In het begin van 2018 waren er op de Nederlandse televisie
twee verwante documentaires te zien. De ene documentaire heette Green Gold. Het
groene goud was de palmolie en het probleem de massale verbouw van palmolie die
als grondstof moest dienen voor biodiesel. Aan de orde kwam de verdringing van
grond voor voedsel door grond voor energie. En als gevolg van de
grootschaligheid van de productie met de bijbehorende belangen werden lokale
boeren meer en meer verdrongen van hun grond. Daar ging deze documentaire over.
|
Michael Moore |
De tweede documentaire gemaakt door de Amerikaan Michael
Moore heette Capitalism – A love story uit 2009. Het begon met de effecten van
ontslagen, behandelde een uitwas van het verzekeringswezen waarin door banken
levensverzekeringen op werknemers afgesloten werden en het ging vervolgens over
de financiële crisis van 2007-2009 die begon met het wankelen van de zekerheden
van de afgeleide financiële producten die in de tijd daarvoor in het leven
werden geroepen met geen ander doel dan het ‘maken’ van geld. De Amerikanen
moesten hun eigen huis hebben was het politieke credo. De als obligaties
verpakte en gebundelde hypotheken in het lage marktsegment werden snel minder
waard. De onzekerheden over de precieze betrokkenheid van banken zorgde voor
een sneeuwbaleffect dat uiteindelijk
het financiële systeem in zijn voegen deed barsten.
De documentaire ging ook over de macht van de plutocratie waarin de rijksten
aan de touwtjes trekken. En ze ging vooral over de dagelijkse gevolgen voor die
mensen die weinig meer te bieden hadden dan hun arbeidskracht want kapitaal,
grond en macht bezaten ze in onvoldoende mate en het zou trouwens ook niet
voorstelbaar zijn wanneer iedere burger deze drie in gelijke mate zou bezitten,
al wordt de ideologie van het vrije marktkapitalisme wel door het najagen van
deze fictie gedragen.
Waar de eerste documentaire met name de steeds grotere druk van een toenemende
wereldbevolking op steeds schaarser wordende grond en grondstoffen aan de orde
stelde en de negatieve gevolgen in kaart bracht voor de kleine producenten,
liet de documentaire van Michael Moore vooral de funeste bijwerkingen zien van
het financiële kapitalisme zoals dat het Amerika van nu beheerst. Ze
confronteerde op filmische wijze de hoogdravende woorden van de politici en
‘corporate’ bestuurders met de barre praktijk van velen die aan hen
overgeleverd waren. Uitgebreider kwam de 700 miljard dollar aan bod die de
Amerikaanse belastingbetaler mocht ophoesten om de banken te redden hoe
onduidelijk de precieze besteding van al dat geld ook bleef. Machtspraktijken,
hoe versluierd ook, zijn echter van alle tijden en niet enkel verbonden met het
financiële kapitalisme. In de oude Sovjet Unie heerste de nomenklatoera en die
deed precies hetzelfde, haar macht consolideren en uitbreiden.
Het is dus niet vreemd dat er van tijd tot tijd economen
of andere denkers zijn geweest die nadachten over dat probleem van die
machtsconcentratie. In de negentiende eeuw droomde Pierre-Joseph Proudhon van
een coöperatieve samenleving zonder een regering. Charles Fourrier dacht aan
lokale gemeenschappen die uit zo’n 1700 mensen zouden bestaan. Deze
gemeenschappen zouden in zogenaamde phalanstères moeten wonen en zij zouden
verbonden moeten zijn in een wereldfederatie.
|
J K Galbraith |
In zijn boek American Capitalism
muntte de Amerikaanse econoom Kenneth Galbraith, die adviseur was geweest van
president F. D. Roosevelt, het begrip countervailing powers. Deze tegenmachten
hadden als doel economisch-politieke machtsposities te neutraliseren en
bundeling van macht tegen te gaan. De recente studie van Thomas Piketty laat de
opeenhoping zien van grote vermogens die daarmee macht en invloed kunnen
uitoefenen. Vooral bij linkse mensen is dit boek populair gezien hun nadruk op
financieel-economische factoren en hun vurig verlangen hun eigen gelijk
bevestigd te willen zien.
