Eén van de
indelingen die we van de menselijke soort kunnen maken om haar beter te
begrijpen is die tussen de geketende en de vrije geesten. Doorgaans gaapt er
tussen deze beide categorieën een kloof want het onderscheid wordt grotendeels
zo niet helemaal bepaald door een aanwezige potentie.
De geketende geesten, verreweg in de
meerderheid, zijn knechten van de emballage, onderworpen aan de onuitroeibare
neiging de wereld te labelen.
De vrije of beweeglijke geesten, behorend tot een
piepkleine minderheid lijken uitverkoren de kwalen van de soort op zich te
torsen en te overdenken om vervolgens te merken dat hun blik allerminst herkend
wordt. Zij voelen zich doorgaans nergens thuis en raken versperd door
gefixeerde denkwegen die voor velen zo comfortabel en vanzelfsprekend zijn en
die zij zo graag de beweeglijke geesten, die zij hoogstens als dissident
herkennen, willen opleggen.
De aarzeling van de vrije geesten om zich te
fixeren betekent overigens niet dat zij volkomen onverschillig of neutraal staan
ten opzichte van wat leeft, denkt en doet. Nee, alhoewel daar alle reden toe
kan zijn, zijn zij zich eerder scherp bewust van de gedachte dat alles wat de
mens denkt of doet, niet op zichzelf staat. Elke daad zet iets in beweging
en schept een onderling verband of haalt dat juist onderuit.
Met Saint-Exupéry
zeggen zij dat de mens een wezen is dat naakt onder de sterren ligt. Juist zij
herkennen de verpakkingsdrift van de mens om aan die naaktheid te ontkomen.
Een geketende of getemde geest kleeft aan zijn voorstellingen terwijl een
beweeglijke geest zich iets voorstelt. Dat is misschien wel het cruciale
verschil tussen de twee.
zaterdag 24 mei 2014
donderdag 22 mei 2014
Blog 23 Waarom ik niet meer stem
Eerste gedeelte.
Van de onaangename plof waarmee ik op de wereld ben
geraakt, ben ik nog steeds niet bekomen. Waarom, vroeg ik mij zo langzamerhand
af, hoorde ik niemand verzet aantekenen tegen de hun opgelegde geboorte en het
leven dat daar zo onverbiddelijk op volgde? Was iedereen nu werkelijk zo
gedwee? Deed vrijwel iedereen die geboren werd direct afstand van zichzelf? Ik
keek om heen en dacht in een marionettenvoorstelling te zijn beland in plaats
van in een levende werkelijkheid. Ondanks die marionettenstaat leken mensen
toch vanuit een mysterieuze vanzelfsprekendheid te opereren. Zo’n geluidloze
vanzelfsprekendheid en de overgave aan het leven die daarbij paste was mij,
naar het zich liet aanzien, vreemd. Het leven was een bizar fenomeen en dat
leverde vooral vragen op.
Afstand ten opzichte van de wereld. Afstand ten
opzichte van mijzelf. Afstand ten opzichte van mijn daden. Ik leefde onder het
triumviraat van de verte. Het enige nabije waren misschien mijn gedachten, maar
die stelden aanvankelijk nog niet veel voor alhoewel ze me al genoeg
hoofdbrekens bezorgden. Mijn denken was de blubberige grijze zone waarin ik mij
bewoog. Sensitiviteit kwam amper over de drempel van tot woord geraakt begrip
heen. Ontsteld keek ik om me heen. Ik raakte vooral gebiologeerd door mensen
die het leven alleen sleten; in hun dooie eentje zoals dat heet. Dat leken mij
de ware overleveraars.
Te midden van al dat vertwijfelde besef aangaande het leven, dat nog vooral mijn vreemde leven was, groeide het verlangen naar een universeel soort harmonie die als een zachte bel de mensheid zou omsluiten. Het grote raadsel was voor mij het los van elkaar bestaan van al die mensen. Dat was iets dat ik niet kon bevatten.
