dinsdag 31 december 2013

aforisme 1283 Het zichzelf wrakende westen


Het westelijk deel van het Avondland wordt weer met nieuwe demografische bedreigingen geconfronteerd. Maaksels van eigen bodem overigens. Bedreigingen die evenals als bij eerdere gelegenheden op voorhand hardnekkig gebagatelliseerd worden. Pilatus heeft school gemaakt. De voorstanders van de immigratie - maar voorstander van wat eigenlijk? - zijn in feite maatschappelijk nihilisten met klaarblijkelijk onbevlekt ontvangen meningen die zich blijvend verbazen dat die geen gemeengoed zijn.  


De verdeelde bevolking die overigens langzaamaan bezorgder begint te raken, is luchthartig, onverschillig, murw, afgeleid, dom of een combinatie hiervan. Haar vermogen zich te verdedigen is ingeleverd bij de poorten van de democratie en lijdt verder een kommervol bestaan achter de overvloedig stralende beeldschermen en binnen de intimiteit van goedgezinde gezelschappen. 

Impotentie is naar het lijkt zelfs een heilsleer geworden; zwakte en overgave een vorm van mededogen. 
Immigratie is  een vorm van kolonialisme, alleen wordt nu de eigen bevolking zelf gekoloniseerd en ondergaat eenzelfde lot als de vroegere opgejaagde inheemse bevolkingen. 
Het westen wraakt zichzelf.
De westerse bevolkingen raken met elke nieuwe vloed meer verwaterd totdat er slechts nog een gideonsbende overblijft. 

Immigratie anno nu is een oplossingstoestand. 

maandag 16 december 2013

aforisme 1269 2013 Rechten in meervoud

Rechten, steeds meer rechten. De rechtenvloed heeft inmiddels het karakter van een stapelmarkt. Humanitaire dromers hebben tot nu toe één cruciaal recht vergeten: het recht op een vijand. Voor henzelf zowel als voor hun medemensen. 

zondag 15 december 2013

aforisme 1256 2013

De moderne mens gooit zijn ballen in de lucht maar vergeet ze op te vangen. 
WUND VII tussenfase 2012-2013 olieverf op linnen 65 x 50 cm

maandag 9 december 2013

aforisme 1252 2013 Immigratie en kolonialisme

Immigratiepolitiek is kolonialisme, maar nu gericht tegen de eigen bevolking. Ze is gebaseerd op de perverse gedachte dat de wereld van iedereen is; dat alle plekken van iedereen zijn en dat de ingezetenen zich maar met een glimlach hebben aan te passen. 

dinsdag 3 december 2013

aforisme 1236 2013 De Ander

De vermeende apostelen van de eindeloze omhelzing van de Ander zien iets grondig over het hoofd: juist de begrenzing en de afbakening kunnen ons openen voor het andere en gunnen ons tegelijk de mogelijkheid ons zelf terug te trekken of te beschermen. Het in potentie oneindige insluiten van de Ander, van alle mogelijke anderen, schept een ijzingwekkende leegte waar het raadsel van de grensoverschrijding niet meer bestaat en waarin we  met een geoefende grijnslach op ons gezicht ronddolen. We zijn marionetten van een idee geworden. 

zaterdag 30 november 2013

aforisme 1224 2013 Recht

De populariteit van allerlei rechten is op zichzelf een symptoom van een consumenterende samenleving: ze is ontstaan uit een volk van eisers dat de bijzonderheid van het ontvangen uit het oog verloren heeft. Vandaar ook dat ze afgedwongen worden.  

donderdag 28 november 2013

aforisme 1229 2013 Illegaliteit

Als niemand illegaal genoemd kan of mag worden, dan is uiteindelijk niemand legaal. Immers, de gronden voor de legaliteit zijn opgeheven als in potentie ‘iedereen’ binnen de jurisdictie van een staat kan vallen en ook, als iedereen een ieder is, die aanspraak op die legale status maakt. Er zijn 'linkse' dromers, die graag dromen van één verbonden mensheid maar dat is in de menselijke geschiedenis nog nooit voorgekomen. Gelijktijdige universele verbondenheid zal dan ook niet uit de boezem van de mensheid voortkomen. En verwacht mag worden dat er geen liefdesnevel van buiten af op ons zal neerdalen. Denken zij dus die geschiedenis naar believen naar hun hand te kunnen zetten? En zouden ze dat ook graag willen? 
Het ‘wat’ en het ‘hoe’ van dergelijke lieden bevallen mij niet. 

dinsdag 19 november 2013

eu-tolerantie



Bij het doornemen van enkele Letter en Geestedities van het dagblad Trouw die ik geregeld van een oom en tante ontvang, stuitte ik op een artikel van Sebastiaan Valkenberg over de EU-notitie ‘A European Framework Statute For The Promotion Of Tolerance”: volgens SV een notitie die poogt tolerantie via het supranationale recht actief te bevorderen. Het zal duidelijk zijn dat er bepaalde interpretaties zullen gaan domineren in de Europese bestrijding van wat men als intolerantie zal gaan willen beschouwen. Er ontstaat zo, aldus SB, een fatsoensunie. Afgedwongen wel te verstaan.

SB vroeg zich af waar het schrijversprotest was en welke kunstenaars op de barricaden stonden. Een open brief van intellectuelen heeft hij ook node gemist. Kortom, armoe troef aldus SB. Mij was die notitie niet bekend en misschien velen van de door SB gemiste personen ook niet, maar ik kan misschien een suggestie doen om dat ontbreken te begrijpen, mochten ze metterdaad ontbreken als zij mogelijkerwijs wel van zo’n notitie zouden weten.

Ik vermoed dat het gros van de Nederlandse intellectuelen, schrijvers en kunstenaars, electoraal gezien, tot Links behoren. Links was ooit pleitbezorger van het arbeidersparadijs maar heeft dat met een zekere hardnekkigheid ingeruild voor de multi-etnische en multi-culturele heilstaat. Te bewerkstelligen via geleide immigratie en open grenzen of het ontkennen van grenzen. In het kielzog van die utopie bestaat er een schroom om de Europese Unie al te hard aan te vallen omdat die Unie nu juist open grenzen propageert en de uitwissing van historische verworvenheden en zo u wilt identiteiten wil bevorderen. Een heerlijke nieuwe EU-wereld is nakende. In deze utopische ruimte zwerven zoetgevooisde woorden als solidariteit, gerechtigheid, tolerantie en gelijkheid als fladderende beschermengelen in het rond.

Al die zaken komen nu samen in een min of meer samenhangend beeld dat eigenlijk eerder als een soort inbeelding functioneert. Die inbeelding werkt, om het anders te zeggen, als een stabiel referentiekader voor de goede zielen die zich van geen gevaren en van geen tegenstand bewust zijn. Dat referentiekader heeft echter de eigenschappen van een kaartenhuis.

Links is een toestand geworden.
Geen intellectuele uitdaging.
Een verdediging uit de oude doos, al wil dit helemaal niet zeggen dat de ermee samenhangende vragen overbodig zijn. Was dat maar zo. Dan was er inmiddels echt een nieuwe wereld aangebroken.

Dit zorgt er allemaal voor dat de volgers hun opstandige, creatieve en zelfstandige denken, zo ze dat al bezaten, verder in de ban gedaan hebben. Er bestaat een vrijwillige censuur die overigens als een bevrijding beschouwd wordt. Links voelt zich immers door de goede fee aangetikt. En de rest houdt zich gedeisd. Nee, dan is een intellectueel als Alain Finkelkraut van wie in de Letter en Geest van 9 november zijn nieuwe boek ‘L’identité malheureuse’ middels een interview becommentarieerd werd, van een andere snit. Als ik me al getroost mag voelen dan is dat bij mensen als hij, die hun geesteskracht inzetten om feiten tot zich door te laten dringen en te denken in plaats van als een mak en versleten ezeltje achter een krakkemikkig wagentje aan te sjokken.


zaterdag 16 november 2013

Groenachtig Links: aanzet, kritiek en antwoord



In het debat begin november met Ton Elias van de VVD lijkt GroenLinks de VVD op het gebied van de natuur de maat te nemen. GroenLinks is een partij die het lijkt op te nemen voor de natuur maar vergeet dat diezelfde natuur onder druk staat van het volume van de bevolking en de door de haar gekoesterde wensen op het gebied van immigratie waarin zowel vluchtelingen of asielzoekers en arbeidsmigranten hier allemaal een plek moeten krijgen en al gekregen hebben. Zo te zien ontbreekt het trouwens bij GroenLinks aan een paragraaf over of uiteenzetting met betrekking tot de bevolkingsgroei en dat is natuurlijk niet vreemd als je voorstander verklaart te zijn van een in wezen permanente immigratie, die althans lokaal daar een onderdeel van is.  Moet ik hieruit opmaken dat GroenLinks denkt dat de gevolgen van de immigratie uit het betrekkelijk recente verleden en in de toekomst dus wel zullen meevallen? Dat lijkt er op en ook Paul Rosenmoller heeft zich ooit eens in een debat met Pim Fortuyn laten ontvallen dat de gevolgen van de immigratie wel mee vallen. Waarvan acte! GroenLinks is volgens mij een typische maakbaarheidspartij van het ‘het zal wel meevallen’-type. Ik heb ooit op de voorganger van Groen Links, de PPR, gestemd en misschien nog één keer op GroenLinks zelf, maar ik heb het niet zo op met de onwaarachtigheid van die partij die door haar foutieve prioriteitenstelling velen, waaronder ik, van zich vervreemd heeft. Ik neem dat die partij en diegenen die haar steunen dan ook kwalijk. Zij heeft verzuimd, net zoals andere partijen, om in de eerste plaats uit te gaan van de belangen van de bestaande bevolking en de ruimte die zij nodig heeft. Maar dat kan misschien ook niet verwacht worden van een club die voor anderen wel uitmaakt wat zij zelf horen uit te maken. GroenLinks is misschien wel niet een grachtengordelpartij als wel een regentenclub. 