|
Karl Popper |
In zijn boek De Open Samenleving en zijn vijanden
besprak de Oostenrijkse filosoof Karl Popper een samenleving waarin spraak en
tegenspraak via een trial and error methode
voor een vooruitgang zou zorgen. Het
grootste deel van zijn lijvige werk gaat overigens op aan een aanval op de
gedachten van denkers als Plato, Aristoteles, Hegel en Karl Marx die met hun
historicistische benadering de toekomstige geschiedenis als het ware op
slot te zetten, omdat er niet aan de loop van de geschiedenis te ontkomen
viel. We zien die onafwendbaarheid later terug bij de onverzettelijkheid van
hen die zich door dergelijke woorden lieten inspireren; zij immers stonden aan
de goede kant van de geschiedenis. Ethische vooringenomenheid en analyse
schuiven vaak ongemerkt in elkaar. Net als de drang naar macht is het verlangen
aan de goede kant te staan nog steeds dominant in de intermenselijke
betrekkingen. Beide attitudes leveren antagonismen op van allerlei aard.
|
Plato |
Plato ging in de geschiedenis terug, op zoek naar een oude
ideaalstaat - bij hem de Spartaanse samenleving - die eigenlijk alleen maar kon
vervallen; Hegel keek de andere kant
op en beschouwde de geschiedenis juist als ontvouwing van de absolute Geest.
Karl Marx tenslotte, schatplichtig aan Hegel, zag de menselijke geschiedenis
als een klassenstrijd die uiteindelijk beslecht zou worden door de overwinning
van het proletariaat en de afsterving van de staat. Dat deze noodwendige
lotswending best nog wel een handje geholpen kon worden bleek later wel uit het
opkomende revisionisme en uit gedachten van iemand als Gramsci die opriep tot
een ‘mars door de instituties’ om de hegemonie van de oude heersersklasse te
doorbreken. Het marxistische dilemma was de keuze tussen het laten
voortwoekeren van de voorspelde Verelendung en de pogingen om iets aan deze
toestanden te doen. De sociaal-democratie koos voor de laatste optie.
|
Karl Marx |
Kenmerkend voor het gedachtengoed van Marx en de zijnen
was een sterk gevoel van een noodzakelijke en onontkoombare dialectische
beweging van de menselijke geschiedenis maar daarnaast hebben de gedachten ook
een sterke eschatologische inslag. Waar Plato met enige overdrijving een
oertijd zag, zien post-marxisten eerder een eindtijd voor zich. Een zelfde soort
schisma tussen ‘voortijd’ en ‘natijd’ zien we tegenwoordig in Europa waar de
immigratie, globalisering en de
Europese eenwording de gemoederen sterk verdelen. Popper schreef zijn boek om
de scheiding te verduidelijken tussen de magische opvattingen van de op tribale
leest geschoeide culturen en de open samenleving waarin juist een levendig en
open discours het verloop van de politiek-maatschappelijke aangelegenheden zou
moeten bepalen. Vreemd genoeg heeft de opkomende immigratiepolitiek en het
erbij behorende multiculturalisme er juist voor gezorgd dat er een nieuw
mythisch geloof ontstaan is, namelijk de multi-etnisch-culturele samenleving.
