maandag 30 november 2015

Blog 41 2015 Banksy








Banksy

Er hangt bij ons een vetbolletje. Koolmezen, pimpelmezen en boomklevers pikken gulzig aan dat vettige wiebelige ding. Wanneer er een koolmees aan hangt en een boomklever in het nabije luchtruim verschijnt, dan kiest de koolmees tegenstribbelend het hazenpad. Hangt er een pimpelmees aan en de koolmees verschijnt dan kiest de pimpelmees meestal eieren voor zijn geld tenzij het een wat dapperder exemplaar betreft die zich met veel fladdervertoon weet te verweren. Hetzelfde tafereel doet zich voor als er alleen koolmezen zijn die allemaal hun deel opeisen en niet zoiets kennen als op hun beurt wachten. De grootste, de behendigste, de agressiefste krijgt als eerste een deel van de buit.
Dat gedrag is bij de mens niet anders maar hij heeft geleerd, alhoewel niet voor altijd of voor altijd op dezelfde manier, wat correcties aan te brengen in dit gedrag dat altijd onder de troebele oppervlakte schijnt. Of we dit nu ethiek, moraal noemen of zelfbehoud, want staan we niet iets vrijwillig af dan wordt het ons misschien wel hardhandig afgepakt, het is en blijft een correctie op een biologisch bepaald gedrag dat de mens net zoals de dieren kenmerkt, in de eerste plaats te zorgen voor zichzelf en soms voor zijn naasten. De zorg uit zich in een opklimmende reeks. Geestelijke onthechting vooruit, maar lichamelijke afbraak, nee, dat is niet iets waar de meeste mensen nu bij voorbaat voor kiezen, op welk niveau dan ook. Zelfs de zichzelf pijnigende monnik verslond nog wel een homp brood om zichzelf te kunnen blijven pijnigen. Geen enkele samenleving ontstaat als men vanaf meet af aan meent dat de welvaart, het voedsel, of de maatschappelijke rust vanzelf op ons bordje verschijnt. Denkt men dat wel en leeft men daarnaar, dan verschijnt er niets van dien aard. Dat is bij de mezen van hierboven anders al moeten ook zij moeite doen; het vetbolletje hangen zij zelf niet op maar ik of mijn vriendin. Elke gemeenschap die dus de voorwaarden niet kent of niet meer kent waaronder zij groot geworden is of waardoor zij kan voortbestaan, zal verkommeren: vetbolletjes komen niet aanvliegen, hoe hard sommige mensen dat ook denken.

Nu is een kunstenaar als Banksy iemand die met soms rake melancholische en ironische kritiek, kijk naar zijn ‘gasbird’ of naar de geschilderde tekst ‘I don’t believe in global warning’, geschreven boven een stijgende waterspiegel, de westerse maatschappij op de korrel neemt, maar niettemin meent dat er in de gretig consumerende westerse samenlevingen nog ruimschoots en blijvend plaats moet zijn voor nieuwkomers: voor vliegen die op de stroop afkomen of voor diegenen wier stroop elders afhandig gemaakt is. Mensen als Banksy denken dus zowel de negatieve gevolgen van de massa-economie te moeten bekritiseren als er tegelijkertijd schande van te spreken wanneer bepaalde krachten in  het westen nieuwe mensengolven proberen af te remmen, mensengolven die nu juist afkomen op die door mensen als hij zo bekritiseerde massaconsumptie-economie, maar die tegelijkertijd in hun leven dringen. Mensen leven nu eenmaal, hoe moeilijk dat voor sommigen ook is om te begrijpen.

