maandag 4 december 2017

Blog 58 Het ware, het schone, het goede, het verhevene



Het is de grillige speling van de ironie dat dezelfde verheven termen op uiteenlopende politieke tegenstanders van toepassing kunnen zijn. En dat is ook niet zo vreemd want hier staan geen vreemde elkaar uitsluitende dingen tegenover elkaar maar mensen van vlees, bloed en geest en die delen dezelfde vermogens, vooringenomenheden, denk- of voorstellingsgebreken. Columnist Toine Heijmans doet in de Volkskrant van 17 november een vileine aanval op Thierry Baudet c.s. naar aanleiding van zijn advies om een Parijse tentoonstelling met ware echte kunst te gaan bezoeken. Deze bleek samengesteld te zijn door een zekere Marc Fumeroli, een groot verdediger van het klassieke erfgoed. De door Baudet c.s. verfoeide kunst wordt door hem, zo lees ik, betiteld als wanstaltig, zijnde van een onvervalste lelijkheid, als ‘esthetisch terrorisme’, ontsproten aan een totale chaos, resulterend in een ‘grensverleggende afzichtelijkheid of brutaliteit’. Alleen ware kunsten scheppen schoonheid, volgens hetzelfde jargon. Baudet en de zijnen lijken hier gevangen in de hermeneutische cirkel waarin waarheid schoonheid schept en schoonheid blijkbaar weer de waarheid. Kunnen mensen trouwens ooit uit die cirkel ontsnappen?

Het heeft mij altijd, zij het telkens weer kort, verbaasd dat zelfverklaarde ‘conservatieven’ - J. Heldring had een voorkeur voor de term conservatieve houding wat ik al beter vind omdat we middels een houding de wereld en onszelf tegemoet treden - altijd ook een uitgesproken smaakvoorkeur hebben en die koppelen aan een klassiek ideaal, waarmee overigens niet gezegd is dat elke oude norm daarom alleen al betekenisloos is. Wanneer je Popper’s ‘Open samenleving en zijn vijanden’ leest, dan duikt een zelfde soort spiegeling aan een oud en klassiek ideaal (idee) op bij de door hem uitgebreid besproken filosoof Plato, leerling van Socrates. Plato ziet de maatschappij ‘veranderen’ en meent dat hij moet kiezen tussen de nog prille rumoerige Atheense democratie en de oude vertrouwde op Sparta geïnspireerde orde van de oligarchen. En die orde ziet hij al snel als de ideale orde en dat gaat weer samen met zijn theorie van de ‘idea’ waarin de dagelijkse realiteit een afspiegeling is van de idea in de hogere wereld. Realiteit is dus ‘tweederangs’ en de kunsten met hun drang tot nabootsing staan daar weer onder: nabootsing van nabootsing; de werkelijkheid is de mimesis van de idea en de kunsten zijn de mimesis van de mimesis. Je zou dus kunnen beweren dat ontfiguurlijkte kunst dichter bij die Platoonse idea staan dan figuratieve kunst die het moet hebben van wat de werkelijkheid haar voorschotelt.

Popper poogt in zijn boek de overgang te beschrijven van een tribale samenleving gebaseerd op stabiliteit, groepsrituelen en magie naar een open rationele samenleving waarin de samenleving stapsgewijs (d m v trial and error) ‘verbeterd’ kan worden door met rede begiftigde individuen ingebed in democratische instituties. Nu is het gevaar altijd dat dergelijke pogingen tijdperken en samenlevingsvormen strikt van elkaar te scheiden, om aan dat onderscheid de eigen voorkeuren op te hangen, ertoe leiden dat men bepaalde aspecten over het hoofd ziet zoals het magisch-metafysische karakter van wat als rationaliteit beschouwd wordt of de wel erg simpele gelijkstelling van een oude situatie met ‘de ideale’ situatie. Of je koestert, zoals je ook wel bij Popper ziet, een onwrikbaar geloof in een lineaire ontwikkeling van de menselijke geschiedenis of het menselijk kenvermogen. Een meer cyclische opvatting van diezelfde geschiedenis wordt dan al snel over het hoofd gezien evenals de waarde van oude modellen, die immers voorbij zijn. Hier is weinig plaats voor een sceptische levenshouding zoals bij niemand die zich optimistisch en welgemutst op eenvormige doelen en eenvormige oplossingen richt. Eén van de zaken die men eveneens licht over het hoofd ziet, is het verschil tussen het ‘hoofd van de mensen’ en het ‘uiterlijk vertoon’ van de maatschappijen. Simpel gezegd aan de hand van een voorbeeld van nu: je kunt open grenzen ambiëren vanuit een ‘gesloten’ denk - en wereldbeeld in je hoofd en een haast magisch geloof in de heilzame werking van het vrijelijk heen en weer bewegen van mensen. Duisternis, rationaliteit, rede en magie zijn niet zo zeer aan elkaar tegengestelde begrippen maar zijn allen facetten van het beperkte ken- en voorstellingsvermogen van de mensen die zich een weg banen in de wereld en in zich zelf. Bij al die kenvormen blijft de vraag recht overeind staan hoe zich alles aan de mens openbaart.

Open en gesloten, bewaren en openbreken, inclusiviteit en exclusiviteit, stilstaan en vooruitgaan, mooi en lelijk, donker en licht, goed en kwaad, boven en beneden, individualisme en nationalisme en al dergelijke polaire ‘ideaaltypische’ termen geven de fictieve uiteinden weer van de worsteling van mensen met de wereld die zij scheppen of tegemoet treden, maar minstens zo vaak schuiven dergelijke uiteinden in elkaar want niets laat zich helemaal scheiden; in het ene zit het andere verscholen. Niets sluit perse het andere uit. Begrijpen is concurreren op het vlak van de begrijpelijkheid. Alle termen om het leven te duiden blijven bedachte termen die zich zowel in eerste als laatste instantie niet goed en helder laten definiëren, temeer daar ze ingezet worden in de strijd van de mensen onderling. En hoe kun je wapens gebruiken die niet uit één stuk vervaardigd zijn? De verleiding van simpele  doeltreffendheid is dus groot.
Exclusief refereren aan een ‘voorbije’ gouden periode of het exclusief ‘verwijzen’ naar een of andere toekomstige heilstoestand gaat voorbij aan de bestaande wereld waarin de mensen leven, vol met langs en over elkaar heen buitelende feiten, gebeurtenissen, herinneringen, verwachtingen, onzekerheden, gewoontes, beslissingen en voorkeuren. Maar ook het tekens weer verwijzen naar de actualiteit die tot deze of gene handelwijze noopt, ontaardt al snel in een snobisme waarin heden, verleden en toekomst niet in elkaars perspectief bekeken worden.

Als gevolg van menselijke beslissingen zijn de westerse samenlevingen in de recente tijd veranderd van betrekkelijk stabiele naar instabiele samenlevingen met oude nog functionerende mechanismen; de straatlantaarns doen het nog. Samenlevingen houden zich immers ook nog tot op zekere hoogte op de been door de werkdiscipline die nodig is om brood op de plank te krijgen. Het mag trouwens opvallend genoemd worden hoe sterk mensen, zelfs diegenen die in veranderlijkheid geloven of daarvan hun dogma maken om de door hen zo gewenste immigratie te bepleiten, toch nog blijk geven van een zeker geloof in de betrekkelijke stabiliteit van die samenleving en de instituties die haar schragen. Een analyse van de mogelijke en al gerealiseerde veranderingen als gevolg van de immigratiepolitiek wordt met enige zorgvuldigheid vermeden of ogenblikkelijk politiek of moreel geduid. Begrijpelijk als dit is, want welke boodschapper vertelt nu over de inherente gevaren van zijn heilsboodschap?

Die toegenomen instabiliteit komt niet alleen door de uiterst riskante besluiten om grote aantallen mensen van allerlei snit toe te laten maar ook door de onstuimige ontwikkelingen van de technologie, de spasmen van de economie, het postmodernisme met zijn soms ontwrichtende relativistische kanten, het arrogante zelfgenoegzame individualisme en het mediaspektakel dat haast niets anders doet dan het actuele opkloppen totdat er zoveel lucht in is geblazen dat het voor de argelozen de enige wereld wordt waarin zij leven. Toch is in die maalstroom de weerstand gegroeid, al bedient die zich soms van dezelfde soort mechanismen als die waartegen zij ogenschijnlijk in het geweer komt. Elke cultuur presenteert nu eenmaal een bepaald palet aan mogelijkheden en er zijn maar weinig zelfstandige of onwennige individuen die zich weten te onttrekken aan de gebruikelijke conditioneringen of terminologieën. Het kind staat tegen de vader op zoals de vader tegen zijn vader opstond.

Zo zien we juist in een opengebroken cultuur als de onze een heftig en onverzoenlijk dualisme ontstaan waarin het wezenlijke feit van de polariteit niet begrepen wordt en mensen vluchten naar de ene of de andere zijde, zich bedienend van elkaar uitsluitende kwalificaties die echter veel meer op elkaar betrokken zijn dan menigeen denkt. Tegenstellingen zitten samen in de val.