Inmiddels heeft die voor een reeks aan spanningen en problemen gezorgd en heeft
tevens tot gevolg gehad dat de oude links-rechts tegenstelling die vooral
kapitaal en arbeid betrof, door een nieuwe as doorkruist werd, namelijk door
één die bepaald werd door burgers die zich bedreigd voelen in hun hele manier
van leven en mensen die van ontworteling juist een politiek willen maken. Het
zijn nu juist de somewheres (de ergensmensen) zoals de Engelse schrijver David Goodhart hen noemde, die
tegenover de anywheres (de overalmensen) kwamen te staan; er begon zich dus een scheiding af te
tekenen tussen de sedentairen, de gevestigden, en de zogenaamde kosmopolieten
die de wereld eerder vanuit een toeristisch of universalistisch oogpunt plegen
te zien en de ‘eigen’ gemeenschappen hoogstens als vehikel beschouwen om die
doeleinden te realiseren. Er lijkt bij hen dus een instrumentalisering van het
gemeenschapsbeeld ontstaan te zijn waartegen de mensen in opstand kwamen die in
de veranderde en ontwrichte gemeenschappen moesten zien te overleven en daar
ook nog voor moesten betalen. Inmiddels worden zij ook opgezadeld met het schuld-
en boetebesef dat zo eigen is aan het Christendom. De immigratiepolitiek en
zijn gevolgen hebben zo langzamerhand een religieuze dimensie gekregen. Dit
nieuwe conflict heeft tegelijk de positie van kritiek op het kapitalistische
bestel verzwakt, niet in de laatste plaats omdat veel autochtone inwoners links
niet meer als hun natuurlijke vertegenwoordiger ervaren. Links heeft zichzelf met haar
haast bijbelse steun aan de permanente immigratiepolitiek van de mogelijkheid
beroofd waarachtige stelselkritiek te leveren omdat haar steun aan een
grootschalige immigratie, die ook door bepaalde ondernemers gesteund wordt,
haar deelgenoot heeft gemaakt van het vigerende systeem omdat die immigratie
dat systeem in feite bevestigt. Immigranten willen trouwens ook niet hier naar
toe om een systeem dat er nog niet is; hun kansen zoals zij die zien, liggen
bij wat er is en daar hopen zij van te profiteren. We zien hier trouwens een
paradox op de loer liggen: immigranten zoeken hun heil bij het bestaande
westerse systeem van leven maar hun helpers wijzen dat systeem ten dele weer
af.
De immigratiepolitiek heeft een geheel nieuwe dynamiek met zich mee gebracht
waarvan vooralsnog niet te verwachten valt dat dit het besef van het
gemeenschappelijke zal versterken en de opgelopen spanningen zal verlichten. We
zijn eerder getuige van het tegendeel. Immigratiepolitiek heeft tot splijting
geleid. En dat in een tijd waarin de mens gezien de bedreigingen die het steeds
massaler bewonen van de aarde met zich mee brengt, juist wel wat gemeenschapszin
zou kunnen gebruiken. Tegelijk, zoals hierboven al is gesuggereerd, wordt de
druk op het bestaande economische systeem met elke nieuwe mensengolf verder
opgevoerd en dat betekent ook oplopende druk op het gebruik van ruimte, milieu,
natuur, energie en grondstoffen. Het westen - het consumentistische model - is
als een doos waarin een ballon opgesloten zit die steeds een beetje verder
opgeblazen wordt. Een bijeffect van deze toenemende grootschaligheid,
verwevenheid, groeiend onderling wantrouwen en het ontbreken aan intermediaire
dempende mechanismen is de aandrang de samenleving steeds meer in het keurslijf
van regels en controle te dwingen. Grotere aan elkaar vreemde opeengehoopte
mensenmassa’s gaan op den duur niet samen met een grotere vrijwilligheid. Ook
de gemeenschapszin wordt gecompartimenteerd, hoe hard men ook roept om cohesie.
Vooralsnog dragen ook de ontwikkelingen op het vlak van de door politici
afgedwongen Europese eenwording hier aan bij.
Kortom, de westerse kapitalistische, consumentistische
immigratiesamenlevingen komen onder steeds grotere druk te staan. Toch zijn er
hier en daar op sommige punten tegenontwikkelingen aan het ontstaan zoals ook
de documentaire van Michael Moore laat zien. Ze laat een Amerikaans deuren-
ramenbedrijf uit Chicago zien dat door de Bank of America ten dode was
opgeschreven maar inmiddels na een staking met een soort arbeiderszelfbestuur
verder probeert te gaan. De Bank of America heeft bakzeil gehaald en de werkers
schadevergoedingen uitbetaald. Is het geen grondwet van de menselijke
geschiedenis; dat het kleine zich op een gegeven moment verzet tegen het grote?
Dat het onderdrukte uiteindelijk tegen de overheersing in opstand komt? Al
blijft de vraag natuurlijk wie de onderdrukten nu werkelijk zijn? Bestaan er
‘echte’ onderdrukten of moeten we samenlevingen anders benaderen?
|
E F Schumacher |
In 1973 werd het boekje ‘Hou het klein’ van de econoom E.