Is het een zoenoffer dat het westen zich moet laten welgevallen om zich te verzoenen met zijn diepe schuld die oprijst uit zijn abjecte koloniale verleden en al even abjecte consumerende heden? Begrijp ik allemaal nog wel maar mensen en kunstenaars als Banksy, lijken de mensensoort inmiddels in twee ondersoorten te verdelen, in vluchtelingen en in niet-vluchtelingen, waarbij de eerste de pechvogels zijn die recht hebben op hun plaatsje onder de zon, onder de zon bij de ‘beter bedeelden’ dus. Want zo ziet men de mensen met meer welvaart. De tweede  groep, de niet-vluchtelingen, de inwoners van het Avondland, zijn vadsige producenten en vlezige consumenten van vetbollen en andere zaken. In de onverbiddelijke ogen van de puriteinen, hebben zij geen leven, geen geschiedenis, geen toekomst, geen verlangens, nee zij worden massaal bevorderd tot liefdevolle ontvangers van al die soortgenoten die zich beroepen op een recht om naar dat bevoorrechte land -eigen inspanning is dat land blijkbaar vreemd-  te komen, of beter naar zijn producten.  Ad infinitum blijkbaar. Van de niet-vluchtelingen wordt permanente inschikkelijkheid verwacht.

Op 29 augustus van dit jaar schreef Robbert Dijkgraaf een artikel waarin hij de kunst als het beste middel achtte tegen blikvernauwing. Nu wijdde hij niet zo veel uit over welke blikvernauwing hij nu toch op het oog had en ook niet over de bijzondere eigenschappen van kunstenaars maar, al was hij zich bewust van de noodzaak van een ‘splendid isolation’ van de kunstenaar, toch riep hij de kunstenaars op naar de samenleving te luisteren. Nu stond zijn tekst bol van liefkozende algemeenheden maar ik dacht toch te begrijpen dat hij met de samenleving de bestaande samenleving bedoelde. Maar ook dan wordt weer niet duidelijk hoe hij zich die samenleving voorstelt: is dat misschien de samenleving die er op elk moment ‘is’ ? Maar als hij dat bedoelde dan scheert hij in vliegende vaart voorbij aan een kernprobleem in het westen: hoe de eigen samenleving nog enigszins te behouden te midden van al die bedreigingen. Hoe nog iets van het eigene te behouden zonder door de moderne zedenmeesters van wat weet ik niet allemaal beschuldigd te worden. Een samenleving die qua samenstelling op elk ogenblik cruciaal verandert is geen samenleving meer maar een mensenverzameling. En dan gaan de voorwaarden wrikken die die oude samenleving nog wel schraagden maar die nu soms in naam nog wel voortbestaan maar langzaam aan uitgehold worden.


Het is ook precies dit probleem van de gemeenschap waarvan mensen als Banksy zich zo graag lijken te willen ontdoen. Zij beogen oneindige vloeibaarheid terwijl juist haast ieder mens een zekere vastigheid zoekt, zeker ‘migranten’. Dat is de paradox: vastigheid voor migranten, onvastigheid voor de lokale inwoners. Hoera, er is weer evenwicht. In hun ogen zijn samenlevingen vreemdsoortige metabolische constructies die voortdurend hun fundamenten ondergraven zonder dat de draagkracht van die fundamenten verloren gaat. Ik heb hier dan toch maken met lieden die een bovenmensenlijk vertrouwen in de mens hebben. En misschien ligt hier wel hun probleem: zij denken niet in mensen maar in de functionering van mensen. Zij denken in beginselen, niet in de uitvoering ervan. Zij denken in typen, niet in gemeenschappen. Zij denken in getallen en procenten, niet in termen van het werkelijke leven van de mens. Een vluchteling is bij hen een bevoorrechte illustratie van het wereldleed. Zij denken met argumenten, niet met aandacht. Zij denken in de consumptie van vetbollen, niet in de vetproductie. Hoe hard hun kritiek op het westerse consumptiepatroon ook is, zij zelf zijn er sublieme vertegenwoordigers van. 

woensdag 25 november 2015

Blog 40 De moed tot verzet


“Das Feuer flammt. Tat ist Pflicht. Wenn ihr eure Ketten nicht zerreist,- Von selber brechen sie nicht!” Erich Mühsam ( Duits anarchist en activist  1878-1934)

De Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring proclameerde dat alle mensen gelijk geboren zijn; dat de onvervreemdbare rechten van de mens bestaan uit leven, vrijheid en het nastreven van geluk; dat er om deze rechten te handhaven, regeringen zijn ingesteld, die hun mandaat aan de toestemming van de geregeerden ontlenen; en dat het volk, wanneer een regering niet aan haar taak beantwoordt, het recht heeft tot revolutie.