Te midden van al dat vertwijfelde besef aangaande het leven, dat nog vooral mijn vreemde leven was, groeide het verlangen naar een universeel soort harmonie die als een zachte bel de mensheid zou omsluiten. Het grote raadsel was voor mij het los van elkaar bestaan van al die mensen. Dat was iets dat ik niet kon bevatten.
Afstand was dus al vroeg al een sleutelbegrip en daarmee
dook ogenblikkelijk de vraag op of die wel te overbruggen was. Dat dit in
absolute zin onmogelijk was, kon of wilde ik, adolescent zijnde, nog niet
begrijpen. Het drong ook nog niet goed tot mij door dat mijn solitair en
‘perifeer’ karakter mijn bijdrage aan een dergelijk project zo goed als
onmogelijk zou maken. Het zou immers een volledige overgave inhouden, een
gedrag waaraan ik nooit geleden heb. Toch droomde ik af en toe van het
samenbrengen van het van elkaar afgezonderde. Mijn wens iets te betekenen in de
politieke sfeer sloot daarbij aan.
Iedereen bevindt zich in de periferie van alles maar
voor de ene mens is dit knellender dan voor de andere.
Vanuit die voorstelling van de mensenwereld als een
archipel kreeg ik oog voor het gezamenlijke leven - misschien had ik er wel te
veel oog voor - en voor de voorwaarden waaronder dat zou kunnen gedijen en
drong zich een lastig begrip als verantwoordelijkheid bij me op. Wat behelsde
dat: verantwoordelijkheid in het licht van de aanwezigheid van de ander? Wie
was die ander? Ik kon weinig met een algemeen ethisch appel. Je kunt toch niet
zo maar woorden als verantwoordelijkheid, liefde, respect of gastvrijheid de
lucht in slingeren? Te gemakkelijk en te weinigzeggend. Tegenwoordig stuitert
het woord respect als een jojo door zogenaamd weldenkend Nederland zonder dat
men zich de voorwaarden en grenzen daarvan bewust is of wil zijn. Woorden
ontvangen pas betekenis in hun toepassing. Niet op zichzelf maar in relatie tot
elkaar. Dan pas wordt duidelijk
wat ze insluiten en wat ze uitsluiten. Er moet steeds naar een verband gezocht
worden waardoor iets aannemelijk kan worden. En zonder gevoelig te worden voor
het gebrek dat aan alles kleeft, gaat dat niet.
Op een gegeven moment stelde ik mij een situatie
voor waarin de mensen door grondig overleg wel tot eensluidende besluiten
moesten komen. Er moesten manieren gevonden kunnen worden om onvolkomenheden en
verschillen in waarneming, denken en het afgezonderde te overbruggen. Het moest
uiteindelijk neerkomen op een voortdurend gesprek waarin wat mogelijk relevant
kon zijn aan de orde zou moeten komen. Dat gesprekken vooral afgebroken
gesprekken zijn, daar kwam ik pas later achter. Juist die afgebrokenheid
bepaalt vaak de loop der dingen. Mensen leven altijd met de erfenis van het
afgebrokene maar stellen zich daartegen geweer door zich op te sluiten in hun
egelstellingen of hun vergeetachtigheid. ‘Ergens mee eens zijn’ was een
zegswijze waar ik niet zoveel van begreep. Slechts leven volgens de formule van
instemming hield verstarring in, leek me. Gerichte aandacht ontwikkelen en
volhouden is misschien één van de zwaarste opgaven van de mens. Hij dwaalt snel
af en wordt dan moe. En dan wordt een denkweg een valkuil. Mensen wanen zich
vaak comfortabel in die kuil; het is er zacht en het verwarrende werkwoord
lijkt verdwenen. Men legt zich te ruste in het geriefelijke gezelschap van het
meest nietige woordje ‘is’. Daar in die kuil gaat de mens iets vinden zonder
dat hij zoeken blijft. Vandaar ook de suprematie van wat men inhoud noemt boven
de vorm, de adem die alle mensen beweegt. Inhoud is misschien wel heel nietig;
een schijnmanoeuvre om het gebrek aan eigen bewegingsmogelijkheden te
camoufleren.
