zondag 25 november 2012

Marsilio Ficino


Marsilio Ficino (1433-1499) Italiaans filosoof

Essays: Vijf sleutels tot Platonische wijsheid: vijfde sleutel- citaat





De wijsheid, die uit het hoofd van Jupiter, de schepper van alle dingen, ontsproten is, heeft alle filosofen die haar liefhebben erop gewezen dat, indien zij ooit wensen te verkrijgen wat zij beminnen, zij altijd moeten trachten de oorsprong ervan te vinden en niet wat er later uit voortspruit.

maandag 19 november 2012

blog 4 Leedbeeld van Nederland


Bloggen komt van loggen.
Logboeken zijn er vol geschreven. Aanvankelijk bedoeld voor snelheidsmetingen. Een log was een navigatie-instrument. Het woord log schijnt terug te gaan op het Arabische lauh. Maar hoe een Arabier ooit op dat woord gekomen is weet ik niet. De Arabieren zelf waarschijnlijk ook niet. We kunnen eerder de gang van de woorden traceren dan de herkomst ervan. 
Logboeken werden op schepen en in vliegtuigen bijgehouden. Bij de oude scheepsjournaals hoorde een in een morsig uniform gestoken kapitein met de smoezelige pet schuin op zijn hoofd. Met een potloodstompje in zijn knuisten, dat hij zo af en toe in zijn mond bevochtigde, krabbelde hij de om gegevens bedelende bladen vol. Alles in zwart-wit. Met de zwarte doos is het kleurentijdperk pas goed begonnen.

Het woord Blog is in 1999 bedacht door Peter Merholz.
Hij deed naar verluid een heel simpele ingreep: het woord weblog schreef hij op als we blog. Ik vraag mij af hoeveel Bloggers dit eigenlijk weten, al is het gewoon via Google te vinden. Mits we Google kunnen vertrouwen natuurlijk.



Doet herkomst er trouwens nog toe in de verstrooide hedendaagse hoofden? Zijn ‘we’ een gebruikerssamenleving geworden waarbij het niet uitmaakt dat je ook maar iets van een ontstaansgeschiedenis weet? Laat staan dat je je erdoor laat inspireren? Wel, alles heeft een geschiedenis, zelfs zoiets armetierigs als een potloodlijn. En zeker een afgekloven potloodje. En alles raakt al gebruikende een keer op, niet alleen een potlood maar alles om ons heen. Niets is potentieel bestendig. Maar die gedachte boezemt ons angst in, dus hebben we systemen ontwikkeld om die angst voor het einde te pareren. Denken in chronologie en geschiedenis is zo’n manier.

Ik kreeg vroeger geschiedenis. In Delft. Op de Calvijnschool, een noodgebouw dat wel voor eeuwig dienst leek te doen. Ik herinner me nog de met violettige inkt gestencilde gevlekte vellen met rijen jaartallen waarachter de als belangrijk aangemerkte gebeurtenissen vermeld stonden. Ze leken op die degelijke Duitse naamvalrijen. Stampen. Doorslikken. Onthouden!
1600. Slag bij Nieuwpoort! Een mokerslag, zo’n jaartal.
Maar daar bleef het dan ook bij. Een loze slag. Boekhoudersrijen, dat waren die rijen jaartallen. Voor het besef van geschiedenis lijkt me dat wat tekort schieten.

Maar hoe kan Nederland inmiddels omschreven worden? Koestert men nog een besef hieromtrent? Ik merk er niet zo veel van. Ik bedoel natuurlijk niet de loze woorden die de lucht in geslingerd worden. Prachtig land, hoor je politici zeggen. Ja hoor! En intussen maar doorgaan om het op te gebruiken en weg te serveren. 

Maar hoe kan dit land dan nog wel omschreven worden?
Als een blootliggend aangevreten karkas?
Als een doorgeefluik? Een afwerkplek misschien? U kent ze misschien wel, die met mistroostige schotten afgeschermde stukjes besteende grond waar de klant zijn auto in kon rijden om daar schrijlings op de achterbank aan zijn gerief te komen. Geschiedenis? Wat levert dat op? Links, rechts, het midden, de flanken….  allemaal weten ze wel manieren te vinden om verder aan dat geschiedenisloze karkas te knagen. Een karkas dat telkens op haast miraculeuze wijze weer aangroeit maar wel steeds een beetje minder. Sommigen houden van een groen karkas. Weer anderen zal dat worst wezen. Ondenkbaar? Onvoorstelbaar? Onvertelbaar? Dit culinair festijn staat misschien dichter bij de realiteit dan u in uw ogenschijnlijk onbesmette onschuld denken kunt. 

woensdag 14 november 2012

Aforisme 297 2007 terra nullius


De wereld van iedereen.
Het land van niemand.