F. Schumacher uitgegeven; een jaar nadat het rapport Grenzen aan de groei van de club van Rome werd uitgebracht. Het
rapport legde een verband tussen bevolkingsdruk, economie en milieu. Schumacher
ontwikkelde gedachten over een Boeddhistische economie die gebaseerd zou
behoren te zijn op het geloof dat arbeid diende om de mens zijn vermogens te
laten ontwikkelen. Het was het eerste ‘links-georiënteerde’ boekje dat mede
door de toon van het geschrevene nogal warme gevoelens bij me opwekte. Dat is
nu niet meer het geval. De linkse leer is te doctrinair en te vanzelfsprekend
geworden, trekt daardoor dogmatische types aan en als klap op de vuurpijl heeft
de immigratiekwestie de geestelijke en intellectuele eenvormigheid versterkt.
Bij iemand als Schumacher, die mij een voorzichtig mens leek, al was het vanuit
een afstand, had ik dergelijke negatieve gevoelens niet.
Kernprobleem voor Schumacher was dat de moderne mens zich
niet meer als een onderdeel van de natuur ervoer maar als een kracht erbuiten.
Negentiende-eeuwse ideeën als die waarin hogere manifestaties slechts
aanvullingen waren van het materiële levensproces en het positivisme dat
beweert dat slechts kennis verkregen kan worden door de methoden van de
natuurwetenschappen, hebben daaraan bijgedragen. Ook iemand als de Duitse
filosoof Heidegger heeft zich over het vraagstuk van het beschouwelijke versus
het instrumentele geborgen. Wie nu zo her en der discussies volgt zal merken
dat de instrumentele denkwijze aan invloed heeft gewonnen waardoor centrale
‘metafysische’ vragen het liefst vermeden worden. Overtuigingen zijn er in
ruime mate maar ze dienen slechts als onwankelbaar kader om te handelen zoals
men toch al wilde en worden nauwelijks nog als vraagstuk gezien. Het opgewonden
beroep op de Europese of de nationale waarden en symbolen is ook niet anders te
zien dan een krampachtige poging om negatieve ontwikkelingen die in gang gezet
zijn, te ontlopen en er iets tegenover te stellen waarvan men hoopt dat ze de
uit elkaar geslagen bevolkingsgroepen weer rond een gezamenlijke noemer zal
verenigen. We stuiten hier op een voorstellingsfout want waar vanuit het
binnenste van een samenleving geen binding meer bestaat zal dat ook daar niet
zo maar ineens uit kunnen groeien. Het opleggen van een schijn van
gezamenlijkheid zal het kunstmatige slechts versterken. Mensen kunnen slechts
iets delen als er eerst iets gedeelds bestaat. Je kunt burgers dus niet
blijvend disciplineren met gezamenlijkheid net zo min als met een idee van
vrijheid. Er moet bij burgers een idee van gewenstheid en vrijwilligheid
bestaan om zich zoiets als een samenleving te willen en te kunnen voorstellen
en voorstellen voor institutionele wijzigingen van het politieke of
maatschappelijke systeem zijn als zodanig een onvoldoende remedie voor
problemen die zich bij de menselijke geest en de samenlevingen hebben
ingesleten. En zal dieper gekeken moeten worden en om hier tenminste enige
vooruitgang te boeken zal men er zeker niet onderuit kunnen, recht te doen aan
diegenen die menen dat hen onrecht aangedaan is. Hiervoor is een stap terug in
de tijd en bij zichzelf naar binnen nodig. Al het andere is een lapmiddel.
Een van de gedachten die mij bij herlezing van het boekje
opviel, en waarover ik zelf ook al eens heb geschreven, is de idee dat de man
(of vrouw) die een verandering wil invoeren, moet aantonen dat er geen
schadelijke gevolgen aan verbonden kunnen zijn. De idee gaat er van uit dat
elke gedachte, elke daad, gevolgen produceert, gevolgen die men soms niet
overziet, maar die wel deel horen uit te maken van het menselijke
afwegingsproces.
