soevereiniteit over kunnen
en wensen uit te oefenen. En in het licht van het voortbestaan van hun dáár
leven en dat van hun kinderen behoren ze dat ook te doen. We moeten niet te
licht denken over deze primaire behoefte.
Franciscus was daarentegen als het ware plekloos.
Tijdens het begin van mijn studententijd in Rotterdam, heb ik eens
wat 'daklozen' in huis genomen. Uiteindelijk heb ik ze laten vertrekken want als
gevolg van de aard van hun aanwezigheid was mijn situatie daar niet langer
houdbaar. Ik koos voor mijn 'lijfsbehoud'. Maar het cruciale punt was, dat ik
ze in mijn woning heb binnengelaten. Ik herinner mij een radiodiscussie
(vermoedelijk latere jaren negentig) tussen Roel van Duijn, ex Provo en Kabouter en Paul
Gerbrands, de voorzitter van de stichting ‘de Club van tien miljoen’. Deze
stichting ijverde en ijvert voor een Nederlandse bevolking van globaal tien
miljoen zielen, omdat een dergelijke hoeveelheid mensen een acceptabel beslag
op de ruimte en de voedselproductie legt.
De voorzitter van de stichting bracht het ruimteprobleem van een
eventueel te laten stijgen bevolkingsaantal naar voren. Roel van Duyn, in de
jaren zeventig en tachtig een toonaangevend figuur binnen de
'links-ecologische' beweging repliceerde op laconieke wijze, dat er in Drente
nog genoeg plek was. Hij was voorstander van een verdere toename van de
bevolking, vooral als die het gevolg was van de door hem gewenste immigratie. In naam van de
rechtvaardigheid of internationale solidariteit. Die ronkende leuzen uit die monden klonken toen voor mij
al hol, maar wat voor mij vooral een schok betekende, was het laconieke gebaar
waarbij hij de ‘huizen’ van anderen claimde. Hier was niet iemand die op een
stille landweg een medemens hielp maar iemand die in naam van een ideaal huizen
en ruimte van anderen claimde.
Je verschuilen achter een stelsel van parlementaire vertegenwoordiging
lijkt dan een loos gebaar. Het is immers de eigen houding die telt en dat was
er één van onverschilligheid jegens diegenen die toevallig die andere plek
bewoonden en daar geworteld waren. Een land is geen stiekeme uitbreiding van
het eigen huis. Door wel zo te handelen en te denken leg je een ander jouw
keuze op. In die zin levert ons parlementair kiesstelsel een autoritaire en
onverschillige samenleving op waarin slechts het tellen der stemmen geldt en de
beslissingsmacht van buitenstaanders.
Het is ook die onverschilligheid ten opzichte van de toekomst van het
land dat men bewoont, die mij verbijstert.
Klinkt hier de stem van de Hadewych nog na?
'Mi gruwelt dat ic leve', sprak zij in de dertiende eeuw wanhopig uit .
Is deze bijkans levensverachtende houding door al die eeuwen en door al
die generaties heen gesijpeld, loodrecht ons christelijk bewustzijn in? Hoe
moeten we geschiedenis herschrijven in het licht van de kracht van de
zelfverachting?
Ligt in die aan het oog onttrokken geschiedenis een verklaring voor die
merkwaardige onverschilligheid die ik wel bij mensen proef als het gaat om het
onder ogen zien van de gevolgen van wat men in naam van de rechtvaardigheid
goed acht. Slaat hier die zelfverachting soms wel eens over in een ethische
dwang die hoe dan ook aan de ander opgelegd moet worden? Als men zichzelf
veracht, veracht men immers in wezen de ander eveneens. Het is ondenkbaar dat
die zelfkastijding ophoudt bij de grenzen van het ene individu. Begrijpelijk is
het dan dat die ‘zelfverachting’ doorgetrokken wordt naar de leden van de eigen
groep, die immers als een soort verlengstuk van het eigen ik gezien worden.