De wereld van niemand.
Het land van iedereen. 

zondag 11 november 2012

Blog 3 Chief Seattle


Een tijdje geleden was een oud student op mijn atelier en vertelde mij over het indiaanse opperhoofd Chief Seattle. Chief Seattle was een stamhoofd van de Dwamish-stam. Dat men hem later een indiaan noemde kwam door een voorstellingsfout. Columbus die in 1492 een voet aan wal zette, meende in Indië terechtgekomen te zijn en hij noemde de aanwezige bewoners indios of indianen.
In 1854 hield Chief Seattle in zijn hoedanigheid van stamhoofd van de Dwamish-stam een toespraak als antwoord op de blanke immigranten die het land van zijn stam wilde kopen en de stamleden -de autochtonen- wilden onderbrengen in een reservaat. Wat trouwens ook gebeurd is. De Dwamish behoorden tot een kleine stam die in de buurt woonde van de stad Seattle.
Zijn woorden werpen licht op het enorme verschil tussen de manier waarop de westerse immigranten met het land omgingen -en nog omgaan- en de manier waarop de Dwamish zich verbonden wisten met de aarde.

Laat ik Chief Seattle zelf door middel van een paar citaten aan het woord laten.

Hoe kun je de lucht, de warmte van het land kopen of verkopen?
Dat is voor ons moeilijk te bedenken.
…..
Elk stuk van dit land is heilig voor mijn volk.
Iedere spar, die glanst in de zon, elke nevel in de donkere bossen, elke open plaats, elke zoemende bij is heilig in de gedachten en herinnering van mijn volk.
….
Wij zijn een deel van de aarde en de aarde is een deel van ons.
Wij begrijpen dat de blanke man onze manier niet begrijpt.
Voor hem is het ene stuk grond gelijk aan het andere.
Hij is een vreemde, die in de nacht komt en van het land neemt wat hij nodig heeft.
Zijn honger zal de aarde kaal vreten en slechts de woestijn achterlaten.
….
Wat er gebeurt met de aarde, gebeurt met de kinderen van de aarde.
Chief Seattle
Ook de blanke man zal ten onder gaan, misschien nog eerder dan al de andere stammen.
Bevuil uw legerstee en u zult bezwijken aan uw eigen vuil.

vrijdag 9 november 2012

aforisme 273 2006

Deze samenleving van zoveel behoeften, behoeften van allerlei aard, is een behoeftige samenleving geworden.

maandag 5 november 2012

Blog 2 WIJ


BLOG 2       WIJ
Soms is het horen van een stem al voldoende om het vermoeden te hebben tot welke politieke sekte iemand behoort. Soms ook is de aanblik van een hoofd voldoende om een indruk te krijgen van iemands denominatie. En als dat niet genoeg is dan kunnen wij ons een beeld vormen van datgene wat nu precies gezegd wordt.
Op 18 oktober 2012 ving ik bij het praatprogramma Pauw&Witteman van de Vereniging van Arbeiders Radio Amateurs  een gesprek op tussen Thierry Baudet, rechtsfilosoof van conservatieve snit, en mevrouw Corien Wortman, Lid van het CDA en vice-voorzitter van de EVP-fractie in het Europese parlement. Van mevrouw Wortman ving ik flarden van zinnen op.

De euro brengt ons heel veel! Wat wij met elkaar gepresteerd hebben. We verdienen met elkaar…. We hebben juist zo veel bereikt… Wat we stap voor stap met elkaar bereikt hebben…

Telkens als mensen het woord we in de mond nemen raken mijn oren gespitst en ga ik op zoek naar wat zij nu eigenlijk vooronderstellen. We, wij met elkaar. Feiten of fictie? Mevrouw Wortman probeerde een gezamenlijkheid te poneren die nog aangetoond of tenminste nader omschreven diende te worden.  Tenzij dat wij als appèl bedoeld was maar dan hadden de zinsconstructies natuurlijk anders moeten zijn! 