Kritiek en antwoord



Eerste kritiek


Temidden van de openingsdrukte van de heropende galerie RAM te Rotterdam kreeg ik dan toch een reactie op mijn korte tekst op Facebook over GroenLinks. De reactie kwam van een lid van de partij waarbij aangetekend dient te worden dat een lidmaatschap van deze club nog geen uniform gedragspatroon veronderstelt.
Zijn reactie viel uiteen in drie delen. Hij begroette me met ‘ ha rechtse rakker’. Vervolgens verweet hij me dat ik wel over maatschappelijke en politieke zaken schreef maar dat dat wel erg gemakkelijk was en dat ik dus lid zou moeten worden van één van de partijen om van binnenuit iets te ondernemen. En ten derde uitte hij kritiek op het door mij geschetste probleem dat de partij zorg om de natuur zo gemakkelijk koppelde aan haar steun voor een permanente openeinde immigratie die al sinds de jaren zestig haar beslag begon te krijgen.

Een reactie maakt mij enigszins blij want iemand reageert tenminste. Door zijn reactie geeft hij mij inzicht in zijn (of haar) denktrant en ze biedt mij weer de kans hierover bij te denken en een antwoord te formuleren. Ik heb dat liever dan de stoet aan zwijgers die in je leven aan je voorbijtrekt.

Ik begreep dat zijn begroetingsaanhef wel degelijk een serieuze ondertoon had. Nu is het voor mij nogal eens onduidelijk waar de politieke onderscheidingstekens precies op slaan. Woorden als links, rechts, humanistisch of christelijk staan in het algemeen voor een mengsel van overtuigingen, gedeelde geschiedenissen, gedeeld en verwacht gedrag, patroonherkenning, manieren van welbevinden, interpretatiekaders en zo meer.
Zo is het mijn indruk dat linkse mensen over het algemeen genomen een meer of minder vage tweedeling in de maatschappij suggereren zoals die tussen kapitaal en arbeid, de vervuiler en de niet-vervuiler, minderheden versus de meerderheid of het individu versus het collectief. Daarnaast schijnt er een sterk besef te zijn gegroeid van het belang van allerhande rechten waaronder de zo geroemde mensenrechten.
We zien bij Links eerder een nadruk op de
(her-)verdeling van inkomen dan op het genereren van inkomen, niet geheel onbegrijpelijk gezien de geschiedenis van Links.  Ook de natuur of het meer modieuze milieu mag zich in de belangstelling van linkse mensen verheugen, al lijkt dat het sterkst bij GroenLinksers. Altijd natuurlijk voor wat het waard is! Eveneens zichtbaar is de linkse steun voor de immigratie en de multi-etnische of multiculturele samenleving die daarmee  samenhangt. Hier wordt Links door velen met name mee geassocieerd, is mijn indruk. Ook hier geldt die steun trouwens weer, voor wat het waard is want als je bijvoorbeeld de immigratie een warm hart toedraagt vanuit je comfortabele woning in een witte buitenwijk dan is die steun nogal goedkoop. We stuiten hier tevens op een inherent probleem van de indirecte vertegenwoordiging omdat positie en plek er betrekkelijk weinig toe doen. De politiek lijkt eerder gereduceerd tot een spel der argumenten. Dat levert een valse schijn op, lijkt me.
Al deze ingrediënten vormen een mengsel dat nog het beste als een beeld omschreven kan worden. Dat beeld functioneert als een zijnswijze waarin iemand leeft. Een soort borrelende soep. Het bepaalt natuurlijk waarop men zich richt.
‘Linkse’ mensen wijzen dus eerder naar de foute kapitalist of bankier, de falende markt, het zegenrijke collectief - niet overigens als een manier om een algemeen belang te vinden - of naar de onderdrukte minderheid dan naar de bestaande leefomstandigheden van de ingezetenen, het belang van het ondernemen, het individu of de machteloze meerderheid. Ik vraag me vaak af of de bepleitte liefde voor de allochtone immigrant niet slechts een illustratie is van het solidariteitsgebod dat bij Links opgeld doet.
Een ideaal in de richting van een socialisering van de productiemiddelen kom ik nauwelijks tegen: reeds lang geleden heeft het revisionisme de toon gezet. Men heeft in de loop der tijd natuurlijk wegen gezocht zich aan te passen aan de kapitalistische realiteit. Het verlangen naar een utopia blijft echter een onderstroom in het linkse denken en gevoelen. Linkse mensen verwijzen graag naar onrechtvaardigheid en benadrukken solidariteit zonder zich overigens al te veel af te vragen wat de voorwaarden en begrenzingen voor die zo geprezen solidariteit zijn. Pas nog onlangs begon Hans Spekman van de PvdA over het algemeen belang. Rijkelijk laat en hoogst merkwaardig, zou ik zeggen. De door Links bewierookte immigratie staat immers op gespannen voet met ook maar iets dat je als een algemeen belang zou kunnen kwalificeren. Men wijst bij Links eerder op de rechten dan dat men belangstelling heeft of had voor vormen van wederkerigheid. Dit impliceert allemaal niet dat er in het persoonlijk verkeer geen aardige of meelevende linkse mensen zijn. Er is echter wel een manco dat volgens mij dergelijke mensen vaak kenmerkt: dat wat zij in en voor hun persoonlijk leven belangrijk vinden trekken zij ongewijzigd door naar het maatschappelijke leven. Dit leidt ertoe dat particuliere verlangens een zich van geen kwaad bewust leven gaan leiden in het maatschappelijk niet bestaande debat. Compassie met de gedupeerden (inzake de immigratiepolitiek) valt dan ook weinig waar te nemen behalve natuurlijk waar het om de gecertificeerde minderheden zelf gaat. Hier en daar breekt wel eens wat inzicht in de geschapen realiteit door maar de vraag moet gesteld worden tot op welk moment zoiets nog geloofwaardig kan zijn. 

Ik bespeur bij linkse mensen nauwelijks een spoor van relativerende zelfreflectie. Wat men vindt of meent, wordt gezien als noodzakelijk en onvermijdelijk, maar vooral als moreel van een superieure soort.

Linkse mensen hebben overigens niet als enigen de neiging hun overtuigingen zonder al te veel vraagtekens te voorzien maar ze wel met allerlei franje op te tuigen.

Wat mij in mijn leven dus zo langzamerhand is opgevallen, is dat ‘linkse’ mensen, ieder weer op een eigen wijze en net zoals vele anderen, een soort frame ontwikkeld hebben waar door heen de werkelijkheid bekeken en geïnterpreteerd wordt. Dat is bij christenen weer net weer iets anders, bij katholieken weer anders dan bij protestanten en bij linkse christenen ook weer. Dergelijke typeringen zijn slechts benaderingen en vanzelfsprekend vallen er binnen elke categorie weer variaties te zien.

Zoiets te zeggen houdt in dat je soms iets zegt dat bij de betroffenen zelf op grote verbazing ja zelfs op weerzin stuit. Men herkent zich bepaald niet altijd in een hen gepresenteerd beeld van henzelf.
Bij dit beeld passen vaak ook zekere persoonlijkheids- en gedragskenmerken.
Linkse mensen vertonen vaak een morele vasthoudendheid inzake ethische vraagstukken en stellen dit dan niet graag ter discussie. Men is volgens mij nogal vaak in politiek-moreel opzicht tevreden met zichzelf en is niet echt bereid zichzelf of hun standpunten te bevragen. Het reflectieve is eerder instrumenteel, lijkt me. Ik zou willen suggereren dat linkse mensen tot de klasse der standpuntachtigen behoren. Soms leidt deze vasthoudendheid tot drammerigheid, een houding waarvan de PvdA nogal eens beticht is. Ik zou durven beweren dat mensen waarvan ik weet of vermoed dat ze in ieder in electoraal opzicht links ‘zijn’ , niet wars zijn van enig machtsvertoon. Bij minder seculieren zie ik hier soms enige ambivalentie, waarschijnlijk omdat hen ingepeperd is dat zij van nature zondig zijn en altijd met een schuld rondlopen. Dit is bij islamieten of mohammedanen weer anders, lijkt me. Hier domineert weer een haast tribaal superioriteitsgevoel dat bij christenen op een iets andere wijze wel aanwezig is maar ondermeer getemperd wordt door christelijke naastenliefde en een gevoel van schuldbewustheid.