De huidige ‘progressieve’ verwijzing naar de rede en redelijkheid - die altijd de hunne is - doet in dit verband nogal archaïsch en tegenstrijdig aan. Men wil zijn ware vooronderstellingen of ‘conclusies’ bewaren maar tegelijkertijd doen alsof men ‘open’ staat; het is echter een openheid in de gewenste richting. Aan de andere kant zijn we getuige van een sterkere nadruk dan voorheen van het verlangen naar een identiteitsgevoelige collectiviteit of van een bij uitstek klassieke kunstvoorkeur, al is niet elk verlangen naar het ‘oude’ enkel en alleen op het conto te schrijven van de voor velen bedreigende ontwikkelingen in de westerse naoorlogse periode. Veel opvattingen en sentimenten van mensen leiden een slapend bestaan en worden pas goed wakker als er aan geknaagd wordt. Dit wordt licht vergeten. Niet alles kan zuiver als reactie begrepen worden. Zo werd er ook wel voor gewaarschuwd de Russische beer niet wakker te maken. Het kan van wijsheid getuigen om iets te laten rusten totdat het vanzelf gaart.
Net als het exclusief lonken naar een eenvormige identiteit – als vooruitgeschoven bolwerk tegen de alles openbrekende krachten – vergist men zich aan de conservatieve zijde ook nogal eens door het heil in bepaalde religieuze kringen te zoeken. Dat zijn bepaald geen kringen waar de intellectuele zelfstandigheid van de mens gevierd of verdragen wordt net zo min als overigens bij de ‘kosmopolitische’ zijde waar het verlangen onderdeel te zijn van het goede of van de historisch noodzakelijke loop van de geschiedenis, niet veel anders is. Ook daar heerst de kneveling.

Waar progressieven hun lot in de handen van de altijd maakbare toekomst hebben gelegd, wijzen conservatieven op de oude modellen die volgens hen hun diensten al ruimschoots bewezen hebben. Overigens stelt het gebruik van termen als conservatief of  progressief ons voor problemen. Immers de term is er al voor wij gaan ‘zoeken’. Als mensen echter hun best doen onderscheidende factoren op hun merites te beoordelen en altijd een voorlopigheid in te bouwen in hun voorstellingsvermogen en hun redeneringen, dan is het risico van het gebruik van dergelijke termen betrekkelijk gering. Alles wordt dan als het ware hypothetisch geladen. Elke term wordt dan voorwaardelijk maar nog niet onwerkelijk of vrijelijk inwisselbaar. Het voordeel van de betrekkelijke vaagheid van onderscheidende termen is misschien wel dat zij juist daardoor ruimte bieden om een beeld te vormen zonder dat waar men naar kijkt, al in een wirwar van noten, annotaties en toevoegingen gegoten is. Want wat is een conservatief of een kunstenaar nu eigenlijk? Juist dat gebrek aan begrippelijke invulling geeft ruimte om verder te kijken dan iemands neus lang is. Dat tussenwoordje ‘is’ is echter het offer dat mensen steeds weer brengen aan hun knellende onzekerheid over hoe iets tot hen doordringt. De ongeduidheid van al het zijnde wordt zo onder controle gebracht.



David Bade


Kunstenaars – laten we de verder definiëring even voor wat die nog niet is – kunnen onderscheiden worden van de werken die zij maken. Wat de eerste categorie betreft, het is in beschouwende teksten nogal eens gebruikelijk om niet over kunstenaars te spreken maar over de kunst, het onderscheid omzeilend tussen de werken, de receptie, de makers, het maken, de plek van al deze facetten in de cultuur in ruime zin of elke factor ook waarop men nog niet is gekomen. ‘Kunst’ wordt doorgaans als heilzaam voor een samenleving verklaard en kunstenaars inclusief hun houding worden tot type veralgemeniseerd in plaats als een historische veranderlijke categorie beschouwd die weer uiteenvalt in een veelheid aan individuen. Een voorbeeld van het bewieroken van die vermeende eigenaardige bijzonderheid van kunstenaars en hun kunst is het artikel in de NRC van 25 januari 2017 van Birgit Donker, directeur van het Mondriaanfonds en ex-hoofdredactrice van de NRC, waarin gesteld wordt dat kunstenaars kritische, autonome en onderzoekende vrijdenkers zijn. Zij gaan uit van mogelijkheden en zien in veranderingen juist kansen. Ook hier is weer geen sprake van enige diepere reflectie op bijvoorbeeld het wezen van de kritiek maar wordt die in dit geval automatisch gekoppeld aan het kosmopolitische multiculturele model. Want de kritiek is de goede kritiek volgens dit donkeremaanse wereldbeeld. Laten we ons om maar eens een klein voorbeeld voor de geest te halen, ons voorstellen hoe wij op iemand zullen reageren die ons met een zwaard van het leven wil beroven; dat is immers ook een verandering en die biedt toch ook kansen. Maar in dit artikel zijn geen sporen van enige twijfel aangaande van de veronderstelde juistheid van de gebezigde termen te vinden. Verderop stelt zij dat onze kunst onze identiteit is. Laat de populisten zoiets niet zeggen! Hun werk, orakelt zij verder, is typisch Nederlands en het verbindt. Altijd weer dat toverwoord waarvan we ons hier moeten afvragen hoe zich dat zou verhouden tot het autonome en onderzoekende karakter van al die vrije kunstenaarsgeesten.


erik van lieshout

Als je zo wel eens al die verheven woorden over de kunsten tot je door laat dringen dan moet de gewone burger wel gek zijn om zich hierdoor niet te laten inspireren bij zijn levensvragen en maatschappelijke zorgen. Kunst is de heilsmassage die de geprangde burger nodig heeft. Maar wat zien we als we naar de laatste decennia kijken en de politiek-maatschappelijke positie van kunstenaars tot ons door laten dringen? We zien dan dat westerse kunstenaars in grote getale zijn gaan behoren tot de beweging van het kosmopolitisch georiënteerde multiculturalisme met alle vooringenomenheden en meningen die daarbij horen. Hieruit volgt een agenda en een machtsontplooiing die weinig ruimte laat voor andere stemmen. Begrippen als progressief of beschaving zijn hier onverwoestbare bakens van de juistheid van het wereldbeeld dat men koestert of de voorstellen die men oppert.
Daarop kan en hoort kritiek geuit te worden. Tegelijkertijd zijn het doorgaans mensen die hun vak serieus nemen en proberen er het beste van te maken. En wat hun werk betreft: kun je van hen verlangen altijd en eeuwig te blijven werken volgens een oude volgens sommigen beproefde canon? Dan beweer je dus dat de geschiedenis bij bepaalde punten stopt. Maar je beweert dan tegelijk dat het niet aan individuen is om mogelijkheden te zoeken en geaccepteerd te krijgen die voorbij die gevestigde canon reiken. Zij horen dan blijkbaar trouw de ‘partijlijn’ te volgen al zal het hen vast toegestaan worden hier met minuscule gestes van af te wijken. Maar we dienen goed te begrijpen dat elke ‘vernieuwing’ zich presenteert als een overtreding van de norm, hoe snel die overtreding zelf ook weer de nieuwe norm wordt. Patiënten in ziekenhuizen mogen blij zijn dat het chirurgijnsgilde ook niet is blijven steken bij de oude aderlatingen of keisnijdingen alhoewel ook in medische kringen dezelfde tegenstelling tussen het oude en het nieuwe of het bewezene en het onbewezene een rol spelen. Vroeger durfde men bijvoorbeeld niet echt in het lichaam te kijken maar ventileerde intussen wel allerlei opvattingen over de inhoud van datzelfde lichaam. Sommigen noemden het een zak met darmen net zoals nu de samenleving wel als een zak met mensen wordt getypeerd. Het idee over God speelde bij de visie op het lichaam een belangrijke rol. Onderzoek naar het lichaam bevond zich lange tijd in de taboesfeer. Dezelfde processen van vermijding spelen ook nu een rol. En morgen weer.

Kun je dus mensen dwingen volgens oude patronen die blijkbaar eenmaal als maat der dingen heilig verklaard zijn, te blijven werken? Je zult hun creativiteit dan net zo moeten kanaliseren als multiculturalisten nu de geesten van hun tegenstanders willen kanaliseren om er het ‘goede’ in te gieten.