Blijft een omschrijving van dat wij in gebreke dan verspreidt de wij-zegger een mistige mythe.
En mist verspreidde mevrouw Wortman, want tot een zekere precisering van die op het oog zo simpele persoonlijke voornaamwoorden –ik in meervoud!-  kwam het niet. Mensen als mevrouw Wortman proberen ons te verleiden met hun verdere opvattingen mee te gaan. Maar ik raak nooit uit het oog dat een wij-zegger iets van me wil terwijl hij of zij me tegelijkertijd wil beroven van mijn eigen oordeelskracht. Wij-aanroepers zijn eigenlijk vampiers.
De gebruikte meervoudswoorden zijn vooral fantasmen: woordbraaksels.  Braaksels die volstrekt aan de eenvoudige vraag voorbijgaan waar die braaksels nu precies aan refereren. Dat doen uitgekraamde braaksels natuurlijk ook niet.
Veronderstelt mevrouw Wortman dat, alleen al het feit dat het Europese parlement volgens het heersende kiessysteem gekozen is, het daarmee tegelijk voldoende legitimiteit bezit heeft om uitspraken van leden van datzelfde parlement als uitspraken te beschouwen die direct uit het hart of misschien zelfs wel uit het verstand van de kiezers komen?
Daar valt op zijn minst een vraagteken bij te plaatsen omdat ten eerste al de legitimiteitsvraag achterwege blijft en ten tweede omdat zij de vraag omzeilt hoe dat zogenaamde wij nu in de realiteit, telkens weer, tot stand komt. Zij omzeilt kastevorming die het discours en de besluitvorming domineren, zij omzeilt de kracht van de lobbygroepen, zij omzeilt de beperkte mogelijkheid van burgers om op een meer directe wijze invloed uit te oefenen. 

Of bedoelt zij dat als een deel van de kiezers, dat deel dat aan de stemmerij meedoet, hiermee voor de duur van de mandaatperiode, van zichzelf een onlosmakelijk onderdeel maakt van een mysterieus collectief wij? Spreekt zij in hun naam? Heeft men zijn individualiteit of spraakvermogen op voorhand aan haar uitgeleend? Het WIJ van mevrouw Wortman gaat echter nog verder. Het is een majestatis pluralis absurdum. Het WIJ is in de ogen van mevrouw Wortman niet alleen tot de kiezers van bepaalde partijen beperkt maar omvat zelfs alle ingezetenen: wij met elkaar. 
Maar er is nog een probleem dat de kiezers betreft. Zij stemmen dan wel op voorhanden partijen maar krijgen er ongewild  van alles bij cadeau. Politieke partijen zijn namelijk ‘pakket-constructies’. Dit beperkt alleen al de reikwijdte van het verleende mandaat. De legitimiteit van de mandaten wordt verder beperkt door het feit dat burgers  het heersende systeem met hun geboorte of vanaf de kiesgerechtigde leeftijd niet effectief kunnen wijzigen of weigeren. Ze krijgen het als het ware met de paplepel ingegoten. Het vertegenwoordigingssysteem is als de trein die op het perron klaar staat: je kunt er in stappen of op het perron blijven staan. Zo vrij is de keuze dus ook weer niet. Natuurlijk kan niet elke burger op elke gewenst moment een heersend vertegenwoordigingssysteem op eigen gezag wijzigen maar deze instap-problematiek zou de gekozenen niettemin tot enige bescheidenheid moeten manen. Nog afgezien van de taken waarvoor zij staan in het licht van hun verantwoordelijkheid voor de burger. Het amechtig aanroepen van een of ander WIJ past daar niet bij.
Dan nog een ander punt. Dat hele virtuele WIJ is uiterst dubieus omdat de Europese Unie zoals die zich ontwikkeld heeft in de eerste plaats zowel voor- als tegenstanders heeft gecreëerd en in de tweede plaats omdat voor- en nadelen zeer ongelijk verspreid zijn. Zo is met de EU een Europese Criminele Ruimte ontstaan, die sommige inwoners bepaald geen goed gedaan heeft en bij velen het vertrouwen in een misdaadvrije afloop van hun leven ernstig beknot heeft. Er zijn ongetwijfeld ondernemers, politici, lobbyisten en ambtenaren die garen spinnen bij de uitbreiding van de markt, maar helaas zijn er ook onnoemelijk veel verliezers. En er zijn vooral heel velen die niet de indruk hebben dat het voortrazende Europese project een door hen gewenst project is. Al deze en andere verschillen veegt mevrouw Wortman schijnbaar van tafel. Tenzij ze van de haar bekende voorstanders uitgaat en die groep voor het gemak maar even oprekt.
een Wij in 1979
Ik begrijp aan de andere kant het probleem ook wel dat ontstaat als je het WIJ niet wilt aanroepen. Hoe moet je in hemelsnaam dan nuanceren? Laten de wij-zeggers echter hun best maar eens gaan doen om dat wel te doen. Dat geeft hen op voorhand al enige bescheidenheid.