Domela Nieuwenhuis was niet zo optimistisch over het vrijheidsstreven van de mens. Hij schreef: “De slaafse geest der massa die eerst tirannen in het leven roept om zich daarna over hen te beklagen”.  En Bakoenin dan. Hij sprak over de revolutionairen als de toekomstige dictators, reglementeerders en bevoogders van de revolutie. Twijfelachtige woorden over revolutionair elan zijn te talrijk en te scherp om zomaar over het hoofd te zien. De mens lijkt zich telkens weer in eenzelfde schuitje te loodsen. Maar vergeten wij even al die bespiegelingen over het menselijk onvermogen zich een blijvend nieuwe wereld te verschaffen: heeft de mens recht op opstand? Recht is hier bedoeld als een legitieme aanspraak. Ogenblikkelijk vraag je je dan af door wie of wat dat recht dan verleend is of anders, waaraan dat recht zich dan ontwrongen heeft. Een andere zeer prangende vraag duikt al even onweerstaanbaar op: is een ‘recht’ tot opstand denkbaar? Staat de mens op een gegeven moment niet ‘gewoon’ op tegen de orde die hem knecht en zegt hij met Étienne de la Boétie, schrijver van de Vrijwillige Slavernij, gewoon neen?! Drukt hij hiermee ook niet uit dat tenminste ‘iets’ de moeite waard is, zoals Camus dat suggereerde? En is niet elk politiek stelsel een voorlopige stilzwijgende overeenkomst om geschillen over publieke zaken op een politieke manier te beslechten maar zit niet bij alles wat de mens onderneemt of vastlegt een grens ingebakken, een grens waaraan voorbij de mens neen moet zeggen omdat hier een aantasting van zijn levensvoorwaarden aan de orde is waar hij niet meer aan kán voorbijgaan? Dus nee, over recht zou ik niet willen spreken. Veel eerder over een plicht. Geen enkel politiek systeem, geen enkel politiek systeem sinds Rousseau, sinds de Franse Revolutie of zelfs daarvoor is onschendbaar.

Er is geen ongedeeld volk, er bestaat geen Algemene Wil die de burgers slechts tot hun eigen onderdanen maakt. Er bestaat slechts de vraag naar de verantwoordelijkheid voor de publieke zaak die voorbij gaat aan deelbelangen en ze in elkaars perspectief probeert te plaatsen in het besef dat openbaar bestuur altijd dilemma’s aantreft. Juist de ontwikkeling naar de partijendemocratie heeft er mede toe geleid dat burgers zich zijn gaan opsluiten in hun electorale cocons, want daar is het warm en veilig. De vraag naar wat ons bindt en de vraag naar de gevolgen van wat wij zo graag willen, horen thuis binnen het raamwerk van het democratische vertoog. Dat vertoog is meer en meer een vastomlijnd betoog geworden dat om de zoveel jaar een krakkemikkig stempel opgedrukt krijgt. Zo kon de immigratie in West-Europa zich langs de randen van de democratie ontwikkelen en leiden tot diepliggende controverses. Hoe er ook in een vroeg stadium voor gewaarschuwd is.

Burgers hebben een gids en wijsheid van geest nodig, aldus Rousseau, schrijver van het Contract Social. Thomas à Kempis, schrijver van De imitatio Christi  heeft het over nederigheid die bij het verlangen om te weten nodig is. Een nederige wijsheid is mij de afgelopen decennia amper opgevallen. Politici en autoriteiten zijn in sommige opzichten wel erg laconiek omgesprongen met de haast vanzelfsprekende belangen van de eigen bevolking. De immigratie, speerpunt van deze lichtzinnigheid, heeft er bij de bevolking ingehakt. En dan krijgt men klap. Daar is geen recht voor nodig: eerder moed tot verzet, zoals Huizinga dat zei, toen hij sprak over de noodzaak om de vrijheid te behouden.
Otto Egberts