De wereld net zoals de mens zelf wordt bepaald door die altijd naast en in elkaar werkzame krachten als het openen en het sluiten, het vroegere, het huidige en het toekomstige, het hier en daar, het stilstaan en het voortbewegen, het oude en het nieuwe of het individuele en het collectief gezamenlijke. Wat als de conservatieve stroming bekend is geraakt, kreeg met iemand als Edmund Burke een nieuwe impuls toen hij stelde dat het de opgave van de mens was oog te hebben voor het oude wanneer hij in het heden het toekomstige voorbereidde. Ik heb een dergelijk appel altijd willen begrijpen als een voortdurende en een zich steeds hernieuwende aansporing om tijdsgebonden krachten te onderzoeken in plaats van zich blind te staren op een of andere oude orde dan wel zich te vergalopperen aan onbezonnen dromen voor een nieuwe orde. Elke ‘vernieuwing’ doet zich immers al snel voor als oud en eerbiedwaardig en wil zich vestigen. Bevestiging zoeken is eigen aan de mens. Vandaar ook de verleiding bij sommige conservatieven om hun ideeën op de oude vertrouwde leest te schoeien als het om inrichting van de maatschappij of om de kunsten gaat. Net als bij Plato, al beschouwde hij de kunsten op grond van zijn theorie over de werkelijkheid en de idea als in feite tweederangs want ze was slechts nabootsing van de werkelijkheid, zie je bij conservatieven naast een bezorgdheid om de ontwrichting van het bestaande, een verlangen naar het ‘gefixeerde’ ware, het ‘gefixeerde’ schone en het ‘gefixeerde’ goede. Een zelfde waarheidsverlangen zien we overigens ook terug bij hun tegenstrevers die eveneens appelleren aan de waarheid van hun principes en idealen, alleen richten hun idealen zich op dat wat zij nu en in de nabije toekomst willen bereiken en veel minder op iets dat al bestaat; dat interesseert hen niet zo zeer. Het principe staat hier tegenover de toestand; het principe van de verandering, de ethiek of de waarheid tegenover de weerbarstige eigenaardigheden van de bestaande toestand. Idealiteit tegenover realiteit. De conservatieve reactie van mensen als Burke was gericht tegen de universalistische aanspraken van de Franse revolutie aan het einde van de achttiende eeuw die de maatschappelijke inbedding van mensen over het hoofd dreigde te zien en al snel leidde tot allerlei vormen van scherpslijperij en onderdrukking. Net zoals heden ten dage weer aan de orde is met de verzengende invloed van de multiculturele revolutie.

Maar in plaats van het openhouden van de geest te midden van het autoritaire appel dat van de bevrijde revolutionaire geest uitging, zag je - bijvoorbeeld bij iemand als de Duitse filosoof Gottfried Herder - een terugkeer naar de oude vertrouwde patronen van geborgenheid en hierdoor werd uiteindelijk weer ruim baan gegeven voor de hoogmoedige aanspraken van de openbrekers van bestaande modes en culturen. Nu de conservatieve reactie zich tegen elke prijs begon vast te klampen aan traditionele opvattingen gaf ze de ‘modernisten’ een publicitair wapen in handen om hun ‘hogere’ principes uit te venten zonder dat zij zich rekenschap hoefden te geven van het feit dat ‘het bestaande’ sterke papieren heeft en moet hebben want in het bestaande rust immers alles wat er uit voortkomt, en bovendien tast het nieuwe altijd het bestaande aan wat betekent dat het nieuwe zich dient te verantwoorden. Vooral als die drang naar het nieuwe de levens van anderen dreigt aan te tasten. Misschien dat de geest van de Verlichtingsdenkers de conservatieven maar ten dele verlicht heeft omdat ook zij zich wilden koesteren in iets dat verloren dreigde te gaan. En juist daardoor, ik schreef dit al eerder, hebben ‘modernisten’ zich meer ruimte toegeëigend dan inmiddels als verstandig beschouwd wordt. Want maatschappijomvormers zijn meestal rücksichtlose mensen die van geen voorzichtigheid en kritiek willen weten. En juist zij zijn er bij gebaat het discours gevangen te houden tussen de polen rede en nationalisme. Want dat wordt gesuggereerd door progressieven: zij zijn immers de vertolkers van de rede en de redelijkheid al gaan die vreemd genoeg samen met het onafwendbare, het gewenste of historisch noodzakelijke. Het heeft er dus de schijn van dat de huidige lichting progressieven onverzettelijker en vasthoudender is dan de zogenaamd populistisch nationalisten met hun bijna wanhopige vragen. Wie zijn conserverender?!
Waar de rede een program of doctrine geworden is, verarmt het. Conservatieven - weer moet ik dat woord noemen voordat een uitputtende (!) beschrijving gegeven kan worden - verzetten zich juist tegen dat doctrinaire en de maatschappelijke gevolgen daarvan. Dat zij dan juist zoals dat bij hun kunstopvattingen blijkt, zich vastklampen aan een oude gefixeerde praktijk doet hun zaak geen goed en daar zouden we voor moeten vrezen. De aard en wijze van het denken van sommige Verlichtingsfilosofen zouden wat meer vat op hen moeten krijgen om een al te schematische blik te vermijden. Is dat misschien de val waarin de progressieven hen gelokt hebben? Zij hebben immers baat bij een simpele tweedeling.

melanie bonajo


Maar wat valt er nog te zeggen van die kunstenaars die zich al te vanzelfsprekend aangesloten hebben bij een ‘universalisme’ dat zo weinig oog heeft voor bestaande leefpatronen en in feite opteert voor het onbegrensde, in tegenstelling tot de opdracht van de mens die zich nu juist kenmerkt door zich het onbegrensde voor te stellen in een begrensde en vooral bestaande wereld. Doordat multiculturalisten nu juist wel van in feite onbegrensde mogelijkheden uitgaan, scharen zij zich hiermee bij die Amerikanen die die onbegrensde mogelijkheden altijd als hun alfa en omega beschouwd hebben: les extremes se touchent. De menselijke geschiedenis kent wel meer ironische overeenkomsten.

Carry van Bruggen (1881-1932), ondermeer schrijfster van ‘Het huisje aan de sloot’ en ‘Prometheus’, stelde - ik hoop haar woorden hier niet te misbruiken - dat de kunstenaar disponibel diende te zijn. Wat wij bij hedendaagse kunstenaars aantreffen is het inleveren van ‘die’ beschikbaarheid voor het aanhangen van het program van het multiculturalisme en voor de aanvechting de oude samenleving - die nu zo genoemd wordt -  op te offeren voor een ideaal dat met het inwilligen van werkgeversbelangen begonnen is en dat hardnekkig en met alle beschikbare middelen poogt een ‘nieuwe wereld’ te scheppen. Zij hebben zich de afgelopen periode dus voornamelijk laten kennen als slippendragers van specifieke maatschappijopvattingen en daarmee zijn de vitale vermogens afgestorven om zo onbevangen of kritisch als mogelijk naar zichzelf te kijken en naar wat zich aandient of hen omringt. Nogmaals, dat euvel is op meerdere plaatsen te zien. Wat verandert er wanneer de mensen de ene oogkleppen inruilen voor de andere?


Dan nog een enkele opmerking over de status van het Ware, het Goede, het Schone. Al dergelijke termen hebben iets geografisch. We kunnen ons altijd afvragen waar het Ware is, waar het Schone of waar het Goede. En we kunnen ons afvragen of zo’n gebied met onfeilbare zekerheid is vast te stellen met onze feilbare geestelijke vermogens. En zelfs dat kunnen we ons afvragen. En daarom is dat besef van die feilbaarheid cruciaal. Een pleidooi voor de aarzeling is het enige dat de mens nog rest die bij zichzelf naar binnen gekeken heeft.







woensdag 25 oktober 2017

afo 7776 2017

Al beschouwde ik het concept ‘mens’ al van jongs af aan als hoogst bezwaarlijk, toch ontwikkelde ik al vroeg een paar basisnoties die leidend werden in mijn leven. Ik bezat een levendig gevoel van verantwoordelijkheid voor mijn omgeving die zich schilsgewijs aandiende; ik was mij er van bewust dat er iets als dichtbij en veraf was. Ik bezat al vroeg een haast natuurlijk gevoel van nieuwsgierigheid en verwondering en ik vond het moeilijk iets zo maar op gezag of voor de lieve vrede aan te nemen. Aarzelend begon ik mijn waarneming te scherpen. Ik had eens een vriendin die vond dat ik te veel zag.
Al kwam mijn denken traag op gang, ik zeg wel eens dat mijn bewustzijn zich pas rond mijn vijftigste pas goed tot aanschijn kwam, toch begon ik al vroeg de neiging te ontwikkelen de zaken zo helder als mogelijk voor te stellen. Dat wil zeggen, er kwam langzaam wat tekening in mijn gedachten. Ik wilde noch kon mijn denken laten vertroebelen door vaste voorstellingen. Dergelijke voorstellingen lagen me niet en wat kon ik nog meer doen dan mijn voorkeuren aangeven en deze tegelijk als hypotheses beschouwen die ik aan de anderen kon proberen voor te leggen in de hoop dat zij daar ook op hun manier zorgvuldig mee om zouden kunnen gaan. In plaats dus van iets maar aan te nemen voelde ik me een stuk meer thuis bij wat ik voor een onderzoekende houding hield.
Ik ontwikkelde een sterk gevoel voor waarachtigheid en tegelijk had ik een bepaalde weerzin tegen allerlei vormen van schijnheiligheid, onverschilligheid en gemakzucht. Ik zag ook al vroeg dat de crux van veel problemen tussen de mensen in hun gesprekken te vinden waren.
Ik begon al vroeg te merken dat wat de mensen deden altijd gevolgen had en dat sommige gevolgen weer met elkaar te maken hadden. Door het een kwam het ander en dat in een nooit eindigende keten. Ik begon ook de ingewikkeldheid der dingen te zien en werd gevoelig voor het tegenstrijdige en paradoxale karakter van de gebeurtenissen die aan de mensen kleefden. Je kon mensen nooit zo verstaan als zij aangaven dat zij verstaan moesten worden. Ik liet me dus iets niet zomaar gezeggen en werd gevoelig voor de keerzijde. Ik bezat geen neiging tot extravagantie, eerder voor een zekere soberheid en behoedzaamheid en ik begon in te zien dat er grenzen waren aan wat de mens vermocht.