Als één van de geloofskenmerken is dat de gelovige bevestiging zoekt van zijn leerstellingen dan zou ik linkse mensen in aanleg ook tot deze categorie kunnen rekenen. Men heeft gelijk en laat dat weten. Exegese lijkt dus belangrijker dan intellectuele twijfel. Humor kom ik weinig tegen, dat vereist zelfrelativering, maar is weer wel bij de veelal linkse cabaretiers te zien, die echter zichzelf en hun feeding ground weinig op de korrel nemen. Dat past blijkbaar niet bij zoiets gewichtigs en onbetwijfelbaars als het linkse gedachtengoed, dat met onzichtbare stenen in hun brein afgezonken lijkt. Overtuigingen, van welke aard ook, hebben de neiging de mensen te gijzelen. Als gevolg van de vooringenomen vastigheden is mij ook opgevallen dat met linkse mensen een fundamenteel gesprek zo goed als onmogelijk is. Het eigen gelijk duikt altijd weer op. Een gezamenlijke zoektocht door het probleem immigratie is dan ook zo goed als onmogelijk. Men zucht wat. Ontkent wat. Bagatelliseert wat. Liever de ander beschuldigen dan ooit eens toe te geven op de problematische aard van hun overtuigingen. Dit zie je bij christenen ook al wordt daar wat meer gedraaid, misschien ook omdat men vermoedt dat Onze Lieve Heer om een hoekje meekijkt en ze niet precies weten hoe hij zal oordelen.

Alhoewel ik een haast natuurlijke neiging had over te hellen naar invalshoeken die bij Links te vinden waren ben ik op een gegeven moment toch geschrokken. Steeds vaker begon ik linkse mensen als zelfingenomen, autoritair en indoktrinair te zien.
Principes leken vóór mensen te gaan. Wat ik ook begon te missen was een belangstelling voor het eigen land en de eigen bevolking.
Misschien dat de Deltawerken wel het laatste grote project zijn geweest dat zoiets beoogde als de eigen bevolking te beschermen, wat, zoals ook John Locke al meende, een belangrijke doelstelling zou behoren te zijn van een landsbestuur. Geleidelijk aan slopen verheven principes en idealen bij de Linkse politiek en de linkse mensen naar binnen maar ik voelde steeds vaker een koude tocht. Je zag een combinatie van bevlogen idealisme en individualisme ontstaan en dat lijkt me gevaarlijk. Al weer lang geleden ben ik dus opgehouden op Links te stemmen, hoe geïnteresseerd ik ook was in de publieke zaak, ja eigenlijk juist daarom. De tweede reden of aanleiding om niet meer op (Klein) Links te stemmen was de steeds hardnekkiger wordende immigratiepolitiek, al is Links hier bepaald niet de enige verantwoordelijke partij (!), maar Links is zeker betrokken bij het project dit er bij de bevolking in te rammen. De media, zoals de Vara en VPRO deden en doen hier aan mee. Ik vind dit allemaal onbegrijpelijk gezien vanuit het perspectief dat bestuurders zouden horen uit te hebben, namelijk alles in het werk te stellen de bevolking te behoeden voor gevaren van allerlei aard. In mijn aanvankelijke naïviteit had ik dit juist bij Links verwacht.

Wat ik steeds weer probeer is mijzelf voor te stellen dat ik verantwoordelijk ben voor de bevolking. Ik vraag mij dan af welke hun belangen zouden kunnen zijn. Deze rolverwisseling stuurt mijn denken al zijn daar nog niet alle dilemma’s mee opgelost. Die verantwoordelijkheid betrekt zich overigens in de eerste plaats op diegenen waarvoor ik verantwoordelijk ben of zou behoren te zijn, te weten de bestaande bevolking en in de tweede plaats de daarvoor bestaande autochtone bevolking. En soms zou die volgorde omgedraaid moeten worden. De neiging dus van politici om op elk willekeurig moment van een soort mythisch ‘wij’ uit te gaan is haast onbehoorlijk want het doet op geen enkele manier recht aan de aantastingen van dat ‘wij’, mede als gevolg van hun politiek. De slappe verbindingstaal doet dus pijn in mijn hoofd. Ik kan dat woord verbinding niet meer verdragen net zoals overigens andere woorden. De bruikbare taal wordt zo wel uitgedund.

Ik heb sterk de indruk dat mensen die zich zorgen maken om en nadenken over de immigratie nogal eens voor rechts versleten worden, maar dat houdt volgens mij een vervuiling van het begrip rechts in, dat toch net even iets breder opgevat zou moeten worden, zeker in verhouding met hoe men Links zou kunnen typeren. Nee, in de volksmond lijkt me de typologie zeer verwaterd al begrijp ik ook wel dat er geen alles in- of uitsluitende definities te vinden zijn. Je moet dus altijd weer iets proberen te omschrijven omdat we juist door de woorden de werkelijkheid kwijtraken die er aan voorafgegaan is. 

Als ik al ergens bij hoor dan hoor ik bij iets dat je ‘teleurgesteld in Links’ zou kunnen noemen, maar ja, wat is dat nu in hemelsnaam? Ik voel mij als een ontheemde, ben een inwoner van niemandsland maar, gek genoeg, past dat wel bij mij en mijn sterke verlangen naar intellectuele zelfstandigheid alhoewel dat sociaal gezien niet altijd even gemakkelijk is. Met de kudde meelopen heeft zo zijn bekoring.

Op de keper beschouwd ben ik geïnteresseerder in het ‘hoe’ dan in het ‘wat’. Dat hebben de opstandigen van de revolte van de jaren zestig onvoldoende ingezien met als gevolg dat men eerder nieuwe stevige eisen formuleerde dan dat men gevolgen en begrenzingen van het eigen denken en de eigen overmoed onderzocht: vanuit die ‘moderne’ paternalistische houding stammen ondermeer de vloed aan vernieuwingen, de grote bureaucratische expansies, de machtsbelustheid en de immigratie die daarnaast gebaseerd was op de wensen van ondernemingen en op universeel geachte waarden die nu eenmaal prevaleren boven de nationale en lokale beperkingen en gevoeligheden.
de immigratielobby. Haar context verschoof volgens mij ook van het lokale naar het universele. Het was dan ook niet vreemd om Marijnissen, de toenmalige leider van de SP, te horen oreren over De Beschaving, een hogere eenheid aanroepend dan het eenvoudige land Nederland, dat toch al voldoende zou moeten zijn om zich voor in te zetten. Kunstenaars volgden in zijn voetspoor met hun  mars van de Beschaving die ook al iets van een vanzelfsprekende morele superioriteit uitstraalde.

Volgens mij is ons leven ‘onvolkomen’, verdraagt geen uniforme waarheid - waar is die te vinden? - , kent slechts praktische voorlopige waarheden of waarden voor onderweg. Er zit dus niet anders op de reikwijdte van beweringen of waarden te onderzoeken. Dit geldt ook voor de overheid. Van Willem van Oranje werd in de 16e eeuw verlangd dat hij zich zou bekommeren om de ingezetenen van de verschillende staten maar als mensen nu menen dat niet enkel belangen van ingezetenen er toe doen, dan mogen ze dat toch op zijn minst onderzoeken en uitleggen. Mensen leven in schillen en het territorium van de in de loop der tijd ontstane staten is voor velen een belangrijke schil. Dat zelfde geldt voor lokale gemeenschappen. Immigratievoorstanders hebben hier dus nog steeds heel wat uit te leggen. Als we aan het publieke domein denken en daar richt het bestuur zich op, dan dient toch in de eerste plaats een besef levend te zijn van wat er nu precies onder verstaan kan worden en waar de bescherming uit zou moeten of had moeten bestaan. Dat houdt in dat de grenzen onderzocht moeten worden van idealen en belangen. Iets begrijpen is de grenzen ervan begrijpen. Kijk ik terug dan heb ik de afgelopen decennia van ‘linkse’ mensen, al waren zij niet de enigen, vooral een scala van gemeenplaatsen en platitudes aan moeten horen die op geen enkele wijze recht deden aan een zorgvuldige afweging van de kritiek. Marcel van Dam’s aantijging aan het adres van Pim Fortuyn was slechts een kleine uitbarsting van de linkse hooghartigheid. Aan overtuigingen raakt men blijkbaar verslaafd. Het vindersloon wordt in zijn geheel door de vinders opgeëist,
Teleurgesteld heb ik me dus, net als vele anderen, van de politieke partijen afgewend en in de eerste plaats van Klein Links.
Als jongen had ik een soort droom dat men in een land bereid zou moeten zijn een voortdurend gesprek aan te gaan over belangrijke kwesties maar ik zag over het hoofd dat men daar in de haast geen tijd voor nam en dat belangen uiteindelijk altijd weer gingen opspelen. Eigen belang en eigen partij eerst. Politieke partijen lijken hun waarheidsclaims te willen vestigen in plaats van die claims te onderzoeken. Dat heb ik toen onderschat maar de gedachte om problemen als een boek open te slaan, pagina voor pagina, vind ik nog steeds mooi. Ik heb dus ook onderschat dat mensen een sterke behoefte aan identiteit hebben en dat zij dat soms menen te vinden in partijprogramma’s, partijbijeenkomsten of bij in steen gebeitelde idealen waardoorheen de gouden eeuwigheid straalt. Voor mij zelf was ‘alles’ vooral een kwestie waarover je zou kunnen nadenken door er aandacht aan te schenken (!) én stond ‘alles’ met ‘elkaar’ in verband. En kwam niets zomaar.