Geraadpleegde literatuur:
Arthur Lehning- Prometheus en het recht van opstand
Rousseau- Het maatschappelijk verdrag
Albert Camus- De mens in opstand
Thomas à Kempis- De navolging van Christus

vrijdag 20 november 2015

je suis


Je suis Charlie.
Je suis la France.
Je suis l’immigration permanente.
Je suis les possibilités totale.
Je suis l’amour.
Je suis tout le monde.
Je suis moi même.
Je suis imbécile.
Je suis consument.
Je suis content.
Je suis rien. 

maandag 16 november 2015

Blog 39 2015 Een ander gesprek


Wat maanden geleden mailde een oud-studente mij.
We hadden een korte mailwisseling die al snel verder ging dan de aanleiding voor haar om contact met mij te zoeken. Het betrof een studente die ik rond de eeuwwisseling in de klas had van de kunstacademie. Vrij snel na haar eindexamen is ze naar het buitenland vertrokken, maar ze komt nog regelmatig naar Nederland terug omdat haar eigen familie hier nog woont. Zo stapte ze dus een paar dagen geleden mijn atelier binnen. We bekeken mijn werk en spraken over de oude academietijd, over haarzelf, over haar familie, over mensen, over de immigratiekwestie. Al pratend met haar merkte ik, al was mij dat al in de mailwisseling opgevallen, dat zij, met haar toon maar vooral met haar manier waarop ze als het ware door kwesties heenging, vragend in het leven stond. Ik maakte haar daarop attent en zo spraken we wat verder. Zij had gemerkt dat je al denkend en overwegend soms weer bij het uitgangspunt uitkomt. Veel zaken waarover je denkt, buigen al denkend naar zichzelf terug, bijvoorbeeld als een bevraging van de probleemstelling zelf en hierbij zijn jouw invalshoeken, dus hoe je naar zaken kijkt, natuurlijk ook van belang. Ze merkte op een gegeven moment ook hoe omzichtig je met zoveel mensen om moest gaan omdat zo velen al van te voren ingenomen standpunten hebben. Je loopt dan al snel tegen een muur op. Zij had en heeft moeite met het permanent innemen van standpunten en het daarbij te laten want ze kon en kan niet zo heel veel anders dan te blijven observeren, dus ook haar standpunten. Als die er al zijn. Ook had zij ingezien dat het overtuigen van mensen zo goed als zinloos is, tenzij er bij hen al een open vraag ligt maar dan is het eigenlijk al geen overtuigen meer.  Dat vragende had ze, toen ik daar naar vroeg, al heel lang en al heel lang had ze gemerkt dat lang niet ieder mens die eigenschap bezit en dat maakte het leven met anderen wel eens lastig.

Het viel haar aan de kunstacademie op dat nogal wat docenten het zo fijn met elkaar hadden maar dat daar een zekere gemakkelijkheid vanaf straalde waar je als student niet zo veel aan had. Ik hoorde nadrukkelijk niet tot die categorie. Ook over de immigratie spraken wij en ook hier proefde je, dat terwijl zij praatte, zij zich tegelijkertijd een beetje van haar woorden distantieerde, om bij wijze van spreken dat wat zij net zei nog eens te testen.

Ik vond het een verademing om met haar te praten. Een dergelijke manier van denkend praten en pratend denken kom ik hier zelden tegen en ik krijg bij mensen dan ook al snel hevige ademnood: het gevoel boven in mijn borst geeft de stand van zaken weer. Dat dit land een domineesland genoemd wordt, komt wat mij betreft niet uit de lucht vallen. Moralisme, gebrek aan onderzoek en aandacht gaan veelal samen en zijn nadrukkelijk aanwezig. Ingebakken als het ware. En elk commentaar hierop wordt met dezelfde middelen behandeld.
Als kind begon ik dat al te merken en die waarneming is niet wezenlijk veranderd. Natuurlijk heb je op andere plaatsen ook onversneden provincialisme of hardnekkig en beperkt conservatisme in hoe men de wereld benadert, dat zag zij trouwens in haar land ook wel, maar zeker hier in Nederland zijn in gesprekken de eenzijdige benadering, de veroordeling en de aanval nooit ver weg. Je zag het ook weer bij de pertinente afwijzende reacties van Leo Lucassen en Coen Teulings op het artikel van Paul Scheffer over de huidige vluchtelingenexodus en Scheffer, evenals de andere twee heren van sociaaldemocratische snit, lijkt me bepaald geen revolutionair, maar zo gaat het hier. Aandacht is een schaars goed en andermans kijk- en denkweg liefdevol maar kritisch mee aflopen zonder direct een tegenoordeel klaar te hebben, is er dan ook meestal niet bij.  Ik vraag mij wel eens af of er ergens luisterende volken bestaan. Al worden in Nederland en elders volken langzamerhand tot mensenverzamelingen gekneed, een luisterende sfeer heb ik hier amper aangetroffen. En ik vrees dat ik daar vergeefs op zal moeten wachten.