Hortend en stotend ontwikkelde ik een ‘politiek’
verlangen om manieren te vinden iets raadselachtigs als verantwoordelijkheid
vorm te geven. Tegen het licht gezien van het feit dat de mens op aarde
geworpen is leek me verantwoordelijkheid en de vrije wilsbeschikking die
hiermee samenhangt een ondenkbare aangelegenheid en ik kwam dus niet verder dan
een praktische verantwoordelijkheid: een soort antwoord vooraf op de vragen en
handelingen die de mens bezighielden. Daarmee ontstond al vroeg, hoe vagelijk
soms ook, de vraag welke de begrenzingen daarvan dus zouden kunnen of behoren
te zijn. Maar: ethiek zonder denken leek me hachelijk. En denken is een ander
proces dan beweren. Jezelf gewaar worden van wat je zegt is een uitdaging waar
ieder mens voor kan staan als hij daar klaar voor is. Er ontwikkelde zich in
mijn ‘geest’ een vacuüm waarbinnen ik en alleen ik moest zien te opereren en te
overleven. Dit hield zo langzamerhand in dat mijn opstandigheid nooit zou
kunnen leiden tot klip en klare inhouden of waarden. Ze houden allemaal iets
achter. Anders gezegd, ik werd gevoeliger voor de ‘negatieve’ ruimte waarin het
leven ingebed was.
Als je een portret schildert, plaats je dat in een
negatieve ruimte; een sfeer of achtergrond waarin het portret ingebed is. Een
portret overigens dat tegelijk zijn niet-bestaan potentieel in zich sluit. Ook
onze voorstellingen waarmee we leven zijn een voorstel of een hypothese om grip
te krijgen op ons leven. We leven in wereld van voorstellingen waaraan we
kunnen vasthouden maar we kunnen ook proberen om ons iets te blijven
voorstellen. Voorstellingen en het zich voorstellende bieden de mens een ruimte;
en ruimte die het karakter aanneemt van een weefsel. Een weefsel trouwens dat
soms een spanlaken wordt. Ik kom uit een milieu waarin het gezag van de
antwoorden volgens mij hoger aangeslagen werd dan het onbestemde van die vragen
zelf. Ik had daar zelf geen vrede mee. Ook niet met de standpunten die de mens
als gevolg hiervan innam.
Als de mens zich op zijn standpunten beroept, wat
het politieke systeem lijkt te vergemakkelijken, volgt er soms een spel van
loven en bieden. In een samenleving waarin je voortdurend naar een modus zoekt
om met elkaar door één deur te kunnen, lijkt dat misschien voor de hand
liggend, maar of dat dieper begrip oplevert valt nog te bezien. Er ontwikkelen
zich immers erfenissen van dat wat niet gezegd of ingeslikt is en
achtergehouden wordt. Maar ik werd nu juist gefascineerd door de vraag of er
niet een archimedisch punt gevonden kon worden waar overwegingen en hun context
samen zouden vallen, mits natuurlijk voldaan werd aan een aantal eisen die het
proces van inzicht zouden bijstaan. Opvoeding en onderwijs zouden dit proces
kunnen stimuleren en de wijsheid van eeuwen kunnen ontsluiten. Hier drong zich
ogenblikkelijk de vraag op naar de kwaliteit van de opvoeders en ook de vraag
of er zoiets als menselijke geestelijke of intellectuele vooruitgang kon
bestaan: binnen ieders leven en over de generaties heen. Vooruitgang dus als
een proces waarin men iets blijvend achter zich laat door het te overstijgen of
te transformeren. Ik ben daar sceptischer over geworden.