Doelgerichte en ideologisch beladen politieke partijen zijn volgens mij een relict uit het verleden en we moeten toe naar helderder en opener vormen van onderzoek, bestuur en communicatie. Partijen met hun zekerheidspotentieel zijn, lijkt me, hiervoor alleen niet toereikend. Maar ik ben er niet gerust op tenzij de mens muteert.

Tweede kritiek

Op naar het tweede punt van kritiek, namelijk dat een ‘commentator’ die aan de zijlijn staat, in zekere zin laf is, en dat hij door zijn deelname aan ‘structuren’ van binnenuit iets zou kunnen wijzigen. Het kan ook zo zijn dat de criticus mij persoonlijk bedoelde maar daar kreeg ik verder geen bevestiging van. Ik kreeg de indruk dat het een eerste reactie was die bij nader inzien misschien wel niet als een dwingend en algemeen advies voor een ieder die becommentarieert, beschouwd zal worden. We moeten niet vergeten dat veel reacties eigenlijk reflexen zijn, die eigenlijk nog wat denktijd behoeven. Een geschreven tekst kun je nog eens herlezen.

Moet een arts die een patiënt diagnosticeert als het ware de patiënt worden? Moet een criticus van de politiek politicus worden of een columnist  een communist, een ondernemer, een bestuurder? Is het raadzaam dat een columnist op een politieke partij stemt of er op een andere wijze bij betrokken is? Misschien juist niet. Het maakt hem misschien minder immuun voor het uitventen van politieke oordelen en het maakt hem misschien vrijgestelder. Wat niet wil zeggen dat een columnist niet ergens voor staat maar de kans is aanwezig dat hij, vrijgesteld als hij is, ook zijn geest vrij maakt en altijd weer de randen opzoekt van zijn waarden, zijn commentaren en zo meer. Of ze tegen elkaar afzet. Of het tegenovergestelde probeert aannemelijk te maken. Zo ga ik natuurlijk mezelf af of bijvoorbeeld een toenemende bevolkingsdruk binnen een afgebakende ruimte juist niet méér ruimte en natuur genereert. Natuurlijk zoek ik ruimte voor de veronderstelling dat met meer open grenzen de kansen op criminaliteit juist afnemen in plaats van toenemen. En natuurlijk ook ga ik af hoe ik dan met die begrippen als ruimte, natuur of criminaliteit moet of kan omgaan. Ik kan al die wegen inslaan omdat ik niet met loden schoenen in een uitgesleten partij - politiek karrenspoor loop. Maar juist dat vrijgesteld zijn schept verplichtingen. Wat ondermeer inhoudt dat ik mijn eigen vooronderstellingen moet bevragen. En hier duikt nu juist een probleem op met de opsplitsing van het politieke landschap of van de media in allerlei van elkaar gescheiden denominaties. De verleiding is groot om zich veilig te voelen binnen het eigen huisje. Voor het discours houdt dat in dat het richtsnoer niet altijd even helder oplicht maar er wel is. Een partij of een omroep is er heimelijk op gericht verstorende feiten en oordelen te verbergen, net zoals je dat op een computer kunt. Een politieke partij is in zeker opzicht een opbergconstructie maar levert tegelijk een venster op de wereld.
Simone Weil drukte dat zo mooi uit toen ze zei dat men dan wel door het glas van het raam keek maar het stof op het raam zelf niet zag.
Niet dat ik niet door een raam kijk; natuurlijk, maar ik kan vooral proberen een overtuiging of een aanname als een stuk kauwkom alle kanten op te rekken. Ik ben me, hoop ik, er van bewust dat er verschil gelegd kan worden tussen een feit, een interpretatie, een oordeel en een voorkeur. In als mening vermomde oordelen, voorkeuren en interpretaties ben ik niet zo geïnteresseerd. Als we volgens mij niet voortdurend aan hygiëne doen dan vallen we telkens in de kuil die we zelf graven.

Dan nog de vraag naar de zijlijn alhoewel dat niet precies de woorden van de criticus waren. Niemand kan mij met zekerheid zeggen wie nu precies aan de ‘zijlijn’ staat en wie niet. Ook iemand die schrijft, al is het in een blog, draagt op een of andere manier bij aan het bewustzijn dat voorradig is in een land of in de wereld. De vraag kan ook gesteld worden wat nu belangrijk is. Lid worden van een politieke club en zich óf laten inkapselen óf zwijgend of niet meewerken aan besluitvorming, al zijn de veranderingen miniem of juist proberen vanaf de ‘zijlijn’ het menselijk en politiek bedrijf te bezien.

Ik heb bovendien de indruk dat politieke partijen, de mensen die zij bevolken en de structuren waar zij onderdeel van zijn, er nu niet bepaald op gericht zijn hun stellingnames zelf aan de orde te stellen. Dat is niet voor elk probleem een probleem maar is wel een probleem als er onderwijl grote onrust ontstaan is. Waarom woekert de immigratiekwestie al een halve eeuw door? Laat men daar eens bij stilstaan!

Los van al deze beslommeringen dient zich ook de vraag aan naar de kracht van een mens.
Ik denk dat ik me in meer of minder bevoogdende structuren zeer onprettig zou voelen. Misschien omdat ik verlegen ben, misschien omdat ik vermoed dat door de turbulentie van die partijen die de leden voortdurend nopen hun standpunten in het licht van de partijlijn te verdedigen, ik mij onvoldoende kan ontplooien. Ik voel me niet zo thuis binnen getuigenisgemeenschappen. Ze zijn me te eenvormig en doen dus op eenzelfde manier een beroep op mijn denken. Dat doelgerichte en eenvormige schijnt bij elkaar te horen en dat begrijp ik ook wel maar tegelijk verarmt die koppeling het dissidente gedrag. Galilei was niet de enige die te maken kreeg met de schijnheilige en onbeholpen uitdrukking van het systeem dat mensen blijkbaar voor zichzelf en elkaar optuigen. Maar goed, de mens wil blijkbaar vooruit. Dat is het lot van de mens en dat brengt hem soms ongeluk.

Derde kritiek

Het derde punt van kritiek gold de mijns inziens problematische koppeling van een blijvende steun aan een immigratiepolitiek, al gaat die onder allerlei vermommingen door het leven, en de afbraak van natuur als ook de inkrimping van leefruimte die er het gevolg van zijn. De criticus stelde dat je zowel het ene kon doen als het andere. Alhoewel ik de indruk had dat de criticus dit argument ter plekke bedacht, is het toch te belangrijk om het te laten rusten.

Wanneer wordt namelijk de koppeling van verschillende voornemens of uitvoeringen ervan problematisch of onwaarachtig? En moet men bijvoorbeeld duidelijk aangeven op welke wijze twee idealen op gespannen voet met elkaar leven? Zeker als het een politieke partij betreft?

Kan de mens leven en handelen in het besef dat niet alles samengaat omdat het met elkaar in tegenspraak is? Het is de handelende mens niet altijd gegeven zijn verschillende oogmerken in elkaars perspectief te bekijken. Hij wil immers vooruit, hij heeft vaak meerdere idealen, hij heeft haast en het zou zijn handelingsdrift teveel remmen als hij de uitvoering van het ene ideaal in het licht zou zien van een ander ideaal. De handelende mens is geen liefhebber van schaduwen. Hierdoor moet hij doen alsof er geen problemen kunnen ontstaan. Dit vernauwt zijn perspectivistische ruimte.