Het gevaar bestaat hier, en dat geldt ook voor mij, dat je op een gegeven moment op een bepaalde manier meegaat in die vraagvermijdingscultuur of beter gezegd met de manier waarop gesproken wordt. Ik merk bij mezelf dat ik bij velen al niet meer uitga van een denkweg die problemen opent in plaats van ze af te sluiten en dus praat en denk ik steeds vaker vooral voor mijzelf, maar spreek ik wel te vaak hun taal. Ik word wel eens snel ongeduldig. ‘Bad money drives out good money’. Teksten maar vooral (!) mijn inbreng in gesprekken neigen dan provocatiever te worden terwijl je iets anders zou willen. Maar in feite heb ik de hoop opgegeven dat het intellectuele klimaat in Nederland ten goede keert. Wat zoveel wil zeggen dat de dominante cultuur, die van begripsonduidelijkheid, vraagvermijding, zekerheid en veroordeling, die altijd maar weer uitmondt in ruzie, verwijdering of onverschilligheid  maar ook in een praktische geest waarmee men denkt fundamentele vragen te omzeilen, niet wezenlijk verandert. Soms denk ik wel eens dat men in dit land lijdt aan een vorm van agnosie, een onvermogen zich werkelijk bewust te worden van wat men waarneemt. Reageren is populair. Zuiverheid betrachten veel minder.
Nog onlangs was ik in een antiquariaat en er kwam een mij bekende kunstenaar binnen. Hij vond Europa wiebelig worden en dat lag aan dat opkomende nationalisme. Ik zei hem dat dat nationalisme waarover hij sprak, voor sommigen misschien gewoon betekende dat zij zich terecht zorgen maakten of dat zij wat betreft de vorm van samenleven graag een andere keuze zouden of hadden willen maken. Ik kreeg niet de indruk dat hij hier al uitvoerig bij stilgestaan had. 

zaterdag 7 november 2015

Blog 38 Hier daar overal nergens ergens



hier daar overal nergens ergens

Dat de mens met eenzelfde concentratie als waarmee hij een potlood scherpt in staat is zijn messen te slijpen, lijkt aannemelijk. Concentratie, beschouwd als samentrekking van de menselijke aandacht op één punt, kan vele meesters of doeleinden dienen. Als vorm van menselijke aandacht zegt ze ons niet zozeer iets over wat er op volgt.  Alles kan daaruit geboren worden. Ook is het niet ondenkbaar dat de meditatieve gerichtheid op één punt - op een woord bijvoorbeeld - de mediterende mens juist in een innerlijk zwevende toestand brengt, die zich nu juist van een dergelijk fictief punt verwijdert. De mens verwijdert zich misschien net zoveel als dat hij ergens naar toe beweegt.

Die mensen voor wie het uitgangspunt van ‘hun’ ideeën, idealen of waarden tegelijk ook de onbetwijfelde aankomst is, voor wie bij wijze van spreken dergelijke verheven zaken ‘één op één’ geïmplementeerd kunnen worden, leven niet in de mogelijke rijkdom die het ik kan zijn, maar staan aan de rand van zichzelf, aan de voet bij wijze van spreken van een rotsvast monument. Gerichte aandacht, zonder de risico’s van het zien voor lief te nemen, stelt weinig voor wanneer men weer terugkeert naar de warrige wereld van de mensen die namelijk altijd risicovol, vol tegenstrijdigheden en tegenstellingen is. Concentratie is dan hoogstens een korte vakantie van de drukte van de mens zelf en van zijn omgeving.