In dit licht moet ook de volgende stelling van Schumacher
bezien worden: ‘Elke activiteit die geen principe van zelfbeperking kent, uit
den boze’ zegt hij.
|
Edmund Burke |
De Engelse politieke denker Edmund Burke schreef rond de
Franse revolutie het volgende: ‘A nation is an idea of continuity, which
extends in time as in numbers and in space’. Het goede voor een samenleving met
andere woorden, hoort bepaald te worden vanuit een studie van de samenleving
zelf en niet vanuit a priori speculaties van een individuele denker. Een
‘reasoner’, zelf lid van een samenleving, heeft een corresponderende verantwoordelijkheid
en moet van hieruit handelen. Burke stond hier tegenover Paine die de
omwenteling van het Engelse politiek systeem beoogde en hierbij uitging van de
onvervreemdbare natuurlijke rechten van het individu. Burke beschouwde de
samenleving als een soort contract tussen de levenden, de doden en de
ongeborenen. Hij zag misschien het lijden van de Franse bevolking onder het
monarchale bewind over het hoofd, maar een samenleving zo maar inrichten op
basis van een bundel abstracte rechten leek hem zeer onverantwoord. Rechten net
zoals plichten bestaan binnen de context van een samenleving en aangezien zelfs
de studie van die samenleving ons blijvend voor ongekende raadsels zal stellen,
gebiedt het verstand ons tot omzichtigheid want schade is eerder aangericht dan
men het beseft.
‘Breng geen schade toe’ zei Socrates ooit.
Er is een theorie te verzinnen waarin elke stap die de mens doet schade aan een
ander berokkent. Willen we als mens, zeker in een vollere wereld, geen schade
aanrichten dan kunnen we het beste ogenblikkelijk zelfmoord plegen al ontkomt
men ook daarmee niet aan deze theorie, tenminste zolang er nog mensen zijn die
ons dan vinden. Maar dat wil deze gedachte misschien ook niet zeggen. Zij wil
eerder aangeven dat zoiets idealiter de achtergrond van ons handelen zou
behoren te zijn. Met andere woorden, Schumacher spreekt in feite over een
deugdethiek die aan het handelen vooraf zou moeten gaan. Bezint eer ge begint.
Hier echter wringt de schoen. Elke beschaving is bevangen door een atmosfeer
die de mensen omringt en in hen doordringt, vaak zonder dat zij het merken en
vat op hebben. Hierbinnen handelen, dromen, denken, fantaseren zij.
En al zijn er individuen die vanuit hun eigen kracht inzicht proberen te
ontwikkelen over de aard van het menselijk handelen en denken, toch zal door
velen dat niet (blijvend) opgebracht kunnen worden en zullen zij eerder
meedeinen op de verschillende modes en sentimenten. En sentimenten waarbij de
gevolgen van het eigen handelen centraal staan, zijn ofwel niet populair ofwel
worden zeer selectief begrepen. De mens brengt een dergelijke gedachtesprong
maar in zeer beperkte mate op: hij wil vooruit. Dit bedwelmt de mens. Daarbij
komt dat elke verminderde waarneming gepaard gaat met een verminderde
waarneming van die verminderde waarneming. Dat verklaart waarom een cultuur al
snel de neiging vertoont zich in neergaande lijn te ontwikkelen omdat mensen
zich als gevolg van hun geestelijke luiheid zich aan een steeds lager niveau
aanpassen. Niets immers ook wordt vanzelf beter. Ook de taal speelt hier een
belangrijke rol. Woorden kunnen aan alles geplakt worden waar men dat maar
wenst. Men kan een verandering of verslechtering als een vernieuwing of als een
kans benoemen en zo blind blijven voor wat er werkelijk plaatsvindt.
Er is nog een probleem bij een cultuurbeschouwing.
Ethische vooringenomenheid en nuchtere analyse gaan soms ongemerkt in elkaar
over. De mens zit ingeklemd tussen zijn verlangen naar de daad en het denken.
Zich iets afvragen staat al snel haaks op het ‘ik doe’ en ‘ik vind’. Daarbij
komt nog dat elk stadium de dynamiek vormt naar het volgende stadium toe. In
die zin is de ontwikkeling van een beschaving een lot dat zich zelf voortstuwt.