Veel van wat we zouden kunnen doen gaat niet samen. We moeten dus altijd op zoek naar de implicatie van ons doen en laten. Ik kan niet tegelijkertijd naar voren en naar achteren lopen. Mijn gestel staat dat niet toe. Ik kan ook niet tegelijkertijd op dezelfde plek een gat graven en een berg oprichten. Tenzij ik een gat als een berg beschouw, maar dan nog blijft er een fysieke onmogelijkheid. Ik kan me onmogelijk tegelijkertijd verantwoordelijk en onverantwoordelijk betonen jegens iets of iemand. Soms ook kan ik niet aan zowel het ene voldoen als aan het andere. Ook kan ik niet met goed fatsoen zeggen dat ik een bos wil behouden om even later datzelfde bos te rooien.
Het laatste voorbeeld geeft aan dat het tijds- en ruimteaspect ook een rol speelt. Ik kan vandaag iets voornemen dat ik morgen weer tegenspreek. Maar het kan ook zo gaan dat ik wel iets voorneem maar dat datgene wat er een nevengevolg van is zich pas morgen of bij wijze van spreken ergens anders manifesteert zodat dat gevolg gescheiden lijkt van de oorzaak. Als ik me bijvoorbeeld sterk maak voor het binnenlaten van immigranten, dan houdt dat in dat zij ergens moeten wonen en op verschillende manieren ruimte in beslag nemen (en grondstoffen, energie etc gebruiken). Maar als ik nu ook zeg dat ik mij sterk maak voor het behoud van de natuur dan maak ik me daarvoor bijvoorbeeld op een ander moment, bij een andere gelegenheid of op een andere plaats sterk en ik vergeet dan de gevolgen van die immigratie. Dat is optisch bedrog maar de argeloze toeschouwer zal die koppeling niet gauw merken alhoewel ik zie dat dergelijke onverenigbaarheden de mensen steeds duidelijker wordt en steeds vaker tegen de borst stuit. Daarnaast is een uitspraak als ‘ik maak mij sterk voor het behoud van de natuur’ op zichzelf genomen te ruim om een goede leidraad te zijn. In het keuzeproces ontstaat soms pas verheldering. Deze voorlopige verheldering moet men zich echter wel gunnen.
Het wordt ingewikkelder als bijvoorbeeld de verzwakking van de natuur in een land door meerdere omstandigheden veroorzaakt wordt. Het laat echter de eigen verantwoordelijkheid voor de ‘eigen’ oorzaak volgens mij onverlet. Tenzij je je wilt verschuilen, maar dat zou je dan eigenlijk moeten zeggen…. maar dan ben je eigenlijk al een stap verder.

Er is ook geen precies punt aan te geven waar iets ‘echt’ een probleem gaat worden al is er soms een omslagpunt, kijk naar het verschil tussen het water dat tegen de dijken klotst en het moment waarop het er overheen slaat.  Wat wel valt te zeggen is dat alles wat de mens onderneemt in de richting gaat van een probleem of een frictie of van zijn tegendeel. Alles probeert zich te vervolmaken en ontmoet op een zeker moment een grens, een omslagpunt of put zichzelf uit. Die fenomenen zijn in een samenleving echter niet altijd voor iedereen gelijk zichtbaar of herkenbaar. Er is verschil van plaats, van perspectief of van bewustzijn.

Als de mens zegt iets te gaan ondernemen dan heeft zowel zijn voornemen als zijn handelen een intentie, een ‘teneinde tot’, een richting en een maat. Het laatste begrip is een verhoudingsbegrip, dit ten opzicht van dat. Hier doet zich een ethisch besef gelden. Zo spreekt een projectontwikkelaar als hij een industrieterrein wil aanleggen een intentie uit, een ‘vanuit dit naar dat’, maar zal zijn handelen ook gevolgen hebben voor het gebied en voor het omliggende gebied inclusief de mens. Of deze projectontwikkelaar zich nu expliciet uitspreekt maakt niet zoveel uit. 
Mensen selecteren vaak hun uitspraken om vooral de in hun ogen positieve gevolgen voor het voetlicht te brengen. Het offer dat handelen met zich mee kan brengen wordt niet graag voor het voetlicht gebracht.

Die intentie, die richtingen en die maat zijn des te belangrijker, lijkt me, waar het gaat om publieke verantwoordelijkheid. In het publieke immers raken de verschillende belangen elkaar dus daar is die weging van doelen en gevolgen van groot belang. Juist de partijendemocratie heeft hier een probleem geschapen omdat men elkaar niet meer aanspreekt op de ‘volheid van het samenleven’ maar elkaars maat neemt op grond van de eigen politieke opvattingen of doelstellingen die gerealiseerd moeten worden. De blijvende vraag blijft zo op de achtergrond.
Vanzelfsprekend is het voor de mens, ook voor de politicus, lastig om keuzes te maken maar als die keuzes slechts op ‘een vanuit’ of een ‘ergens naar toe’ gebaseerd zijn dan zal men de gevolgen die er altijd zullen zijn, ondergeschikt willen maken aan de voortreffelijkheid van de eigen beperkte uitgangspunten. Iets soortgelijks valt te zeggen over het ‘algemeen belang’. Precies dat belang omschrijven is ondoenlijk maar de poging alleen al laat zien dat dat begrip levend voor je is. Dan ontstaat er misschien een intersubjectieve dynamiek om elkaars noden te verstaan.

Menselijk leven is begrensd. De geboorte sluit het sterven in, er is geen eindeloze hoeveelheid land  beschikbaar waarop of waarvan men kan leven; vroeger moest men bijvoorbeeld om de zoveel tijd land braak laten liggen om het kans te geven te herstellen van het intensieve gebruik dat immers onttrekking van werkzame stoffen impliceert. We kunnen niet eindeloos praten want dan raken we uitgeput, enzovoorts. Aan vijandelijkheden komt eens een eind, al is het maar tijdelijk. Aan alles zit een grens al lijkt het vreemd genoeg niet altijd zo binnen de tijdelijkheid die het leven is. Een beklemmende tijdelijkheid schept juist het verlangen naar eeuwigheid. Teveel consideratie nu schept problemen voor onze dadendrang want we herinneren ons niet graag aan de schaarste en de begrensdheid van dat wat we ondernemen.
Icarus’ vleugels smelten nooit.

Ook ons ruimtelijk en plaatsgebonden leven is begrensd. Mohammed Al Hillu uit Jordanië, geciteerd in de Volkskrant van 3 april 2013, zegt hier het volgende over: ‘ Als ik (!) een kleine kamer heb en er willen gasten komen, zijn ze welkom. Er komen nog drie gasten en ook zij zijn welkom. Maar op een keer moet ik zeggen: ‘Sorry, vraag iemand anders, het past hier niet meer’.
Toegepast op een land houdt deze eenvoudige redenering in dat ook daar de gebruiksmogelijkheden begrensd zijn al lijkt de rek groter dan in het huis van Mohammed. Een land is natuurlijk niet alleen van Mohammed, hij is niet het enige ‘ik’, maar er zijn veel meer ‘ikken’ die op een of andere manier die veelheid op een acceptabele wijze met elkaar moeten zien te verbinden om tot een enigszins acceptabele organisatie van de samenleving te komen. En dat acceptabele is telkens weer een vraag voor elk ‘ik’. Die ‘ikken’ zijn er op elk gegeven moment wel maar komen niet uit de lucht vallen. Ze komen ergens om een reden vandaan, met of zonder instemming van de ingezetenen, dus het lijkt niet vreemd om ook dat mee te wegen in het denken over het gezamenlijke.
Een land is net een huis. Het is een ruimte om te wonen en te leven. Het huis biedt een zekere bescherming tegen de buitenwereld, dat is één van de functies van het huis, en het is begrensd net zoals een land of een gebied dat is. Meer nog dan een huis biedt een land een inwoner de mogelijkheid naar ruimte elders te verwijzen: “kijk, daar is nog ruimte genoeg!” Meer dan een huis biedt een land een betrekkelijk anonieme uitgestrektheid. Hier wringt trouwens de schoen, want juist dat gegeven verleidt mensen ertoe juist te beweren dat er ruimte genoeg is. Maar zelfs zij zullen moeten toegeven dat desondanks de landsruimte om een aantal redenen beperkt is en dat er dus vroeg of laat op een grens gestoten wordt. En als dat zo is, dan houdt dat in dat dat grenspunt voor een ieder anders ligt maar ook dat ontkenning van die grens niet impliceert dat de ontkennende zelf van zijn ontkenning geen enkele last ondervindt of ervaart. Dus, er is altijd een grens al moet je die soms trekken. En hier schuilt een probleem, want de onbezorgden omzeilen juist dat probleem! Zij praten er niet over dus dan lijkt het probleem niet reëel. Immigratieadepten horen volgens mij tot deze categorie, vandaar dat je bij hen ook nauwelijks iets hoort over het probleem van de knellende menselijke aanwezigheid op aarde. Hetzelfde zie je bij voorstanders van grote gezinnen die er impliciet, dus stilzwijgend, vanuit gaan dat ‘het’ wel mee zal vallen. De zon schijnt altijd in hun opvattingen. We moeten echter eenvoudige spraak niet onderschatten. Ze resoneert langdurig in het hoofd van de mens. Ook de grotegezinnenmensen zijn dus mensen met een quasi onbezorgde ‘en-en’ houding. Maar weinig mensen preluderen op dat wat komen gaat op grond van hun eigen voorkeuren.