Tweede gedeelte
Later, toen ik de stemgerechtigde leeftijd had, ben
ik gaan stemmen op Klein Links, zoals dat in de zeventiger jaren Nederland
bestond. Dit volgde uit mijn gedachten over gezamenlijke verantwoordelijkheid die
verder ging dan het stimuleren van het bruto nationaal product.
Verantwoordelijkheid, inlevingsvermogen en bescheidenheid leken me drie
belangrijke pijlers voor een landsbestuur, vanzelfsprekend geleid door een zo
helder mogelijk verstand, dat zo min mogelijk afgeleid zou zijn van morele
vooroordelen. Een moreel oordeel moet immers altijd een vorm krijgen en daar
komen andermans belangen en overwegingen om de hoek kijken. Het ‘hoe’ van het
bestuur leek me minstens even belangrijk als het ‘wat’ waar mensen zich zo
graag in opsluiten. Het leek mij
belangrijk dat we ons bewust zouden moeten worden van de ruimte en de
natuur die ons omgaven maar ook die overwegingen moesten bezocht worden door
het verstand en hiertoe behoorde ondermeer het vermogen om zaken in elkaars
verband te kunnen zien. Veel mensen leven in een door hen gefragmentariseerde
wereld waarin de geselecteerde problemen ieder hun eigen leven leiden. En men
denkt zich dan daar de passende oplossingen bij. Over ruimte en natuur hoor je
niet zoveel meer. Wel over het milieu; dat is misschien onzichtbaar genoeg om
je er op een gepaste manier zorgen over te maken. Op het oog komen wensen ten
aanzien van het gewenste aantal kinderen of een permanente immigratie eerder in
het gedrang waar het om ruimte of natuur gaat. Is de zorg om het milieu
misschien een schaamlap geworden voor het gebrekkige voorstellingsvermogen?
Ondanks alle bedenkingen die ik kon verzinnen bleef
het fantaseren over een punt waar gedachten, verwachtingen of vragen
samenvallen mij enorm aantrekken. Een punt waar alle ruis verdwenen is. Geen
punt als dictaat maar eerder als verlangen. Om iets van de persoonlijke ruis
kwijt te raken is het van belang dat mensen zich zoveel en zo breed mogelijk
expliciteren. Hun beweringen moeten zich in tijd en ruimte uitstrekken. Zoveel
als zij kunnen zouden de mensen moeten duidelijk maken wat hen beweegt en hoe
zij denken dat die overtuigingen tot daden kunnen komen en waar die daden
andermans leven raken. Iets afdwingen omdat het nu eenmaal op mijn voorkeurslijstje
staat, lijkt me ongepast en ongewenst. Al vroeg dacht ik in deze richting maar
pas veel later kwam ik het werk van Edmund Burke tegen, die wel beschouwd wordt
als één van de aartsvaders van het conservatisme dat voor mij eerder een denk-
en levenshouding zou moeten zijn dan een verzameling systeemopvattingen. Hij
zei zoiets als dat we leefden onder het legaat van de doden, de levenden en de
ongeborenen. Iets dergelijks tot je door laten dringen geeft natuurlijk geen
pasklare antwoorden voor politieke beslissingen, die doorgaans van elkaar
afgeleid blijken te zijn, maar het geeft richting aan wat we doen en behoedt
ons misschien een beetje voor een teveel aan hoogmoed dat we pas merken als het
voor anderen al te laat is.
Gaandeweg begon ik echter steeds meer te merken dat
meningen geliefkoosde attributen zijn van mensen. Meningen worden er op na
gehouden als huisdieren; men geeft ze te eten, men laat ze aangelijnd uit en
brengt ze keurig weer thuis. Daarachter zit vaak een web van overtuigingen die
de mens zelf aan een leiband houden. Ik ben altijd gefascineerd geweest door de
vraag wat er zich nu op dit punt in het menselijk hoofd afspeelt. Wanneer gaat
het vraagteken over in een uitroepteken, of worden mensen soms ofwel met ene
ofwel met het andere teken geboren. In het laatste geval zou dit natuurlijk
serieuze beperkingen geven voor dat wat ik me op dit punt voorstelde. Dan
raakte elke generatie als het ware opnieuw weer in het slop.