Eenzelfde gedachte maar dan in dialectische zin zagen we al bij de Griekse
filosoof Heraclites en later bij Hegel en Karl Marx. Het is een gedachte
waaraan Popper hoopte te ontsnappen met zijn ‘adviezen’ met betrekking tot wat
hij sociale technologie noemde. In feite meende hij dat een samenleving of een
beschaving eeuwig te hervormen was. Hij moest daarom wel diepere lagen en
krachten in de samenleving ontkennen en een eeuwig vruchtbaar gesprek
postuleren waaruit elk magisch besef gesneden was. Een samenleving lijkt voor
hem een vorm van technologie. Maar vroeg of laat zal elke verandering stuiten
op iets dat zich daartegen verzet.
De plausibele
en sympathieke gedachte van Schumacher dat die mens die iets veranderen wil een verhaal te vertellen
heeft, leidt een beetje aan hetzelfde euvel. Er is in ideale zin een samenleving
denkbaar waarin een dergelijk advies ter harte genomen zal worden maar het zal
eerder uitzondering dan regel zijn en bovendien zal een ‘onwillige samenleving’
die eerst inzake een bepaalde kwestie een tegengestelde route heeft genomen nu
de verbeelding op moeten brengen eerst met haar eigen fouten in het reine te
komen. We zien in de documentaire van Michael Moore al hoe moeilijk dat is -
macht wil zichzelf bevestigen - en we zien het ook aan de recente geschiedenis
van de westerse immigratie. Mensen vertonen de neiging hun eenmaal ingenomen
positie te willen handhaven en passen hun waarneming daarop aan. Hun verlangen
om van hun handelen en opvattingen een mythe te maken, is te groot. En waar
mythevorming ontstaat, ontstaan in deze syntactische tijd vreemd genoeg ook
pogingen het pleit te beslechten met een beroep op waarden, bewijzen en
argumenten. Waar dus alles overladen is met betekenis, belang, en mythe
verkeert men in de waan dat er een neutrale ruimte bestaat waarin argumenten
zuiver naar hun soortelijk gewicht gemeten kunnen worden, de hele voorafgaande
geschiedenis vergetend. De nadruk op argumenten geeft aan hoe abstract de
cultuur geworden is, losgezongen van de werkelijkheid behalve van die
werkelijkheid die men blijkbaar wil verdedigen. Men heeft dan wel het politiek
systeem enigszins gedemocratiseerd maar het denken heeft men ook proberen te
democratiseren en dat past niet bij de aard van het denken.
Uit al dergelijke bespiegelingen dringt de conclusie zich
op dat adviezen en inzichten pas kunnen landen wanneer men in een cultuur zover is. Misschien moet een cultuur
uitzieken, zichzelf ontgiften, voordat ze in een nieuwe fase terecht kan komen.
Eerder zal echter een cultuur net zoals een mens eerst tegen dat aan moeten
botsen dat zijzelf geproduceerd heeft. Maar ook dan zal een
intellectueel-geestelijk leerproces niet op voorhand vast staan. Eerder nog
gaat men op de oude voet verder al zal men misschien wel andere schoenen
aantrekken. Om verder te komen zal de mens zich moeten zien te beperken.
Ook de tweede stelling van Schumacher dat elke activiteit uit den boze is die
het principe van zelfbeperking niet kent, is sympathiek maar ook al geen
gemakkelijk lot beschoren. Elke geboorte is zelf al een expansieve daad; de
mens strekt zich door middel van zijn kinderen zelf uit naar de toekomst en
zegt ‘hier ben ik, hier zijn mijn
kinderen’. Breng mij de mens die zich elke dag een stukje verder inperkt. De
moraal van het kapitalistische marktsysteem is op dezelfde leest van de
zelfuitbreiding geschoeid. Zelfbeperking bestaat voor de aanjagers niet: het is
eten of gegeten worden. Eenzelfde mentaliteit van vermenigvuldiging en
vermeerdering heeft zich in de samenleving genesteld. Reclame jaagt de
behoeften aan, de media overspoelen de mens met afleiding, de immigratiekwestie
gaat uit van dezelfde geest van vermeerdering. Deze mode van de toename wandelt
keurig mee met de ontwikkeling van het zelfbeeld van de mens dat zich al haast
niet meer van zijn beperkingen bewust is. Verlangen naar materieel gewin en het
moderne altruïsme zijn uit hetzelfde hout gesneden. Het idee dat een
samenleving een fragiel weefsel is dat een idee van continuïteit belichaamt,
bestaat enkel op een kunstmatige manier. Eerst komt wat men zelf wil of
belangrijk acht, en daarna pas komt de samenleving of ‘hoe men dat ook noemt’.