Vroeger werd je misschien eerder afgestraft maar nu met de schijnbare maakbaarheid en ingewikkeldheid van de wereld lijken consequenties van het eigen gedrag ver weg maar op een gegeven moment keert de wal altijd het schip en voor een ander soms eerder dan voor jezelf. Gevolgen van wat mensen doen openbaren zich ongelijk en met schokken en bereiken niet iedereen op dezelfde wijze. Voor wat  de westerse immigratie betreft houdt die relatieve onbezorgdheid in dat men op de toekomst en op de ander een hypotheek neemt waarvan men meent dat die nooit afgelost hoeft te worden.

Als ik GroenLinks zou stemmen dan zou ik allang beseft hebben dat Nederland al bij aanvang van de immigratie, die min of meer sluipend van start ging, tot één van de dichtstbevolkte landen gerekend werd en ik zou ook allang mijn best gedaan hebben de onverenigbaarheid van doelen en gevolgen goed tot me door te laten dringen, maar ik zou vooral voorzichtig zijn, zeker met een woord dat het logo siert van de partij waarop ik stem. 

wordt vervolgd












donderdag 14 november 2013

aforisme 1188 2013

De waarde van het staatsburgerschap is afhankelijk van het gemak waarmee de staat dit verleent. 

zondag 10 november 2013

aforisme 1169 Trots

De westerse immigratiepolitiek en de supranationale politiek hebben langzaam maar zeker de trots van de westerse bevolkingen ondermijnd. Trots en waardigheid zijn trouwens voor de Europeanen verdacht geraakt en nog slechts te vinden bij de oudere deels exotische volkeren die zelfs daarom bewonderd worden. Het zijn deels juist ook die volkeren die op permanente basis tot de Europese ruimte toegelaten worden en het is de vraag of ook zij hun trots en opstandigheid zullen verliezen zodra ze opgeslokt worden door de westerse manier van leven dat gekenmerkt wordt door bloedeloos beheer, dagelijkse verstrooiing, gelijkschakeling en fysieke uitputting. 

zondag 27 oktober 2013

Blog 18 Blote Leider 2004-2013

Blote leider  olieverf op doek  70 x 80 cm  2004-2013



Ik stond perplex. Toen de wethouder uitgesproken was en aanstalten maakte om te vertrekken steeg er uit het verzamelde volkstuindersvolk een applaus op waaruit niet één twee drie op te maken viel of het een plichtmatig vertoon betrof dan wel een welgemeende steunbetuiging. Stierf hier misschien de verontwaardiging in beleefdheid? In gehoorzaamheid? Of konden deze tuinierende mannen en vrouwen, niet zelden de PvdA toegenegen, al niet meer verontwaardigd zijn? Was hun latent ongenoegen inmiddels ondergeschoffeld? Ja, de taal van ziekte en tuinieren leent zich goed voor de problemen waar een samenleving voor staat.
Ik probeerde nog wel aan het woord te komen maar kreeg de gelegenheid niet. Misschien had ik moeten schreeuwen maar dat is niet echt iets voor mij. En kun je idiotie  of onderdanigheid keren? Ik vraag het mij af.

De aanleiding tot dit vreemde applaus was de komst in het begin van de een en twintigste eeuw van de sociaal-democratische wethouder Hans Kombrink naar het volkstuincomplex Blijdorp in Rotterdam. Hij had voor de verzamelde volkstuinders een niet zo prettige boodschap. Er zou precies in hun gebied gebouwd worden. Een villawijk moest daar komen. De nieuw te bouwen wijk zou een stedelijke kwaliteitsimpuls betekenen.

Wat was nu de aanleiding voor die op handen zijnde bebouwing van dit gebied die ook wel onder een andere wethouder begonnen zou zijn. Aan de grote bebouwing van Nederland hebben ze immers allemaal, alle politieke partijen, ieder op hun eigen onvervreemdbare wijze schuld. Alhoewel ook de doorsnee Nederlandse burger zich nooit veel aan het behoud van natuur en ruimte gelegen heeft laten liggen. Dat wil zeggen, ik heb er in mijn leven weinig van gemerkt, noch bij mijn familie, nog bij de protestantse kerk waar ik als kind in terecht kwam, noch bij vrienden of kennissen, noch in de media, noch bij de politiek, noch bij mijn buren, noch op de academie, noch bij mijn kunstminnende collega’s.  Nergens eigenlijk, een paar uitzonderingen daargelaten. Ik heb het natuurlijk niet over die fraaie woorden die geen enkele aandacht besteden aan de consequenties. Ik kijk namelijk altijd naar wat iemands woorden waard zijn. En dan, als ik naar Nederland kijk, dan wordt ik bedroefd.

Ik vind ‘de ontwikkeling’ die zich na de helft van de vorige eeuw aan het voltrekken is, tragisch. Ik ben er niet gezonder door geworden, maar zo is de situatie in dit land waar in alle mogelijke kieren en gaten zich een soort armetierig kruideniersbewustzijn schuilhoudt.
Ook de aanleiding tot de bebouwing van dit gebied past in deze ongeïnteresseerdheid voor het eigen land dat als niet veel meer dan een afwerkplaats gezien wordt.
Als gevolg van de allochtonisering is namelijk een deel van de middenklasse Rotterdam of althans het kerngebied van de stad, uit gevlucht en het gemeentelijk bestuur deed pogingen althans een deel van die klasse weer terug te winnen al was het onder de letterlijke rook van vliegveld Zestienhoven. De wijk werd natuurlijk niet de kerosinewijk genoemd maar heel deftig Park Zestienhoven. Die deftige naam prijkte als Park 16Hoven op het immense wervingsbord dat bij de toegangsweg naar Rotterdam geplaatst werd. 

Nieuwe namen betekenen in Nederland vaak een nieuwe bestemming. Vaak ontvreemd aan het onbestemde of het voorheen anders bestemde. Een bouwlocatie wordt van een prachtige naam voorzien. Een soort van identiteit zeg maar, al is dat inmiddels een besmet woord. Aan identiteit houden mensen zich maar vast en dat moeten we zo min mogelijk hebben in een land dat zo besmet is met het virus van de verandering.

Inmiddels staat er iets villawijk-achtigs al schijnt er wat van het oorspronkelijke plan afgesnoept te zijn maar dat kan natuurlijk ook door de bestuurders ingecalculeerd zijn. Je moet het burgervolk immers aan het lijntje houden. Als bestuurder moet je iets erger voorspiegelen dan wat je over wilt houden. Majoreren heet dat geloof ik. En veel burgers houden nu eenmaal van kruimels. Ook natuurliefhebbers. Die zijn soms al met een madeliefje tevreden.
------------------------------------------------------------------------

Een tijdje na die bedompte vergadering ben ik aan het schilderij ‘Blote leider’ begonnen alhoewel die titel zich pas later aandiende. Ik stelde mij de wethouder voor, met zijn lome blote benen vlak uitgespreid. Lichaam moest vlees worden: loom vlees dat aan zichzelf zou bezwijken. Ik zou wraak nemen op die man en zijn gedachtengoed. Later bedacht ik mij dat het beeld net zo goed de stilzwijgende volkstuinders zou kunnen betreffen, maar kwaad als ik was op een bestuurder als Kombrink, heeft hij mij toen het sterkst geïnspireerd.

Een schilderij als dit, ik besef dat terdege, leidt een kwijnend bestaan. Zo’n stil ding leent zich er niet direct voor een centrum van politieke agitatie of discussie te zijn. Niet dat discussies nu zoveel inzicht genereren. De mogelijkheid om inzicht te ontwikkelen kleeft aan de mens zelf en wordt meestentijds niet aangezwengeld in discussies of wat men dialogen noemt. Dat leerproces begint al vroeg - of niet - en hangt ondermeer af van de zelfstandigheid van een individu, van zijn cognitieve vermogens, de prikkels in zijn omgeving, zijn vermogen tot twijfel en natuurlijk ook van zijn vermogen tot verwondering. Mensen echter die zich conformeren - en dat zijn er velen - zijn niet goed in staat tot verwondering of kritische kennis. En dialogen helpen dan weinig. Ze bieden een schijn van conversatie maar lijden meestal tot constipatie van het denken en zijn er eigenlijk ook op gebaseerd.

In deze tijd van publieke instant nuttigheid is een schilderij als dit redelijk hulpeloos. Haar toegevoegde waarde lijkt schamel. Zelfs als het in een kunstruimte zou hangen is de werking waarschijnlijk beperkt - het moet eerst nog als zodanig geaccordeerd worden - en het zou misschien ooit, als het de tijd zou kunnen trotseren, als een betekenisvol beeld herkend kunnen worden. Maar daar zitten natuurlijk haken en ogen aan, want hoe herken je dat. Ook de kunstwereld is een wereld vol aannames, agenda’s en afspraken is al worden die niet luidkeels verkondigd. En daarnaast is de wereld van de kunsten een beetje een perifere wereld alhoewel, nader beschouwd, alles wat de mens betreft vanuit een wat meer afstandelijke optiek, perifeer is. En als je een samenleving niet enkel als een markt wilt beschouwen dan kun je dat probleem van het gebrek aan waardering de kunsten niet altijd aanrekenen.