Op al deze fronten betekende de immigratiepolitiek en de daaropvolgende immigratiekwestie een aanslag op wat ik voor deugdelijk hield. Het betrof niet alleen een bruuske en ingrijpende verandering van de omgeving waarin ik en anderen leefden of de wijze waarop dat gestalte kreeg maar eerst en vooral de manier waarop de menselijke geest deze zaken ‘beheerde’. De negatieve ervaringen op al deze punten hebben mijn functioneren ondanks mij sceptische grondhouding ernstig verzwakt want hoe kon ik me nog om zaken die de gemeenschap betroffen, bekommeren terwijl binnen die gemeenschap het menselijk falen zo domineerde, zodat ik op een gegeven moment niet anders kon dan twijfelen aan elk voorstel om wat dan ook maar te verbeteren. 

zaterdag 16 september 2017

Blog 57 Weke westerlingen

Zaterdagmorgen bij een Lidlvestiging te Rotterdam.

Dit is geen samenleving maar een klonterend samenraapsel van individuen.
‘Zij horen hier niet’ ben je geneigd te denken en velen van hen voelen zich evenmin bij elkaar op hun gemak. Ze zijn met tevelen en van te verschillende origine. Mensen, goed, maar vreemden; te snel, te kunstmatig en te massaal om uiteenlopende redenen binnengelaten. Is men in het westen bang geworden ‘neen’ te zeggen? Is het zo schijnbaar coulante ‘ja’ dominant geworden? Heeft men zich zelf en elkaar in de ‘permissive society’ uit het oog verloren? Heeft men zichzelf niet meer als een probleem willen zien? Is het populair geworden individualisme uitgelopen op een massale vorm van zelfvervreemding die juist daarom uit moest lopen op een even grote vorm van zelfbevrediging?

In het westen lijkt men zich een grote onverschilligheid ten aanzien van het ‘eigene en nabije’ eigen gemaakt te hebben en die vervangen te hebben door een reeks van gemeenplaatsen die op gezette tijden gelanceerd worden. Hier heerst de ideologie van de doorlopende beschikbaarheid die geen voorbehoud meer accepteert. Het is de ideologie van de verwende westerse kinderen.

Maar waarom dienen de oude weggeduwde inwoners zich met de hen opgedrongen vreemden in te laten behalve dan in voorkomende gevallen; mensen zetten hun dagelijkse beleefdheid immers nooit helemaal aan de kant. En wie van hen heeft hen nu werkelijk welkom geheten?

En de binnengelatenen: waarom zouden zij - die bepaald niet allemaal de ‘ontvangende’ bevolking genoemd wordt, gunstig gezind zijn - zich met die bevolking moeten inlaten? Hebben zij soms een schuld jegens die bevolking? Op grond waarvan? Heeft immers niet ieder mens op grond van de heersende egalitaire doctrine gelijke rechten? Dus waarom zouden ze?

Dat predikaat ‘ontvangen’ past overigens lang niet iedereen. Want hoe waarachtig is dat ontvangen wanneer je weet dat het stof van de immigratie voorlopig nog steeds wel buiten je voorstellingskring neerdaalt of wannneer je daar geen specifieke gedachte aan vuilmaakt? Of: wanneer de beslissingen hierover zich buiten je invloed plaatsvinden. Hoe kun je iets ontvangen dat je opgedrongen wordt? Zo is het immers toch begonnen en zo is het nog steeds.

En moeten de gelijke rechten soms van ieder mens een rechteloze passant maken? Wordt hier de filosofie van het kippenhok gepredikt wordt? En door wie?

Ik voel die morgen weer een totale vervreemding en onderdruk voor de zoveelste keer mijn woede over al dat in de laatste tientallen jaren uitgekraamde hoogdravende onbenul. Intussen wordt het betaald parkeren uitgerold over de stad. Alles schuift blijkbaar door inclusief de controle over ieders leven. Mensen zijn niet te beroerd de ander aan zich of ergens aan te onderwerpen al doen zij of het hen ook maar overkomt. Die zinsnede lijkt favoriet bij de quasi verschillige mens.

Met enig ongemak maar toch met de nodige gedweeheid worden nieuwe vormen van onvrijheid en ongerief geaccepteerd om nog iets te redden van een oude vrijheid. Zolang ook dat duurt tenminste. Natuurlijk, er zijn op het eerste gezicht valide argumenten voor de nieuwe regulering te horen. Die zijn er eigenlijk altijd wel. En altijd blijken er weer mensen te zijn die ze in voorraad hebben. Niets zo gemakkelijk als argumenten; je zegt gewoon ‘daarom’ of ‘omdat’ en klaar ben je. Het is de aloude westerse methode jouw onwrikbare gelijk af te dwingen. Het is een alledagslogica van steen onder een rationeel jasje. Met bezinning op wat, met wie, waar of hoelang men ‘is’, heeft het doorgaans weinig van doen.

De weke onverschillige of overrompelde westerlingen hebben zich tot nu toe grotendeels neergelegd bij de ontwikkelingen die hen binnen het bestek van de democratie zijn opgelegd. Zij zijn de nieuwe slaven maar het bijzondere is dat zij in grote getale hun eigen houders geworden zijn. Zij zijn geen hoeders meer van wat ‘is’ maar onderdanig aan wat ‘komt’. Tussen al die dreigingen groeit wat liefelijkheid. Wat onschuld.

Ik waan mij in een versplinterende segrerende samenleving waarin het ene probleem met het andere opgelost en toegedekt wordt en de samenleving intussen kaler en zakelijker wordt. Ook hier is doorschuiven de grondwet van het politieke handelen. Ik ben getuige van een morele dwangneurose, een dyslexie van het gebezigde woord, van een hardnekkige groeipathologie, van een hersenverweking al is men zich om dezelfde reden daar al niet meer van bewust. Ik ben getuige van een gestaag maar onstuitbaar zijnsverval. Hetzelfde gaat op voor de ruimte waarin men samen leeft. Ruimte is nog te benutten ruimte geworden, ze is beschikbare ruimte waarvoor geen enkele restrictie en ontzag meer geldt. Ze is een nuttig instrument voor de gebruikende mens, die nu zo langzamerhand een opgebruikende mens geworden is. Al verschijnt er wat paniek aan de horizon van het ongelimiteerde handelen van de mens. Ik waan mij in een land waarin dierbare herinneringen tot het strikt persoonlijke domein beperkt worden al hoor je, nu de collectieve neergang in volle gang is, amechtige geluiden over wat ons allen min of meer schijnt gebonden te hebben of weer zou moeten binden. Het zijn valse lokroepen in de mist. Luchtspiegelingen vervangen vitale herinneringen. Het leven valt slechts paradoxaal te verstaan. Dat kun je humor noemen. Maar een dosis cynisme lijkt nodig geworden om een flink deel van de mens in de huidige era te verstaan.

We kunnen, als we de moed, de opmerkingsgave en de verbeeldingskracht daartoe hebben, getuige zijn van omvangrijke pogingen om alles, wat en waar ook, open te breken. Openheid schijnt in de mode te zijn wat men zich er ook bij denkt en dat is meestal heel beperkt. Doordenken is uit de mode. Misschien ook nauwelijks in de mode geweest. Dat hoort nader beschouwd niet bij zijn wezen. De open samenleving is een alsmaar doorgaand reconstructie- en veranderingsproject geworden. Koppen dicht; houd de rijen gesloten. Ook hier heerst de paradox.
Er zijn ook goede berichten hier en daar. En ja, waarom ook niet. Die waren er zelfs in concentratiekampen en die zijn er overal. En geconcentreerd zijn we hier inmiddels.
Niets lijkt dit proces nog te kunnen stuiten. Het besef dat datgene waarin men leeft beschermingswaardig is, lijkt met het verval verdwenen. Het gaat er aan vooraf en volgt daarop. Elk proces zijn eigen besef en opmerkingsgave. De westerlingen en een goed deel van de binnengekomenen ontwikkelen gaandeweg een armetierig bewustzijn: een plekjesbewustzijn. Hier is het toch voor ons nog goed?!
Maar intussen kruipt het onbehagen omhoog; niet naar breder bewustzijn toe maar naar een plek waar ook al weer de reflexen heersen. En ook daar kunnen we niet gerust op zijn.