De vraag kan geopperd worden hoe bepaald of juist hoe onbepaald men zich voegt in gebeurtenissen, herinneringen, dromen, gedachten of waarden. Waar bevindt de mens zich als het ware als deze zich op de wereld richt? Welke is zijn positie, welk zijn belang en heeft hij daar grondig weet van? Hoe kijkt of handelt hij? Hoe pregnant is de mens hier aanwezig? Hier al stuit men op de paradoxale opdracht het zelf zowel te zoeken als het ook weer te vergeten.

Waar wij als mens nu precies aankomen als we iets zien of proberen te begrijpen, is niet altijd even duidelijk. Waarheid, evidentie, geldigheid, zekerheid: het zijn breekbare begrippen maar hiermee is niet gezegd dat de mens niet zal moeten proberen hiernaar te streven en dan zo mogelijk telkens weer aan het bekende voorbij, zonder overigens tegen zichzelf te zeggen dat alles slechts perspectief is. Achter elk denkbaar perspectief verschuilt zich immers een patroon. En elk patroon is een weefsel waarin men dan deze dan gene kant op kan gaan.

Te vaak wordt deze zoektocht gestopt omdat onze voorkeur voor het een of ander dit gebiedt. Dan wordt de zoektocht een strooptocht waarbij de buit eigenlijk al voor het grijpen lag. Die nooit eindigende zoektocht hoort ons echter er niet van te weerhouden een oordeel te vellen, maar elk oordeel staat open ter correctie. Elk oordeel of elke conclusie hoort dus iets voorlopigs te hebben; iets tijdelijks, iets in afwachting van.

Hoe moeten wij ons in het licht van het veelvormige en verwarrende van de wereld nu concentratie voorstellen? Is er eigenlijk wel een punt, een centrum wellicht waarop we ons kunnen richten? Het centrum lijkt echter hier toch het vragende en belangstellende zelf te zijn, dat bereid is om zich heen te kijken. Hoe kan nu dat vragende zelf zich op de warrige wereld richten? Door zich in alle rust gewaar te worden van dat wat zich zowel aan de oppervlakte toont alsook van dat wat zich juist verbergt. Door zich er allereerst van bewust te zijn dat het amorfe veelvormige uiteenvalt in het oneindig verscheidene. Verder kenmerkt de wereld van de mens en ook de mens zelf zich door een veelheid aan tegenstrijdigheden: geen enkel feit kent slechts één zijde en dat geldt ook voor de verklaringen die de mens zoal oppert. Maar daarnaast zal de zoekende en vragende mens ook zien dat alles op elkaar inwerkt; dat alles ook iets bewerkstelligt. Dat bevalt hem misschien nog het minste.
Het zal duidelijk zijn, dat een dergelijke zoekende blik vermoeiend is en dat de mens dan al snel verloren raakt in een kolkend bric à brac van feiten, verbindingen, mogelijkheden en interpretaties. Kan hij nog wel wat ‘vinden’? Een dergelijke principiële onvoltooidheid van het geziene of gedachte conflicteert vaak met het zo zichtbare verlangen van de mens om ergens ‘aan te komen’. De mens koestert een overtuiging, houdt vast aan een mening of gaat blind een ingeslagen richting verder in. Koersvastheid wordt hogelijk gewaardeerd. Tot de dood of andermans dood erop volgt.

Is de mens wel in staat het comfort van een zeker verblijf op te offeren voor een alternerende afwezigheid die zich maar al te knellend manifesteert in al het aanwezige? Is men immers louter afwezigheid dan heeft men hiervan geen besef. Is dat zekere verblijf bij zichzelf niet een diep gekoesterd verlangen van de mens? Wie immers kan met het alom tegenstrijdige leven? Wie altijd met het vreemde dat zo dichtbij is?