De oproep van een beweging als de Nederlandse Leeuw die meer autochtone
geboorten bepleit is vanuit hun standpunt over de gevolgen van de expansieve
immigratiepolitiek begrijpelijk maar tapt uit hetzelfde vaatje als de
mentaliteit waartegen zij zich keert. Ook hier zal vrees ik de wal het schip
moeten keren. Schumachers zo gewenste dieper inzicht in de ‘metafysiek’ is nog
ver weg.
Langzaam zijn we terechtgekomen in de vertragende gevolgen van de verstikkende vermeerdering die bezit
heeft genomen van de mensen. En de vraag is of en hoe andere en betere
inzichten kunnen landen temeer daar er een cultuur is ontstaan waarin het
relativisme het eigen gelijk ongemerkt op de eigen troon gezet heeft en men
niet meer bevattelijk is voor een, ik zou haast willen zeggen, encyclopedische
kijk op de loop der gebeurtenissen zoals die zich afgespeeld heeft en zich nog
steeds onder onze ogen afspeelt. Want dat is het aloude probleem van de mens,
gesteld als die is voor de moeilijkheden van het denken in het licht van de
gebeurtenissen die bezit van hem nemen: hoe wordt hij/zij bevattelijk voor
inzichten in zijn handelen, zeker wanneer die inzichten niet vanuit hemzelf
komen maar van buiten hem. In een cultuur ontstaat een atmosfeer zoals ik
eerder schreef. Als we kunnen zeggen dat het gelijke slechts het gelijke
herkent dan lijkt ook dit ertoe te leiden dat de mens zijn eigen stappen wel
moet vermenigvuldigen. Een zijwaartse sprong lijkt onmogelijk. De mens is
slechts ontvankelijk op een wijze zoals die in hem is beschikt al is de aard en
soort van beschikking hem niet altijd even duidelijk. Daaruit bestaat de
levensweg.
Je bent in zekere zin slechts in staat tot leren als je al
iets van leren in je hebt.
|
Confucius |
Schumacher citeert de Chinese denker Confucius. ‘Wil
ik u de zin van kennis leren?’ vraagt hij. ‘Wanneer je iets kent, erkennen dat
je het kent, en wanneer je het niet ziet, weten dat je het niet kent, dat is
kennis.’ Maar zulks veronderstelt een kennende geest die weet dat een vraag
altijd een begin is en nooit een einde. En dat is voor veel mensen teveel
gevraagd. Veel discussies die je zo van een afstand of van nabij meemaakt
starten juist bij een ‘einde’, een overtuiging of een mening en op een
miraculeuze wijze schijnt men te denken dat er zoiets als een gesprek of zelfs
een vergelijk ontstaat. Juist de huidige immigratiekwestie ‘leert’ ons hoe
moeilijk het is voor mensen om afstand te nemen en met een ‘dood’ oog naar de
gebeurtenissen te kijken en al helemaal wanneer zijzelf daar eenmaal een
ideologische positie hebben ingenomen. Dit veronderstelt overigens weer dat er
mensen kunnen zijn die beter zien, denken of zich betere vragen stellen. Maar
juist de relativistische houding - ieder zijn eigen mening - heeft mensen gepositioneerd
achter hun weinig onderzoekende geest en de discussie is de aflaat geworden van
dat gebrek. Hoe ver verwijderd zijn de oude denkers niet van de alledaagse
praktijk die zo door onbevragelijkheid gekenmerkt wordt. Karl Popper met zijn
eis van spraak en tegenspraak is niet alleen te optimistisch geweest - we
hebben een plicht tot optimisme zei hij -
maar we dienen ons ook af te vragen of dat ‘dialogische’ model wel
voldoet. Voldoet voor wat? Wachten op tegenspraak maakt de mensen lui om die
zelf te genereren. Discussie is een zelfontsnappingsmodel geworden. Hetzelfde
geldt voor de partijendemocratie die burgers heeft opgesloten in hun eigen
gedachtenconstructen. Het is veelzeggend dat Popper zelf in de weinige