Is er dan geen geestelijke vooruitgang mogelijk waarbij de mens ‘iets’ voor altijd achter zich kon laten? Waarschijnlijk niet. Mensen raken niet zelden in een toestand van verneveling, van een soort slaap. En wie kan nu eenmaal voortdurend in een zekere staat van verwarring leven? Dergelijke gedachten en observaties bezorgden me een terugval in mijn animo om aan dat stemproces deel te nemen, wetende dat ik dan in een fuik van ja en nee zou zwemmen, en daar wilde ik niet in komen. Ik begon ook te zien dat dat web van overtuigingen en meningen net zo goed aan linkse mensen kleefde als aan ieder ander. De zogenaamde revolutie van jaren zestig heeft dit niet wezenlijk veranderd, nee eerder verslechterd wat ‘Links’ betreft. Links dat progressief werd en de overtuiging had aan de betere kant te staan. Maar ik meende dat je je altijd gewaar zou moeten zijn van het gebrek van je eigen positie en het besef zou moeten hebben dat de mens niet veel meer kan doen dan tastenderwijs optreden. Op gevaar af dat je tijdelijk minder doet dan je anders zou denken dat je gedaan zou hebben. De verdediging nu dat de Europese Unie zoveel meer aan nationaal inkomen gegenereerd zou hebben dan een leven zonder die Unie lijkt me een schrale verdedigingswijze die het samenleven reduceert tot iets meer of minder spulletjes en misschien ook tot de verwachting in de toekomst meer of minder spulletjes te kunnen vergaren. En dat knelt des te meer naarmate er meer mensen binnen die Europese ruimte leven. Maar zoals ik al zei, mensen produceren een web waarin ze leven en verstrikt raken. Het ene ideaal gijzelt het nadenken over als verstorend ervaren aangelegenheden die mogelijk te maken hebben met andere idealen, feiten of gedachtengangen: niets staat op zichzelf. Dat lijkt me een enorm probleem voor de samenlevende mens. Ik kijk altijd naar datgene wat iets dat de mens doet of zegt, impliceert. Of anders: wat houdt iets achter. Ik heb me vaak de vraag gesteld wat ik zou behoren te doen als ik verantwoordelijk was voor een land. Een land is een begrensd gebied waar een dergelijke verantwoordelijkheid gestalte kan krijgen. Hoe groter dat gebied, hoe diffuser dat proces van afwegingen die daar uit volgen, want er zijn dan teveel factoren en actoren om die op elkaar in te laten spelen. De verleiding van dictaten groeit. Die mensen die aan zoiets denken als een wereldgemeenschap vergeten dat die gemeenschap uit delen bestaat; delen die op verschillende gronden onderling en met elkaar verbonden zijn. Hoe groter het ‘verbondenheidsideaal’ des te kleiner de aandacht voor het ‘nabije’ en in het nabije leeft de mens.