Wie kan blijvend met het paradoxale verkeren?  Wie is bestand tegen voortdurende rusteloosheid? Wie is in staat zichzelf slechts als werkwoord te beleven? Wie betovert zich niet liever als een wezen met een unieke geldigheid?

De Amerikaanse kunstenaar Barnet Newman wilde met zijn schilderijen een plek scheppen waar de mens beseft dat hij het is die daar staat, in de tastbare aanwezigheid van het schilderij, en dat hij zich juist daar gewaar is van zichzelf. Maar wat is dat? Gewaar zijn van zichzelf? Waar is dat? Kan de mens zich wel buiten zichzelf plaatsen? Helpt ons hier de stilte zelfs niet om ons gewaar te worden van ons zelf? Of is het ondoenlijk ons buiten het aanwezige te plaatsen?  Is het niet de kunst om te leren het aanwezige tot ‘ons’, die vreemde vaag resonerende binnenruimte, door te laten dringen?

Is dat misschien het versluierde geheim van de mens:
zijn doordringingsvermogen? Zoals ook de Duitse toneelschrijver Friedrich Hebbel dat voor zich zag, toen hij stelde dat niet de waarheid zelf maar de vraag in hoeverre de mens tot die waarheid door zou kunnen dringen, het probleem van die mens zou behoren te zijn.
Maar bepaalt dat doordringingsvermogen juist niet hoe wij als mensen operen? Zijn wij niet gewoon een levend membraam? Leven wij niet voortdurend in het intermediaire, in een frictioneel ertussen? En kunnen velen van ons mensen dat misschien niet verdragen?
En bepaalt dit veelal falende of ongelijk falende intermediaire vermogen niet de eeuwige strijd tussen de mensen? Ontstaat strijd immers niet als gevolg van een overal aanwezige en knellende asymmetrie? Werkt het membraam van de mens als gevolg van defecten van allerlei aard, niet zelden onvoldoende, en is de mens die zich hiervan niet bewust is, iemand die zijn falend doordringingsvermogen al snel ergens anders deponeert? Beter falen, zit er, zoals Samuel Beckett zich dat voorstelde, voor de meesten vermoedelijk niet in. Men poetst liever zijn gebreken op. Het liefst ongezien. Wie wil geen glanzend wezen zijn? 

Waar wil de mens dus zijn? Waar kan hij zijn? Kan hij nog willen wat hij geworden is? Of is de wil een fictie die zich maar niet verwerkelijken laat en drijft de mens van rots naar rots en is die wil iets dat hij achteraf fabriceert?

Zijn de mensen verloren geraakt nu er geen Goden meer zijn die zij kunnen aanroepen? Is het beeld van een goddelijk luisterend oor hiermee ook verdwenen? Zijn de mensen ontheemd geraakt, nu gehoorzaamheid niet meer vanzelfsprekend is? Bestaan er geen luisterende volken meer? Maar verlangen sommigen van de ontheemden toch niet heimelijk naar de nog wel bestaande gehoorzaamheidsvolkeren? Is het de mens vreemd te moede, zo alleen met zichzelf? Kan of wil de ontwortelde mens geen onderscheid meer maken en is alles in een stortvloed van zogenaamd hetzelfde terechtgekomen, waarin deze mens zich nog slechts staande kan houden met nog meer vasthoudendheid dan ooit? Is de mens misschien niet in staat tot vrijheid? Hoe hij zich dat ook voorstelt? Zijn er altijd maar weinigen die zich de pijnigende luxe van die vrijheid - die immers evenveel geeft als neemt - kunnen permitteren? Is het gros van de mensen niet dolend, in de greep van het verlorene, wanhopig op zoek naar een vorm van heelheid die hen echter rechtstreeks naar het zekere punt brengt? Naar een punt waar knellende tegenstrijdige vragen opgelost zijn of eenvoudigweg niet gesteld worden. Een punt dus dat geen richtpunt meer is, maar sferische alomtegenwoordigheid. 

Moving Deposit 150 x 300 cm 2015 papier gesso-aluminiumpoeder-houtskool-krijt