gedachten die hij in zijn boek ‘de Open samenleving en zijn vijanden’ aan zijn
methode heeft gewijd, er niet toe gekomen is om de grenzen van zijn eigen
voorstellen af te tasten. Iets wat hij elders wel als methode voorstelt. Wat
hij gedaan heeft is de andere theorieën aanvallen - in die termen drukt hij
zich uit - en daar tegenover zijn eigen reddende ideeën plaatsen. Ook liet hij
geen perioden zien waarin er dan blijkbaar wel een bevruchtende dialogische
sfeer bestond. De moeilijkheden die Socrates in dit opzicht ondervond, sprak al
boekdelen. Openheid is eerder zeldzaam dan populair. Er zijn teveel gesprekken
tussen te weinig verbaasden. Schumacher leek mij overigens een man die mij niet
met zijn theorieën wilde overweldigen. Niet zomaar citeert hij Confucius
(K’oeng-foe-tz’). In ‘De gesprekken, vertaald door Kristofer Schipper, spreekt
hij over de zes verwordingen. ‘Houden van medemenselijkheid, maar niet van
leren, ontaardt in dommigheid’ en ‘Houden van standvastigheid maar niet van
leren, ontaardt in idiotie’ staat er ondermeer geschreven.
Maar wie is in staat tot leren en hoe herkennen we bij elkaar dat vermogen tot
leren? Dat zijn prangende vragen die in elk tijdsgewricht spelen.
Aan het eind van zijn boekje somt Schuhmacher een aantal deugden op die als
richtsnoer van de mens zouden moeten dienen. Maar ook die zouden overigens niet
behoren te worden opgelegd maar op moeten wellen vanuit het innerlijke leven
van de mens zoals dat gestalte krijgt binnen een samenleving. In deze
kunstmatige tijd is men echter te gemakkelijk gaan denken dat je met een draai
aan de knop een verandering kunt bewerkstelligen. Er heeft een elektrificatie
van ons voorstellingsvermogen plaatsgevonden.
Schumacher noemt vier kardinale deugden.
De prudentia wijst ons op voorzichtigheid en bezonnenheid. Schuhmacher plaatst
bezonnenheid voor de goede bedoelingen omdat die op zich niet voldoende zijn.
Hier komt dus de raad van Confucius om de hoek kijken. Het geldt ook voor
andere deugden; zodra er een verabsoluteerd wordt, kwijnen de anderen weg.
Naast de prudentia zijn er de justitia ofwel de rechtvaardigheid en
rechtschapenheid, de fortitudo die ons zegt dat wij moedig dienen te zijn, en
de temperantia die ons wijst op de matigheid en de zelfbeheersing.
Wat moeten wij nu doen vragen mensen zich af. Schuhmacher zegt dat wij onze
innerlijke huishouding op orde moeten brengen en de leiding van dit werk is nog
steeds te vinden in de traditionele wijsheid van de mensheid.
Kernvraag is en blijft hoe dit werk ondernomen kan worden
in deze overspannen tijd van vermeerdering belast als de mensen zijn door de
paradox van gelijkheid (het gelijke dat uitmondt in het ongelijke) en het
superieur eigene dat zich in de eerste plaats uit in een gebrek aan
onderzoekendheid. Volgens Schuhmacher hangt dit samen met negentiende eeuwse
ideeën die het begrip van de hiërarchische orde om iets te begrijpen ontkend
hebben. Gevolg hiervan is dat mensen zo langzamerhand geen zijnsniveaus of
graden van betekenis (en van begrip-o.e.) meer kunnen onderscheiden zodat de
mensen de mogelijkheid niet meer hebben om hun positie goed te bepalen. Wij
lijden aan een metafysische ziekte, een ziekte van de overtuigingen. Zoals ik
al zei, is achter het masker van de relativistische gelijkheid het staketsel
van het eigen gelijk opgetrokken. Velen van ons zijn misschien geen aanbiddende
wezens meer, maar vragende wezens evenmin. De verwesterde mens is zijn
uitdrukking geworden en tussen de wal en het schip geraakt.