De nieuwe slaven schikken, plooien zich en rechtvaardigen de nieuwe situatie met een keur aan gelegenheidsargumenten. Het is nu eenmaal zo. Het loopt niet zo’n vaart. Ieder mens heeft toch gelijke rechten?! De aardse goederen moeten toch op een rechtvaardige manier herverdeeld worden?! Alsof die zomaar in oneindige pakhuizen liggen opgeslagen. Het weinig hoopgevende of opstandige dat nog bestaat of net opgebloeid is, zal het tij niet meer kunnen keren. De rot zit al op een onnoemelijk aantal aantal plekken binnen binnen. Paniekerige agressieve opgewondenheid is zo’n teken van die rot. Onherroepelijk ontwikkelt de moderne samenleving zich in de richting van een krioelende vervreemdende stagnatie en elke volgende implosieve episode wordt al nauwelijks meer opgemerkt en als er al iets opgemerkt wordt dan hult men zich in praktische of anderssoortige wijsheden of valt gewoon de opponent aan. Onderlinge vijandigheid lijkt het nieuwe negatieve fundament van een samenleving te worden, die gebaseerd is op de foutieve idee dat ‘alles kan’. Maar het slikken is voorlopig nog de norm.

Het lijkt onafwendbaar dat een vitale samenleving in de loop van haar ontwikkeling een accomoderende samenleving wordt; één die zich aanpast aan het steeds lagere niveau waarin ze door haar toedoen verzeild raakt. 2017


donderdag 22 juni 2017

Blog 56 De mens en zijn eigenschappen

Een van die zaken die met de massa-immigratie van na de jaren zestig naar de achtergrond geschoven is, is het elementaire besef dat de mens beslag op de aarde legt en dat dat beslag groter wordt naarmate er meer mensen op deze planeet ronddolen. De nijvere burgemeester van Palermo die zo in beslag genomen is met het welkom heten van alle mogelijke immigranten heb ik daarover niet gehoord, maar hij heeft dan ook een herverdelingsinstinct ontwikkeld. Ik begreep dit bevolkingsprobleem als veertienjarige al en toen ik mijn vader (had zeven kinderen) hierover aansprak antwoordde hij mij dat als het me niet aanstond ik maar naar Australië moest vertrekken. Het is de eerste keer dat intellectuele luiheid of dito onvermogen en onbenul mij paarsgewijs zo opvielen, of in ieder geval bijgebleven zijn. Er zouden nog veel soortgelijke ervaringen volgen.

Menselijke eigenschappen actualiseren zich altijd; zo kan luiheid het verlangen naar zekerheid of voorspelbaarheid opwekken, een dromerig en rozig besef van de mensenwereld kan leiden tot een onwerkelijk besef van de realiteit en de neiging tot gehoorzaamheid actualiseert zich wel eens in complementair autoritair gedrag. Iets dergelijks kun je ook van gebeurtenissen zeggen: de menselijke eigenschappen komen bij gebeurtenissen aan het licht; zij verwerkelijken zich bij die gelegenheden die zelf in zekere zin als hefboom voor al die eigenschappen en gedragingen fungeren. Al die menselijke eigenschappen en gedragingen liggen in elkaars verlengde of ze hebben juist een compenserend karakter. Het is dus de vraag of de mens in staat is tot een nieuw begin zoals wel gezegd wordt. Een mens is altijd gijzelaar van zijn eerdere investeringen. Die bepalen zijn aanschijn in hoge mate.

Dat denk-, taal- of voorstellingsgebreken zich in de bevolkingskwestie dus in andere gedragingen verwerkelijken en daarin een rol van betekenis spelen, is dus niet zo vreemd. Ik denk dat het klein begint en groot eindigt. Elkaar hier op aanspreken lukt veelal niet omdat het de kwesties en de standpunten zijn die domineren en niet de manier waarop de mensen functioneren. In zijn toespraak over de taak van de universiteit uit 1959 sprak de Spaanse cultuurfilosoof Ortega Y Gasset over de jungle die het leven is waarin de mens om niet te verdwalen wegen of paden zoekt. Ortega noemde dat cultuur maar het blijkt dus ook dat die paden die met elkaar in verbinding staan juist een netwerk vormen waar soms geen uitweg meer te vinden is. De mens verkleeft zich dus als het ware als gevolg van zijn verlangen naar zekerheid of identificatie. En deze toestanden staan zoals we kunnen zien weer in ‘geschakelde’ verbinding met andere eigenschappen, die weer met verschillende menselijke behoeften corresponderen. Alles hangt aan elkaar vast, het ene opent de weg voor het andere en het ene zuigt het bloed uit het andere. Eigenschappen kunnen parasitair of vampiristisch van aard zijn. Van nature ontwikkelt de mens dus gesloten systemen en het is maar net de vraag wat de input van dergelijke systemen is teneinde de risico’s van die systemen te bepalen.

Een vriend van mij schreef toen hij een jaar of zeventien was, een opstel over het probleem van de overbevolking. Hij voegde alle relevante factoren bij wijze van spreken bij elkaar samen en kwam met nogal zorgelijke conclusies. De leraar zei dat het niet zo’n vaart zou lopen. De schrijver van dit opstel was perplex, even perplex als later, toen Paul Rosenmöller (GroenLinks) hetzelfde zei over de gevolgen van de immigratie: het zou niet zo’n vaart lopen. Antwoorden zijn vaak enorm stereotype en lijken een overeenkomstige conditioneringen te illustreren. Misschien dat het bij hem zijn autoritaire inslag was waardoor hij de gevolgen vergoeilijkte om ze maar niet serieus hoeven te nemen. Mogelijk ook heeft hij een soort intellectuele luiheid opgelopen sinds hij om welke reden dan ook lid van die club geworden. Politieke partijen werken disciplinerend.

Iets begint vaak in het klein en is al onderweg voordat men het goed en wel beseft. En laten we vooral niet vergeten dat de mens een zich zelf bevestigend wezen is. Zelfbevraging en zeker zelfontkenning behoren niet tot zijn dagelijkse bezigheden.
Ik denk dat je bij mensen vaak kunt zien dat de ene eigenschap zich actualiseert als een andere en dat die weer een ander gedrag tot gevolg heeft. Je kunt dit verschijnsel zien als op elkaar volgende schakelingen (het zijn ‘openaars’) die telkens de weg vrijmaken voor een nieuwe eigenschap of een handelwijze. Zo krijgt het gedrag van mensen in de loop van de tijd het karakter van een rhizome, een soort intern netwerk dat op die trapsgewijze schakelingen berust. Die schakelingen kunnen doorgaans niet terugklappen net zoals de tanden van een python naar binnen gericht zijn zodat de prooi vast komt te zitten.
Gevolg is dat je vertakt raakt in een zelf opgeroepen systeem waar je nauwelijks meer uitkomt. Vandaar dat mensen vaak zo hermetisch zijn en haast nooit terugkomen op eerdere uitspraken of handelwijzen. Daarom worden zaken als de immigratiekwestie ook erger: men wordt alleen door externe verslechteringen tot de orde geroepen alhoewel dat nog geen intellectuele verlichting hoeft te betekenen. En net zoals het geen zin heeft om met de slang over je vrijlating te onderhandelen heeft het zo goed als nooit zin om met mensen te spreken die zich zelf als het ware ‘vast’ geschakeld hebben. En zoiets zien we bij de bevolkings- en immigratiekwestie ook. Rust roest.


maandag 19 juni 2017

Blog 55 YIN YANG

Yin Yang

Ik was het afgelopen weekend op bezoek bij iemand die na een lange periode van irritatie, het multiculturele Rotterdam ontvlucht is. We spraken over de immigratiekwestie, het multiculturalisme en haar verdedigers. Ook het yin-jangprincipe kwam in dit licht ter sprake. Dit principe, een oosterse zienswijze, gaat uit van de onverdeelde Tau die zich manifesteert in twee tegengestelde en elkaar aanvullende krachten. Het yangprincipe staat voor allerlei eigenschappen zoals het actieve terwijl het yinprincipe eerder de statische pool belichaamt. Het hiermee samenhangende Taoisme is geen lineaire benadering van de wereld, maar eerder een cyclische: alles keert terug en gaat dan weer verder. Of zoals Emerson over de maatschappij zegt dat waar het ene aan belang wint, het andere zich juist terugtrekt. Het yin-yangdualisme is voortdurend in beweging, wat zich slecht verhoudt met het westerse denken dat meer rechtlijnig van aard; vandaar de begrippen vooruitgang en utopie. Het is een denken dat de beweging lijkt te belichamen maar het is in de wijze waarop zij hiermee omgaat juist weer statisch en hermetisch.