EU aforisme 668- 2012

Europa is een project van vooral mannen dat tot doel heeft de bevolkingen tegen henzelf te beschermen. 

vrijdag 2 november 2012

Blog 1 Positief


serie Beau Mal 1999

BLOG 1       Positief
Tijdens mijn jeugd in Delft werd de Readers Digest gelezen. Het blad, dat min of meer vierkant van formaat was, heette in Nederland Het Beste. Het was een compilatie van geselecteerde artikelen uit allerlei tijdschriften. Uit de naam van de Nederlandse uitgave rees het vermoeden op dat het hier steeds om de beste selectie van artikelen dan wel om de selectie van de beste artikelen ging (kun je je een slechte selectie van de beste artikelen voorstellen?).
In één van die nummers was een artikel van Norman Vincent Peale afgedrukt. Het ging over zijn boek ‘De kracht van het positieve denken’. Peale was Amerikaan. Ik weet niet meer of ik het toen gelezen heb, maar de drang om positief te zijn is een sterke drang bij de mens. Iedereen kan zich voorstellen dat als je iets gaat ondernemen en je denkt al bij voorbaat dat het niet zal gaan lukken, de onderneming weinig kans van slagen zal hebben. Wat niet wil zeggen dat vooral in sommige beroepen duistere wolken juist glans geven aan datgene wat verricht gaat worden. Hoe dan ook, een zekere fixatie op een goede afloop houdt de mens gaande. Maar bindt hem tegelijkertijd ook aan die fixatie. Dat lijkt het lot van de bezige mens die zich geen tussentijds einde meer kan voorstellen.
De Italiaanse schrijver Dante schreef ooit in de Divina Commedia het volgende: “Daarom begrijpt U misschien dat vanaf het moment dat de deur van de toekomst is gesloten, al onze kennis dood zal zijn.”
De hoop dat het in de toekomst beter zal zijn is het verhaal dat ouders zichzelf en hun kroost voorhouden. Het lijkt problematisch om kinderen te verwekken en hen vervolgens op te zadelen met defaitistische verhalen over de menselijke soort en haar toekomst. Critici van het onbekommerde optimisme hebben het daarom haast altijd moeilijk. Mensen willen zo snel als maar kan weer overgaan tot de dagelijkse orde met een smachtende blik, hoe klein ook, naar de toekomst. De drang tot een zonnige inschatting is groot. Men verwelkomt de borelingen niet graag met het Ergo hominum genus incassum frustaque laborat van de Romeinse dichter Lucretius: “zo zwoegt het mensengeslacht altoos vergeefs en verdoet het zijn leven aan de nietigste zorgen”. Het vooruitgangsgeloof, later betwijfeld door Rousseau, kwam op in de zeventiende eeuw en het idee van vooruitgang en onbegrensdheid dat eraan gekoppeld is, bepaalt het westerse bewustzijn inmiddels in grote mate. Met soms desastreuze gevolgen, die de zonnige optimisten onder ons, telkens op zoek naar een nieuw optimum
-vandaar het woord optimisme- vervolgens weer bagatelliseren. Ik zou mij kunnen voorstellen dat het vooruitgangsdenken vooral populair werd toen samenlevingen groter, technologischer, drukker en diffuser werden. Het zijn vermoedelijk vooral de cumulatieve effecten die het beeld van samenlevingen veranderen. Niets staat ook immers ooit op zichzelf.
Als je als kind in een inheemse indiaanse stam geboren werd, werd je onderdeel van de trits der seizoenen. De omgeving waarin je opgroeide was dan wel niet altijd even gastvrij maar het leven was wel gevat in een zekere begrensde natuurlijke orde. De bevruchting was daar onderdeel van. Ik vermoed dat men daar best wel lachte maar het vreemde idee om altijd maar positief te zijn zal waarschijnlijk niet bij hen opgekomen zijn.
Naarmate de mens zich meer onderdeel weet van een groter als steeds minder natuurlijk ervaren geheel -eigenlijk een contradictio in terminus- , zal hij dat gemis willen compenseren. De vooruitgangsgedachte met als curieuze uitloper de drang om steeds maar positief te zijn, compenseert die lacune. Deze positieve houding is eigenlijk een verheviging van de drang van de verwekkers om de moed er in te houden.
Het valt mij op dat mijn kritisch commentaar niet zelden gepareerd wordt met het simpele appel om toch vooral niet zo zwartgallig te doen. Jammer genoeg worden oppervlakkig optimisme en positiviteit, dat ik overigens nooit precies duiden kan, gebruikt om vooral niets te doen met een kritiek die wel degelijk relevantie heeft of daar tenminste op onderzocht kan worden. En zo suddert men door van het ene niet bereikte optimum naar het volgende. Optimisten zijn eigenlijk zwoegers.