Bovendien verhaalt de bijbel eerder over de consequenties van de liefde
die eenwording zoekt dan over de natuur of de kosmos die ons omringt. Ook hier
is eerder sprake van een individu dat jegens een ander individu hoort te
handelen dan van een individu dat denkt en handelt vanuit de plek die hij
inneemt te midden van anderen. Ik denk dat het Christelijk bewustzijn veelmeer doordrenkt is van het
besef om 'te doen' in het licht van een schuldbesef, dan om de eigen
gedragingen in het perspectief te zien van de gevolgen van dat handelen voor de
niet direct betrokkenen.
Dit niet opgelost knellend schuldbesef levert een permanent gevoel op
van het eigen tekort ten opzichte van zichzelf, van God en van de ander, dat
even permanent opgelost moet worden door het beoefenen van rechtvaardigheid.
De Franse socioloog Raymond Arron schreef dat diegenen die voor een
ideaal willen sterven zeker bereid zijn om een ander voor datzelfde ideaal te
laten sterven. Hierboven schreef ik over deze bereidheid.
Als religie zoals Levinas dat beweert de situatie genoemd kan worden
waarin men tot 'de ander' spreekt zal diegene die recht wil doen aan vermeend
onrecht er goed aan doen om tot een genuanceerde definiëring van die Ander te
komen. Dit zou deel moeten uitmaken van een ethiek die het onrecht in de wereld
in het aangezicht wil ontmoeten. Dan kunnen we er niet aan ontkomen om daarin
een keuze te doen. En onszelf duidelijk voor te houden dat elke keuze een
keerzijde heeft. Ook voor de andere Ander. Die andere Ander zal dus een
welomschreven plek dienen te hebben binnen dat ethisch denken en handelen. En hier
knelt het verhaal van Franciscus
en de melaatse. Geleid door het gebod om datgene te doen wat afkeer inboezemt,
lijkt het gebaar als een ethisch appel boven alle werkelijkheden te zweven. Dat
wat we doen of laten komt echter binnen die werkelijkheden tot stand en dat
houdt in dat we de aspecten ervan ook in onze overwegingen moeten betrekken.
Otto Egberts
Toevoeging 09 07 2013
Onlangs las ik een gesprek tussen Peter Sloterdijk en Alain
Finkelkraut. Een tweegesprek dat gedeeltelijk het multiculturalisme betreft.
Finkelkraut spreekt ook daar over Levinas die zo indringend kon schrijven over
de ‘blootstelling van nabij’. Maar wat ik niet ik kende of me herinnerde en ik heb Levinas
daarin mogelijk onderschat was dat ook hij aandacht had voor de andere Ander.
Hij schrijft, aldus Finkelkraut, : “ Maar ook de Ander heeft niet het laatste
woord, want wij zijn niet alleen met zijn tweeën. Van meet af aan is er ook een derde, en met zijn
verschijning wordt het recht op het laatste woord opgegeven ten gunste van een
voortdurende ondervraging: wie heeft wat met wie gedaan? Wie is mijn naaste?
Wie krijgt voorrang boven de andere? Ik moet oordelen waar ik eerst
verantwoordelijkheid moest dragen. Liefde heeft ook wijsheid nodig….”
De hartslag van de wereld.
Alain Finkelkraut Peter Sloterdijk
Alain Finkelkraut Peter Sloterdijk
Geciteerd in de hartslag van de wereld:
Entre nous: Essai sur le penser-à-l’Autre
Emmanuel Levinas
Het menselijk gelaat
Emmanuel Levinas
donderdag 4 juli 2013
maandag 1 juli 2013
aforisme 897 2013
Als mensen zeggen in
hun opvattingen opgeschoven te zijn, waar bevinden zij zich dan op
het moment dat zij dit zeggen?
Abonneren op:
Posts (Atom)