Andere kenmerken van dit tweedelenprincipe zijn dat het een niet zonder het ander kan maar ook dat achter elke voorzijde een achterzijde schuilgaat. Vooral gaat dit principe uit van de natuur van de mens waarmee je rekening hebt te houden, wil je proberen te streven naar een zeker ‘vloeibaar’ evenwicht.
Je zou de immigratie-en de multiculturele drang als eenzijdig yang kunnen beschouwen. De Duitse christelijke filosoof Gabriel Marcel spreekt, om het westerse technische bewustzijn te kenschetsen, over het faustische principe. Het is een begrip dat uitvoerig aan de orde komt in de Untergang des Abendlandes van Oswald Spengler.  Het is de geest van de ongeremdheid, terwijl een element van de rede volgens Marcel nu juist een vorm van gematigdheid en remming is. Des te vreemder is het om multiculturalisten vanuit met name de linkse hoek nu over gematigdheid en de rede te horen spreken. Het immigrationisme en het multiculturalisme zijn dat nu juist niet: er is eerder sprake van een agressieve ideologie die haar maat aan de te veranderen samenleving op wil leggen. De reacties van burgers die om terughoudendheid en zorg ‘voor het nabije’ roepen, werden en worden onvoldoende gehoord. Tenzij je de geboden weerstand zo kunt noemen.

Je kunt daarnaast ook stellen dat die immigratiedrang zich aanvankelijk juist voedde met de relatieve stabiliteit van de samenleving die men eufemistisch de ontvangende samenleving placht te noemen, en passant iedereen onder dezelfde noemer brengend en een kwaliteit aan de samenleving toevoegend die op zijn minst discutabel was. Men ging uit van voldoende draagvlak in financieel, cultureel, ruimtelijk of in welk ander opzicht dan ook. Belangrijk hierbij is te beseffen dat iets dat van verandering uitgaat dit doet ten opzichte van iets dat nu juist, en zeker aanvankelijk, onveranderlijk is of tenminste zo gedacht wordt.

Het eruit voortvloeiende denken is in die zin typisch westers, omdat het geen oog heeft voor de andere pool, niet van de achterzijde uitgaat doch er op zinspeelt dat de burgers zich wel zullen voegen. Het is in die zin autoritair. Maar het cyclische denken gaat nu juist wel van ‘tegenreacties’ uit omdat daar immers een ander deel van een kijk op de samenleving achter schuilgaat die minstens even werkelijk is als de aanbeden hang om te veranderen en dat bovendien met de gevolgen te maken heeft. Het is dus altijd de kunst een modus te zoeken die beide polen op de een of andere manier verenigt. Maar dat vereist een open en democratische kijk op een samenleving. Immigratiepolitiek die altijd nieuwe aanleidingen zoekt om zich te realiseren, mist echter een beweeglijke dualistische visie op mens en samenleving.
Het is dan ook niet vreemd dat wij beiden, en wij niet alleen, met het voortschrijden van die politiek juist steeds gevoeliger werden voor onderscheidingen naar afkomst, religie, cultuur of politieke voorkeur. De gelijkheidsdrang, die Gabriel Marcel nog als gevaarlijk betitelde omdat daaraan afgunst en wrok aan ten grondslag lag, heeft in die landen waar zij opgelegd moest worden, juist een sterkere hang naar onderscheid opgeleverd, zoals we al zagen bij buitenlanders die zich juist meer op elkaar aangewezen voelden, een verschijnsel dat wel meer bij migrantengemeenschappen voorkomt, en bij het groeiende autochtone verlangen naar iets van zichzelf. Men noemt dat tegenwoordig het vraagstuk of het probleem van de identiteit.

De in het westen dominante drang ‘naar voren’, is juist vergeten dat er geen eenvoudig ‘naar voren’ is.

Literatuur:
Het Tau : gids voor zelfontwikkeling in het dagelijks leven. Hua Ching Ni
Taoïsme, de weg van de mysticus. J. C. Cooper
De Ondergang van de wijsheid. Gabriel Marcel


zaterdag 1 april 2017

WUND XIII 2013/2017 65x50cm olieverf op doek

donderdag 30 maart 2017

Blog 54 2017 AVONDLAND-ESSAYS Paul Bauduin Uitgever Xanten

Op zoek naar dwarse geesten in dit intellectueel verkavelde en daardoor armoedige land stuitte ik bij boekhandel Donner in Rotterdam op Paul Bauduin die op 1999 met een pistoolschot een einde aan zijn leven maakte. Hij was toen 93 jaar. In de jaren twintig van de twintigste eeuw vertrok hij naar de Indische Archipel, kwam in de reclame terecht, trouwde, werd door de Japanners gevangen genomen en moest werken aan de beruchte Birmaspoorweg. Terug in Nederland werkte hij in het marketingbedrijf van zijn broer en schreef daar ook over. Gedurende de Koude Oorlog vertrok hij naar de VS bang als hij was dat in Europa de Derde Wereldoorlog zou uitbreken. Hij bekwaamde zich in de filosofie die hij uiteindelijk grotendeels bekwame nonsens vond. Hij schreef liever over alledaagse vraagstukken in plaats van diepe theorieën te ontwikkelen. Maar hij werd wel geïnspireerd door Oswald Spenglers ‘der Untergang des Abendlandes’. 

De essays geselecteerd in de ‘Avondland-Essays’ werden geschreven van  1978  tot het eind van zijn leven. Met de filosofische discipline in zijn achterhoofd verkende hij een groot aantal vraagstukken en kwesties zoals ‘het onkenbare en het onbekende’, ‘de verlossingsmythe’, ‘geest, stof en doodgaan’, ‘natuur en cultuur’ en ‘de massastaat’. Het zijn zoals Gerard van Eyk op de achterflap van het boek zegt eenvoudige lineaire vertellingen met hier en daar rake typeringen. Een zelfstandig en eigenzinnig denker maar niet iemand met meeslepende grote gedachten. Over de ontwikkelingen als gevolg van de immigratiekwestie schreef hij amper, voorzover ik kon nagaan maar in dit citaat wordt het wel gememoreerd. Het staat in het hoofdstuk ‘Blauwdruk voor een ondergang’.

Terwijl de culturen op aarde, de grote, de kleine, de oude, de jonge, de levende en de dode, overspoeld werden met technische snufjes en de politiek orakeltaal van het Westen (democratie, gelijkheid, zelfbeschikking, socialisme, kapitalisme, mensenrechten enzovoort), wordt de natuurlijke verscheidenheid van alle rassen, volken en individuen platgewalst onder een homogeniteit die niets te verliezen heeft dan haar eigen vulgariteit; een wereldwijde communicatie die niet méér te communiceren heeft dan de roddelpraat van de vijf werelddelen.
Cultuur is een product van het verleden, aan ons doorgegeven niet alleen om ervan te genieten, maar ook om het verrijken en te bewaren; Was du ererbt von deinen Vätern hast, erwirb es um es zu besitzen (Goethe).

Spengler schreef in zijn Gedanken: Alles, was gross geraten is, geht  an der Kleinheit der Erben zugrunde.

Als de drie hoofdoorzaken van de huidige wereldcrisis noemt PB de overbevolking van de aarde, de onstuitbare groei van de techniek en de verwoesting en verspilling van onze natuurlijke levensbronnen.

Vanzelfsprekend lijkt me dat deze oorzaken gepaard gaan en deels ook weer veroorzaakt worden door gebreken in de voorstellingen die mensen van zichzelf en hun strevingen hebben. Hier in het intellectueel vlakke Nederland heerst helaas een bloedeloos en moralistisch pragmatisme dat het denken tamelijk verengd en deels ook afgeschaft heeft. Ik ben dus blij met mensen als Bauduin al is het denken van mensen als Spengler aanzienlijk scherper.

Klein vervolg.

Zoals hier al eerder min of meer zo gezegd is, beschouw ik Bauduin als iemand begiftigd met een filosofisch geschoold maar nuchter verstand. Het is niet het soort nuchterheid dat je hier te lande veel aantreft; dat is namelijk een soort nuchterheid die op de grens van pragmatisme, onverschilligheid en benepenheid zit. Bij Bauduin zit het hem in zijn levenshouding en de wijze waarop hij met ‘de dingen’ omgaat. Die is ‘franker en vrijer’. En dat is in het moralistische Nederland een veel zeldzamer eigenschap. Daar kan analyse nooit vrijmoedig laat staan uitgebreid zijn, omdat de moraal, de mening, zich er haast altijd tussen wringt.

Hier nog twee citaten: één over de universele liefde en één over de dood.

‘De doctrine van universele liefde dicteert dat iedereen moet liefhebben, ongetwijfeld het meest absurde voorschrift dat ooit in enig cultureel bestand is uitgedacht. Aangezien gerichtheid en begrenzing van haar object ingebouwde hoedanigheden zijn van de liefde, leidt de onbeperkte uitbreiding van haar werkterrein onvermijdelijk tot een evenredige verdunning van haar intensiteit en daardoor van haar effect. (soortgelijke opmerkingen te vinden bij Amos Oz-oe) Ogenschijnlijk zou deze afzwakking van de kwaliteit kunnen worden opgevangen door extra doses dogmatiek en ritueel, ware het niet dat de normale instelling van de mens ten aanzien van zijn medemensen ergens zweeft tussen onverschilligheid en haat, gevoelens waartegen op den duur ook het meest perfecte ritueel het moet afleggen. Daardoor leidt de opgelegde universele liefde tot frustraties die het hele sociale en politieke leven vergiftigen. Universele liefde wordt de dekmantel voor bemoeizucht, machtsmisbruik, geweld en rechtsweigering, waarbij sociale deugden als tolerantie en geestelijke openheid natuurlijk worden verstikt.’