Maar misschien ook is het schilderij niet sterk genoeg. Maar hoe kom je daar achter? Bestaat er zoiets als een kracht van een werk? En hoe valt zoiets te constateren. Op welke wijze laat de mens zich raken, of wordt hij geraakt, wat niet helemaal hetzelfde is.
In zijn hang naar intrinsieke betekenis zoekt de mens altijd een soort bevestiging: van binnenuit en desnoods van buitenaf. Het liefst wordt dat gekoppeld.

Dus met al die beperkingen is dit beeld vooralsnog niet meer dan een gedempte schreeuw van woede en hulpeloosheid. Meer zit er even niet in.
------------------------------------------------------------------------
Waarom heb ik er zo lang aan heb gewerkt? De tijdsaanduiding lijkt dit aan te geven. Ik was dat niet vast van plan alhoewel ik mij tijdens mijn academietijd wel eens afvroeg of ik in mijn leven niet slechts één enkel kunstwerk zou moeten maken. Slechts één kunstwerk in mijn hele verdere kunstenaarsleven. Die gedachte resoneert nog steeds in mijn hoofd. Wat mij ook steeds meer is gaan intrigeren, is de gedachte om alles wat ik doe weer weg te halen. Ik heb daar wel eens iets over geschreven. Dat zouden veel mensen moeten proberen: iets doen maar zich van de vrucht hunner arbeid weer ontdoen. Ik fantaseer wel eens over zo’n wereld. 
Die handeling van dat weghalen werd steeds prominenter omdat ik aanvankelijk niet meer tevreden kon zijn met wat er zojuist door mij toegevoegd was. En als je dat maar lang genoeg doet ontstaat er haast vanzelf een soort neutraliserende stijl en komt het beeld steeds meer tot stilstand. Maar wel een stilstand die zich voortdurend herhaalt.
Door nu lang aan iets te werken kom ik een beetje in de buurt van die zo aantrekkelijke gedachte
tegen de eindeloze accumulatie of transformatie waaraan de mens zo aan vast verankerd lijkt te zitten. Ook ik kan blijkbaar zelf ook niet zonder een toename van spullen en maaksels al heb ik door kinderloos te willen blijven op termijn iets aan die groei gedaan. Met mij houdt het op. Laat de goden maar op hun tanden bijten.
Groei, bevolkingsgroei, een groot deel van de wereld is van die groei doortrokken, leidt tot plundering van de aarde, tot verschraling van het leefklimaat en tot een zichzelf versterkende verslaving. Immigratiepolitiek is een onderdeel van die verslaving en teken van de grenzeloze naïviteit van de hedendaagse mens die grenst aan stupiditeit.

Maar er speelt nog iets mee en dat is iets wat met de nieuwe tijd te maken heeft waarin de oude vaste canons niet altijd meer zo vanzelfsprekend zijn. Ik gun mezelf niet meer, zo lijkt het, om volgens een vast stramien te werken. Met weemoed kijk ik wel eens naar de mij bekende olieverfschetsen van een schilder als Rubens die uitblonken in een in de grond eenvoudige receptuur. Het lukt mij niet of nauwelijks. Al tijdens mijn academieperiode had ik daar last van. Nu, zoveel jaren later, begint het er steeds vaker op te lijken dat elke handeling al voor zichzelf onmogelijk is. Ben ik een post-moderne tot op het bot twijfelende mens?

Ik schilder dan wel een been maar ik lijk nauwelijks in staat mijzelf omtrent de fysieke hoedanigheden te kunnen of willen informeren. Ik kijk er even naar om vervolgens te doen alsof ik het niet meer ken. Alsof er nog slechts een echo van dat been in mij hoorbaar is. Nou ja, het is meer een kwijnende echo.
Op die manier wordt een beeld afronden erg ingewikkeld: elke handeling produceert dan zijn eigen negatie. Ik begon dus te merken dat ik steeds vaker een patstelling schilderde; ja het openbaarde zich aanvankelijk vooral bij het schilderen: dat trage medium dat zo geschikt lijkt voor eindeloze herneming.
Maar misschien wordt die onmogelijkheid iets af te ronden wel veroorzaakt door het feit dat ik helemaal niet kan schilderen. Maar ja, hoe kom je daar nu achter als je bijvoorbeeld weet dat het veronderstelde schildersgebrek dat je bij wijze van spreken zelf veroorzaakt hebt, een onderdeel geworden is van je métier.
De gedachte aan dat falen schiet echter onnoemelijk vaak door mijn hoofd. Meer dan me lief is.
------------------------------------------------------------------------

Die onmogelijkheid iets te confronteren met een richtinggevende analogie had natuurlijk ook consequenties voor het uiteindelijke beeld zelf. Ik merkte dat ik iets in het leven kon roepen zonder iets ‘duidelijk’ te maken. Eigenlijk is een kunstwerk eerder een werkhypothese die geen definitieve uitwerking toelaat. Maar juist dat kan de kracht van een beeld uitmaken: juist die onbestemdheid laat je achter in een milde staat van verwarring. Al valt dat niet altijd goed bij de mens, behept als die is met de drang zichzelf vastomlijnde betekenissen voor te spiegelen. Nou ja, hij vindt ze liever. Vinden heeft toch het keurmerk van echtheid en is ‘echtheid’ niet hetgene wat de mens te midden van al dat on-betekende zoekt?

Wat een ambivalentie in het beeld veroorzaakt leidt niet noodzakelijkerwijs maar in dit geval wel tot een hemeltergende ambivalentie bij het maken zelf. Ik wees daar al eerder op. Dubbelzinnigheid kan zowel aan het eind liggen als aan het begin. Dit gold bijvoorbeeld ook voor het gebied tussen de beide liggende benen die voor sommigen misschien helemaal niet op benen lijken. De vraag bij een beeld is uiteindelijk of de hele weg er naar toe op de een of andere manier zichtbaar moet zijn en dus ook of er nog iets van de oude staat als oorsprong of als verlangen door zou moeten schemeren. Een schilderij verbergt en openbaart - dat lijkt soms hetzelfde - een geschiedenis: een bedachte geschiedenis van de voorstelling en een voorgestelde geschiedenis van het maken. Eerlijk gezegd wist ik niet precies wat ik met dat midden aan moest, want dat was dat gebied ook; het midden tussen twee lamlendige vormen die maar niet op benen wilden lijken. Wilde ik daar iets van een gefrustreerde mannelijkheid aanbrengen? Wilde ik daar de zaak terugbrengen tot slechts hopeloze pogingen om ook maar iets te benaderen waaraan we iets als een anatomie zouden kunnen aflezen? Eén ding wist ik wel, het moest geen hommage zijn aan de kracht van de macht, maar ook niet direct een aanval, al was ik boos. Dat zou het beeld immers teveel aan mijn sentimenten koppelen en ik wilde toch naar iets op zoek dat eerder een mensbeeld betrof of zou kunnen betreffen dan naar een loutere illustratie van mijn kwaadheid. Dat alles resulteerde in een poging ‘dat daartussen’ wat nog niet echt een daartussen was, in de war te brengen. Kunst maken, als ik dit even zo mag noemen, heeft soms alles te maken met paradoxale bewegingen. Er ontstond dus uiteindelijk een ambivalent gebied waarin er eerder iets leek te verdwijnen dan dat er iets aan mij verscheen. Hetzelfde gold voor ‘dat daarboven’. Aanvankelijk had ik toen een soort vloed geschilderd.
Wat die vloed, eigenlijk een onvoltooide vloed, daar deed wist ik niet precies. Ik wist wel dat het lichaamsdeel er niet zonder kleerscheuren vanaf zou moeten komen. Al schilderende en wegwerkende ontstond er iets dat op een plaque begon te lijken. Een plaque is een afzetting tussen je kiezen of tanden die uiteindelijk tot verrotting van het tandvlees 
leidt. Ook hier was de vraag: moest die plaque nu van buiten komen - het vuil hecht zich aan de gastheer -  of moest ze bij wijze van spreken van binnenuit ontstaan? En zou ze uiteindelijk zo geschilderd moeten worden dat het zou lijken alsof ze met het lichaam vergroeid was? En ook hier kon ik niet anders dan het precieze antwoord in het midden te laten. Verschillende opties gingen door mij heen. Maar voor weten was hier geen plaats. Erupties, dat waren die opties. 
Hetzelfde probleem deed zich voor met de benen. Ik merkte telkens weer een soort onwil de spieren in hun loop en aanhechting te volgen. Een koud kunstje, zou je zeggen. Maar ook hier kwam het tot aanzetten die telkens weer min of meer teruggedrongen werden. Er ontstond voor mij een voortdurende hernomen afbraak met mij als schilderende getuige. 
Bij al die problemen is de handeling van het schilderen belangrijk. Zonder die hand die zich een weg baant gaat het niet.