Is er dan geen geestelijke vooruitgang mogelijk waarbij de mens ‘iets’ voor altijd achter zich kon laten? Waarschijnlijk niet. Mensen raken niet zelden in een toestand van verneveling, van een soort slaap. En wie kan nu eenmaal voortdurend in een zekere staat van verwarring leven? Dergelijke gedachten en observaties bezorgden me een terugval in mijn animo om aan dat stemproces deel te nemen, wetende dat ik dan in een fuik van ja en nee zou zwemmen, en daar wilde ik niet in komen. Ik begon ook te zien dat dat web van overtuigingen en meningen net zo goed aan linkse mensen kleefde als aan ieder ander. De zogenaamde revolutie van jaren zestig heeft dit niet wezenlijk veranderd, nee eerder verslechterd wat ‘Links’ betreft. Links dat progressief werd en de overtuiging had aan de betere kant te staan. Maar ik meende dat je je altijd gewaar zou moeten zijn van het gebrek van je eigen positie en het besef zou moeten hebben dat de mens niet veel meer kan doen dan tastenderwijs optreden. Op gevaar af dat je tijdelijk minder doet dan je anders zou denken dat je gedaan zou hebben. De verdediging nu dat de Europese Unie zoveel meer aan nationaal inkomen gegenereerd zou hebben dan een leven zonder die Unie lijkt me een schrale verdedigingswijze die het samenleven reduceert tot iets meer of minder spulletjes en misschien ook tot de verwachting in de toekomst meer of minder spulletjes te kunnen vergaren. En dat knelt des te meer naarmate er meer mensen binnen die Europese ruimte leven. Maar zoals ik al zei, mensen produceren een web waarin ze leven en verstrikt raken. Het ene ideaal gijzelt het nadenken over als verstorend ervaren aangelegenheden die mogelijk te maken hebben met andere idealen, feiten of gedachtengangen: niets staat op zichzelf. Dat lijkt me een enorm probleem voor de samenlevende mens. Ik kijk altijd naar datgene wat iets dat de mens doet of zegt, impliceert. Of anders: wat houdt iets achter. Ik heb me vaak de vraag gesteld wat ik zou behoren te doen als ik verantwoordelijk was voor een land. Een land is een begrensd gebied waar een dergelijke verantwoordelijkheid gestalte kan krijgen. Hoe groter dat gebied, hoe diffuser dat proces van afwegingen die daar uit volgen, want er zijn dan teveel factoren en actoren om die op elkaar in te laten spelen. De verleiding van dictaten groeit. Die mensen die aan zoiets denken als een wereldgemeenschap vergeten dat die gemeenschap uit delen bestaat; delen die op verschillende gronden onderling en met elkaar verbonden zijn. Hoe groter het ‘verbondenheidsideaal’ des te kleiner de aandacht voor het ‘nabije’ en in het nabije leeft de mens.
Bericht van een fout mens
Bericht van een fout mens voor de goeden en de
beteren, die het zo met elkaar eens zijn en het zo met zichzelf en met elkaar
getroffen hebben.
Wat Fort Europa! Europa is een bolwerk van
goedertierenheid. Wij, de oude Europese volkeren wier vredelievendheid
definitief wortel geschoten heeft in de opspattende wolken van verscheurd zand,
omarmen iedereen die wil delen in onze grensoverschrijdende humaniteit, die een
einde zal maken aan alle schermutselingen die tot nu toe de mensheid
verdeelden. Wij, de vredebrengende Europese volkeren hebben Zeus van hun rug
geschud en plaatsen van nu af aan hun wel en wee onder het beheer van het
communautaire élan, dat verder zal streven naar een vredelievende verdeling van
goederen, diensten en personen. Onderscheidingen die tot voor kort het
gemeenschappelijke leven van velen vergiftigd hebben, zullen tot het verleden
behoren. In dit vredesrijk zijn langslepende conflicten uitgebannen en zullen er geen verliezers meer zijn. Wij leven onder de bevrijdende schil van het
gemeenschappelijke. De Europese mens, zal inzien dat historiciteit overbodig is
geworden en dat er nog slechts een permanent heden is.
De familiaire gedachte
zal zegevieren.
zaterdag 10 mei 2014
aforisme 1514 2014
Progrès-Fortschritt III 2013-2014 Terpentinedrab op doek 90 x 50 cm |
Ik kan niet anders dan werken vanuit een zekere onbeholpenheid, die zich juist daardoor kenmerkt dat ze heimelijk werkzaam is. De dreiging van het kunstmatige ligt altijd op de loer. Misschien dat iets essentieels of waardevols ons slechts kan ontsnappen.
Abonneren op:
Posts (Atom)