‘Ik ben van mening dat de dood zou moeten worden aangemoedigd, gefaciliteerd en ooit eens beloond zou moeten worden. Het zou als een publieke dienst beschikbaar moeten zijn, zoals een begrafenisondernemer, op afroep voor de armen.
…... zou het simpele feit van de beschikbaarheid ervan een atmosfeer van vrijheid creëren, van opluchting en zelfs van veiligheid wanneer mensen zich er langzaam maar zeker van bewust worden dat er wel degelijk een uitweg is uit alle problemen, en wel zonder dat er vragen gesteld worden.’

dinsdag 14 februari 2017

Blog 53 2017 Vreselijk land

Gisteren was zo’n dag.
“Alles wordt volgebouwd”, zei ze, toen we langs haar ouderlijk huis reden. Ik bracht ‘s avonds mijn nicht naar huis en parkeerde mijn auto even langs de school tegenover haar woning.  “Elke dag weer moet de rotzooi opgeruimd worden die elke dag weer door de leerlingen op straat gegooid wordt” zei mijn nicht. En ja, het was vooral een zwarte school, alhoewel de naam van de school daar niet op leek te duiden. “En de meesten zijn zo brutaal als wat”.
Die zelfde morgen las ik in de Volkskrant een artikel met als strekking de vertrouwenscrisis.  Schrijvers ventileerden nog maar eens de gedachte dat als we in feite weten dat we een gezamenlijk doel nastreven het ook gemakkelijker wordt onze verschillen te overbruggen. Ik kreeg de indruk van het geschrevene dat onder dat gezamenlijke doel een zo prettig mogelijk leven verstaan werd. Schrijvers zijn respectievelijk wetenschappelijk medewerker en neurowetenschapper aan de Radbouduniversiteit! Goed, het zoveelste stuk met deze strekking (ik noem het intussen een terlouwtje) : ‘we moeten verbinding zoeken in plaats van onze wereld versmallen’, stond er. Deze schrijvers keken vooral naar het schaamteloze Me First in navolging van het America First van Donald Trump. De bevolkingstoevloed van de afgelopen halve eeuw werd niet vermeld. Op dat punt geen versmalling, zou je zo op het eerste gezicht zeggen. Eerder vermeerdering net zoals al die vermeerderingen elders. En misschien zou je de gedachte kunnen opwerpen dat de mens toch niet tegen al die vermeerderingen bestand is en zich een weg terug zoekt. Maar dit soort overwegingen zijn zo te zien niet aan schrijvers als deze besteed. Waar het dergelijke stukjes altijd maar weer aan schort is een gedegen analyse en dat komt omdat men maar aan één ding denkt, de goede boodschap overbrengen. Aan dit soort of aan wat meer dreigende boodschappen geen gebrek.

Die middag liet een beminnelijk kunstliefhebber mij een filmpje zien van het ‘Theatre of wrong decisions’, dat hij blijkbaar een warm hart toedroeg. Het genootschap dat hier achter steekt, bestaat ondermeer uit kunstenaars. Het betreffende filmpje heette brEXIT  en al kon ik de stem, die in het Engels een omineuze tekst van Shakespeare voordroeg, niet goed verstaan, toch wist ik uit wat mij van de tekst doordrong dat Brexit een duidelijke wrong decision was. Punt. De begintekst van het filmpje luidde Is there a way out of nationalism. Blijkbaar was de stem van die Britten die voor het Brexit hadden gestemd een stem uit de krochten van het donkere nationalisme. Ja hoor. Waren de Britten voordat in 1973 besloten werd dat Engeland lid moest worden van de EEG soms ook bedorven nationalisten? Hier werd ons wederom angst en dreiging ingepeperd met de goedkope saus van het nationalisme dat overigens niet verder verduidelijkt wordt. Het woord is blijkbaar genoeg. Weer goedkoop theater, leek me. We spraken nog even door over het intellectuele niveau van kunstenaars en  ik stelde de vraag dat wanneer dat intellectuele niveau niet als al te hoog moest gekwalificeerd worden, wat dan de waarde van hun bijdrage zou zijn.

Een uur of drie daarvoor keek ik thuis nog even terug naar de uitzending van Buitenhof van de afgelopen zondag. De interviewster heette Marcia Luyten, een wat streng ogen dame die door sommige scribenten als politiek correct omschreven wordt. In Buitenhof komen in de aanloop naar de verkiezingen achtereenvolgens wat lijsttrekkers langs. Eerst Marianne Thieme van de Partij van de Dieren. Zij mocht praten over Duurzame Ontwikkeling omdat de mens zoals deze nu bezig is, een gevaar is voor de ecosystemen, de grondstofvoorraden en het geluk. Over natuur en ruimte hoorde ik trouwens niets. Wat we ook niet hoorden was het gevaar van het aantal mensen; van de demografische druk dus, hier en elders in de wereld. Haar verhaal behoeft dus nog uitbreiding. Maar je hoort dat eigenlijk nooit. Zou het de heimelijke voorliefde voor de immigratie zijn die mensen als zij er van weerhoudt over de bevolkingsdruk te spreken? Ik luister dan al niet meer naar hen. Ik ga niet met een halve agenda mee, terwijl men doet alsof dat de hele is. Sandra Phlippen van het AD zei haar verder nog dat als zij zo voor economische krimp was, al die armen waar zij zich zo om zegde te bekommeren en die blijkbaar nog steeds massaal toegelaten behoren te worden (u weet wel de westerse waarde van de gastvrijheid - we zijn tenslotte een waardengemeenschap) niet betaald konden gaan worden, want we leven immers in een geldeconomie al zei ze dat er niet bij.
Na Thieme kwam Jan Roos van VNL. Marcia Luyten probeerde hem voortdurend met de PVV te vergelijken. Maar hij trapte er niet in. Verder probeerde ze hem te tackelen door hem bijvoorbeeld voor te houden dat het toelaten van 100.000 (!)  moslims gedurende de laatste vijf jaar misschien toch wel meeviel. Altijd die perverse retorische truc bij de multiculturelen of hoe je hen ook kan noemen. Allemaal varianten op ‘het valt wel mee’, intussen jezelf uit de wind houden en tegelijk proberen de opponent mee te krijgen met dat ‘het valt wel mee’ of hem anders aan te vallen met andere middelen. Hetzelfde verhaal bij de veronderstelde daling van de criminaliteit die vooral allochtoon gerelateerd is, al werd er dat niet bij vermeld. Hoewel Jan Roos zei dat er veel minder aangifte gedaan werd omdat men er geen vertrouwen meer in had, was ook hier Marcia’s boodschap dat het toch wel meeviel. Het ging toch de goeie kant op! Alle criminaliteit van ooit en van nu, foetsie weg. Alle vragen hieromtrent ook foetsie weg. Nee, er is bij mensen zoals Marcia in al die decennia weinig of geen voortschrijdend inzicht te beleven. Het lijkt enkel maar erger te worden. Vreselijk land. Ik zou niet weten van welk gezamenlijk doel we kunnen spreken. Bestaat ook niet. En het zijn veelal dezelfde mensen die misprijzend over Het Volk spreken, maar wel weg zwijmelen bij woorden als samen, gezamenlijkheid, verbinding en eenheid. Alle grond dus voor een stevige scepsis.



zondag 15 januari 2017

Blog 52 Iets over de mens

Iets over de mens. 
Aforisme 1019  2013  (uitgewerkt januari 2017)

Als links plotseling rechts zou heten dan zou rechts zich van de weeromstuit links noemen. De mens lijkt een antagonistisch wezen, zo verknocht lijkt hij aan tegenstellingen. Wat nog wat anders is als tegenspraak; je zou tegenspraak vruchtbaar antagonisme kunnen noemen.
Niet enkel antagonisme bepaalt de toestand van de mensenwereld. In de tegenstrijdigheid zit het antagonistische als het ware opgesloten en het laat de mens zien dat niet alles één kant opgaat en dus ook zo te verstaan is. De paradox vertelt ons mensen iets over het hachelijke van ons bestaan. Aan de volheid kleeft de leegte. In het meer zit het mindere verborgen, in het Hogere het Lagere en omgekeerd. De stilte schreeuwt en het zwijgen is oorverdovend. De eersten worden de laatsten, de verliezers de winnaars. In de liefde verbergt zich de haat en in de vrolijkheid de pijn.