Ook het kleurgebruik ontkwam niet aan de onmogelijkheid om vaste lijnen uit te zetten en te volgen. Blijkbaar kon ik alleen maar iets doen wat vervolgens fluisterend ten onder zou dreigen te gaan. Een luide stem is dan zo goed als ondenkbaar. Luide stemmen zijn er overal. De mens is een babbelziek wezen, alhoewel de één beduidend meer dan de ander. Tegelijk besef ik dat ik het ben die dat nu hier zeg en schrijf. En wie ben ik dan wel?
Maar wat als elke grond om iets te zeggen verdacht is gemaakt? Dan zinken wij weg in een oceaan van onbeduidendheid of onaangeduidheid. De huidige tijd waarin oude patronen van gehoorzaamheid plaats maken voor nieuwe of voor een situatie waarin men zich niets meer laat gezeggen is een hachelijke. Maar ook dat moet weer gezegd worden. Kan de mens ooit ontsnappen aan cirkelgangen?

Ja, het kleurgebruik. Ik begin wel redelijk vaak met betrekkelijk heldere kleuren maar elke keer worden ze minder uitbundig. De vervuiling ligt op de loer. Heldere kleuren verdraag ik niet. Ze passen niet, zo lijkt het.
Niet alleen mijn handen doen het vuile werk maar ongemerkt heb ik blijkbaar ook een idee gekregen van de atmosfeer van de voorstelling, want dat is een beeld ook, voorstelling. Ik ben dat mij steeds vaker gaan afvragen. Hoe gedraagt het beeld zich of van waaruit richt het zich en waarnaar. Wat is voor-stellen? En in dit geval kwam het er op neer dat het eerder de stilte van de schaamte moest zijn dan iets anders. Maar ook hier zou ik er geen oorlog voor kunnen ontketenen. Ofschoon dat nog eens zou kunnen veranderen maar waarschijnlijk zou ik dat toch als een nederlaag ervaren.
Dat verlangen naar stilte moet haast veroorzaakt zijn omdat ik, het leven levende, soms onmetelijk moe ben geworden van de bedrijvigheid van de menselijke soort met al die happende monden. Waarschijnlijk, want bij alles wat we vinden hangt geen kaartje met de afzender. Je voelt iets en denkt ergens aan en je mag dan hopen dat die twee met elkaar te maken hebben. Bestonden we maar uit een echte persoon en een proefpersoon. Maar helaas, we moeten het doen met het verwarrende enkelvoud dat zich aan ons manifesteert. 

Niet enkel leven met mezelf is verwarrend maar ook het leven tussen de mensen. Ik ben nooit in een staat van enthousiaste opwinding geraakt terwijl ik aan zoiets als de menselijke soort dacht. Je kwam er niet zo gemakkelijk van af. Dat wist ik wel. Dit riep natuurlijk wel allerlei vragen op naar mijn positie. Was die daarmee niet veroordeeld tot de periferie? Waarschijnlijk.

Mens-zijn leek me trouwens altijd al een immense omweg voor iets heel futiels. Maar daarmee leek elke handeling frigide geworden. Immers, om elke hoek verbergt zich een levensgroot ‘maar’. Vreemd genoeg zijn er nog zaken die me raken maar strijd voeren is hachelijk; dat lijkt zich telkens weer te openbaren. En ik zou al helemaal niet weten met wie ik dat zou moeten doen. Hiermee alleen al stranden al mijn revolutionaire aanvechtingen in de kiem.

Wat overblijft is de verbazing, de terugtrekking, de ironie, in beeld dan wel in taal.

In zekere zin strandt het beeld overal. Overal legt de wil het af van het onvermogen de wil gestand te doen. Vandaar de onwil een klemtoon aan te brengen. Vandaar de neiging het beeld te ontdoen van nadrukkelijkheden. Het schilderij zou eigenlijk voortdurend moeten sterven. Is trouwens nadrukkelijkheid geen farce, niet slechts een verholen methodiek om de onverdraaglijke intrinsieke onbeduidendheid van alles te pareren?  
------------------------------------------------------------------------
Terug naar mezelf. 
Ieder mens staat bij zijn conceptie voor de meestal onuitgesproken vraag zichzelf te aanvaarden. Het scheelt een hoop als je dat kunt. Dat geldt ook voor de wereld om je heen. 
Van meet af aan moet ik onthutst zijn geweest. En dat is altijd zo gebleven. Ik bevind mij in een permanente staat van niet tot bedaren gekomen verbazing. Het lijkt er wel op alsof ik telkens weer zeggen wil dat ik niet zal berusten in de mij opgelegde aanwezigheid. Ik weet niet of er veel mensen zijn die in het leven berusten. Vermoedelijk dringt die gedachte bij weinigen naar boven. En er zijn natuurlijk ook mensen die staan te juichen bij hun eigen aanwezigheid. Maar of zielen, als deze entiteiten al bestaan, staan te popelen geboren te worden; dat vraag ik me af. Maar wat gebeurt er dan op de drempel van het leven? 
Die vraag naar het leven is verwarrend voor veel mensen. Ze stellen die vraag dus niet graag aan de orde. Het voelbare feit van je eigen leven is nu eenmaal onontkoombaar en al genoeg. Voor mij ook maar die verbijstering te leven en ook die verwondering over die oppervlakkige acceptatie heeft mij misschien tot een revolterend individu gemaakt. Een vragend individu ook. Ook een vraag kan als een revolte beschouwd worden. Je staat op tegen de voordehandliggendheid. 
Maar dat heeft consequenties. Dat wordt mij, ouder wordende, eens te meer duidelijk. Je iets voornemen en tegelijkertijd het nut van de operatie betwisten is hachelijk. Het levert een permanent probleem op voor de motivatie die gebaat is bij een enigszins opgewekte gerichtheid die soms grenst aan blindheid. Ik ben soms jaloers op die mensen die wat dit betreft uit een enorm reservoir van optimisme en levenskracht lijken te putten. Hoe zit het met hun twijfel, vraag ik me altijd af. 
Niet zo maar vertrouwen op wat zich aandient heeft er ook voor gezorgd dat ik vaak weerstand opzoek om als het ware daar levenskracht uit te putten. Ik merk dat ook wanneer ik aan het werk ben. Niets zomaar. Niets gemakkelijk. Geen brede gebaren. Iets moet bevochten worden alvorens het zich ook maar een schijn van bestaan kan aanmeten. Ja, ik weet wel, ook mijn protestantse en calvinistische milieu speelt hier op. Het slijt in. Misschien ben ik precies in de juiste bedding terechtgekomen. Wie zal het zeggen. Het leven als boetedoening voor een schuld op voorhand. Daarvan leek  het calvinistische gedachtengoed doordrenkt. Ik vocht er tegen, wilde voor mezelf beslissen maar raakte er wel mee besmet.
Dus ja, dan worden penselen pas een interessant instrument als er iets aan mankeert of als ze versleten raken. En ja, dan moet je ook niet verbaasd zijn als er pas met die langzaam opgehoopte verf korsten ontstaan die juist door hun langzaam verworven korsterigheid beduidend worden kunnen, al is het maar voor even. En dus ook wordt verf weer afgekrabt, wetende dat een deel van het scheppingsproces opgehoopt aan je voeten ligt. Hulpeloos, in schilfers. En natuurlijk werd de verf niet met een ruim bemeten gebaar op het doek gesmeerd, nee, beetje bij beetje werd de verf er opgebracht. Ik aaide de dikte op het linnen. 

Dit alles was niet het gevolg van een plan. Hier geen plaats voor bedachtzame rationaliteit. Rationaliteit wordt trouwens sterk overschat. Het eigenlijke moment van de keuze hult zich altijd in diepe duisternis.  Hoogstens kun je als mens wat aan hygiëne doen, vooraf en achteraf. 


Door al die handelingen begon het schilderij, ik zei dit al eerder, voortdurend tot stilstand te geraken. Het begon steeds meer te lijken op een auto die steeds weer optrekt en telkens piepend weer tot stilstand komt. Alhoewel dat verschil op den duur steeds minder duidelijk werd. Ik zou graag remmend optrekken. Gummend tekenen. Lopend stilstaan. Was deze zichzelf afremmende activiteit tegelijkertijd mijn hulpeloze wraak op die voortdurende loze opwinding die steeds meer, zo lijkt het, beslag is gaan leggen op de samenleving waarin bedachtzaamheid het aflegt tegen het rusteloze gekrakeel?   Al werkende werd het beeld een steeds zwakkere echo van die loze drukte; een afbraaksel van iets dat daarvoor nooit echt geweest is. Een neerslag van iets dat maar niet aan mij voorbij lijkt te gaan.