Toch kan de mens niet zonder een hier en een daar, een boven en een beneden, een nu en een straks. En ook de ander is nu eenmaal de ander.
In de ander herkennen wij vagelijk ons niet-ik. De ander is daar, ik ben blijkbaar hier. En de ander is op zijn beurt ook weer een Ik. De ander is in beginsel een vreemde. Een vreemde kan mij bij wijze van spreken naderen maar ook zich weer van mij verwijderen. Dat kan ik bij mijzelf niet behalve misschien in gedachten. Een vreemde kan mij bedreigen of misschien ook niet. Of andersom. Wij weten niet alles op voorhand. Met die ander moeten wij ons echter zien te verzoenen, wat altijd slechts tijdelijk en onder bepaalde voorwaarden lukt. En ook niet met iedereen. Voorwaarden trouwens waarvan de mens zich niet altijd bewust is. Maar de mens hoeft zich niet ergens van bewust te zijn om er door bepaald te zijn. In die zin voltrekt zich het een en ander ook buiten hem om.
Alles is voorwaardelijk wat de mens aangaat. Hier geldt dus, of hij dit nu vergeten of negeren wil of niet. Alles heeft dus ook consequenties al zal de mens ook die niet altijd willen of kunnen beseffen. Zeker zodra hij betrokken raakt op zijn handeling of opvatting. Blindheid past bij het menselijk handelen. Wie kan handelen en tegelijkertijd dat handelen betwijfelen?

Melancholisch als de mens ten diepste is, zal vroeg of laat de sluimerende kracht van het onvervulde de mens weer rusteloos maken. Van stabiele verzoening zal dus ook om die reden al nooit sprake zijn. Noch met zichzelf noch met een ander. En nog minder met heel veel anderen, al helemaal omdat zoiets onvoorstelbaar is. Met heel veel anderen wordt verzoening bij wijze van spreken iets heel abstracts, wat niet wegneemt dat mensen met elkaar een modus moeten zien te vinden om ‘met elkaar’ in het aardse te verblijven. Maar mensen verblijven niet op de aarde maar binnen het omheinde dat zij zich verschaffen zodat zij zich niet in het oneindige hoeven te verliezen. Want in het oneindige kan de mens niet leven. Geen enkel mens.

Instabiliteit is een kenmerk van de mens. Niets grijpt precies op elkaar in wat de mensen betreft. De wereld van de mens is fundamenteel onevenwichtig; er is altijd een soort ten koste van. Het broeit altijd bij de mens, daar binnen in hem. Opstand is één van de manieren waarop de mens, hij of zij, probeert een situatie te herstellen of naar zijn hand te zetten. Niets is immers oneindig rek- en plooibaar. Trouwens ook niet na een opstand alhoewel een opstand dat wel lijkt te suggereren. De mogelijkheden lijken dan eindeloos.
Los daarvan zijn de menselijke posities, sentimenten, voorstellingen en gevoelens altijd ongelijk en onevenredig verdeeld. Alles wat de mens trouwens betreft is asymmetrisch verdeeld en het gaat er dus om die asymmetrie binnen de perken te houden zodat mensen haar kunnen accepteren. Daar ligt ook de opdracht van de politiek.

Rusteloos als de mens is met het oog op zijn vermoede tekort moet hij altijd op pad maar hij verandert daarmee de situatie zoals die er op dat moment was, al kun je dat zo eigenlijk niet zeggen omdat situaties voortdurend veranderen als gevolg van het handelen van de mens. In die zin is de wereld een en al beweging.
Er zijn mensen die er het liefst een algemeen geldende tekortadministratie op na zouden willen houden, maar dat is niet alleen onmogelijk maar ook onwenselijk omdat dat de totalitaire heersersneigingen van die mensen zou aanwakkeren en het menselijk leven tot een boekhoudkundig en onderworpen iets zou maken. En bovenal is het onmogelijk alle denkbare verschillen tussen mensen blijvend te verevenen. De mens moet het altijd zien te rooien met het voorlopige en het gebrekkige. Maar hoe, dat blijft altijd de vraag. En ook daar ligt een opdracht van de politiek.

De hedendaagse turbulente samenlevingen versterken om allerlei redenen die onderhuidse onrust. De omloopsnelheid van zo’n beetje alles is groter geworden, zoveel groter dat zelfs de mensen dat niet meer aankunnen al lijken sommigen ook dat, oppervlakkig gezien, niet te merken. Ook hier merkt de ene mens pas iets wanneer het voor de ander al te laat is. Mensen, in het kielzog van hun opvattingen en handelen meegezogen, zijn zich niet altijd bewust van de eigen dynamiek van dat handelen. Soms kun je zo iets alleen indirect merken. Bijvoorbeeld aan het feit dat mensen het belang van hun handelen blijven herhalen. Om dat weer echter te merken zul je afstand moeten nemen. Dat is echter niet een ieder gegeven, betrokken als de mensen zich nu eenmaal voelen bij het leven dat aan hen voorbijtrekt en hen als het ware opslokt.

Wij mensen liggen permanent op de loer al zijn er momenten in de menselijke beschavingen waarop de mens meent het hier helemaal zonder te kunnen. Dit komt die beschavingen duur te staan. Harmonieuze uniformiteit met willekeurig wie, is een sprookje. Zwakte, sterkte, nadering, afzondering, afwijzing of acceptatie, herkenning, herinnering en hunkering zijn eerder kenmerken van de menselijke soort. De inwerking van al die eigenschappen op elkaar geeft spanningen, al verkiezen sommigen om ook die te negeren. Elke tijd kent een eigen en selectieve manier van winkelen in het rijke palet van de menselijke aard. Dan viert agressie hoogtij, dan weer liefde. Dan weer toenadering, dan weer afzondering. Nu egoïsme, straks altruïsme. Een samenleving is ook de arena waarin al deze eigenschappen met elkaar strijd leveren.
Echter, alle eigenschappen wonen op wel de een of andere manier bij elkaar in.
Maar al die aan de mensen toegedichte eigenschappen vermommen zich als voorstellingen die de mens van zichzelf en de ander heeft of koestert. Ook ontkenning hoort bij die eigenschappen. Maar niet vergeten moet worden dat eigenschappen en voorstellingen vaak een verborgen leven in de mens leiden. Hij zou ook niet kunnen leven als hij zich voortdurend van zijn eigen wel en wee bewust was. Vergeten lijkt dus ook een eigenschap van de mens te zijn.

Ontkenning is een veel gebruikt maar hachelijk verdedigingsmechanisme. Mensen maken graag iets mooier dan het is of ontkennen juist het minder mooie. Ons lijfsbehoud staat echter voorop. Slechts schoorvoetend geeft de mens dit toe. Uit publicitaire overwegingen kweken we altruïstische illusies, soms ook omdat we anders bang zijn dat we elkaar voortdurend naar het leven zullen staan. De lach is het baken van deze ingekuilde agressie. De lach tegenwoordig is vooral een bevroren lach, geprofessionaliseerd en nauwelijks nog een lach die spontaan van binnenuit opwelt en die zich herkend en ingebed weet in de warmte van het elkaar verstaan binnen een als natuurlijk ervaren omgeving. Er bestaan trouwens nog slechts van elkaar onderscheiden antagonstische omgevingen en die lijken in aantal toe te nemen. Ondanks een toegenomen regelmacht, de drang tot centralisering en alle mooie woorden. En ook dat is een soort paradox.
Mensen herkennen bij elkaar voornamelijk nog uiterlijkheden. Het diepere is verdacht geworden doordat het besmet is geraakt of naar de oppervlakte is gedreven. Toch bestaat er nog wel zoiets als toegenegenheid. Echter, zolang de mens blijft geloven in een onvoorwaardelijke en onbegrensde liefde, of in het onbegrensde pur sang, zal zijn handelen een of andere vorm van geweld produceren omdat hij zich nu eenmaal te weinig rekenschap zal geven van de voorwaardelijkheid van dat handelen. En dat produceert weer onrecht maar doorgaans niet perse bij diegenen of bij datgene aan wie of aan wat een mens nu direct recht wilde doen; er is dus altijd een andere ander, er is altijd het andere andere. Een mens ziet al snel iets over het hoofd.

Gebeurtenissen zijn chronologisch verankert, al buitelen in de geschiedenis van de mensen de chronologieën over elkaar heen. Ook toegebracht onrecht is chronologisch te verstaan al zal een mens wel eens proberen alles aan elkaar ‘gelijk te maken’, alles bij wijze van spreken op hetzelfde plan te brengen, en zo bijvoorbeeld ‘het moment’ van het ontstaan van iets, een onrecht bijvoorbeeld, uit te wissen. Ook om die reden verzint de mens argumenten; argumenten vertonen in handen van de mens de neiging alles aan elkaar gelijk te schakelen; uitwisseling noemt de mens dit, verzot als deze zegt te zijn op de dialoog. Alsof alles aan elkaar gelijkwaardig of weegbaar en er een of andere geheimzinnige uitruil mogelijk is. Maar hoe en wanneer iets nu begint, dat verliest hij het liefst uit het oog. Toch is ook de tijd onderdeel van de herinnering van de mens. Bij hem of haar is er eerst dit, vervolgens dat. In die verwarrende chronologie – van wie en van wat – moet de mens zich een weg zien te vinden. De overtuigde mens heeft het hier minder zwaar. Overtuiging echter, eerder nog dan aarzeling, bepaalt in hoge mate de loop der gebeurtenissen. Maar dat pleit de overtuigden nog niet vrij.