maandag 3 december 2012

Blog 5 Instant gerief


Sinds de jaren zestig zijn materiële behoeften en zogenaamde moreel onbetwijfelbare idealen steeds prominenter en onaantastbaarder geworden. En ze lijken in zeker opzicht op elkaar.
De opkomst van de welvaartsstaat, op zich een bijzondere prestatie van de nijvere westerse mens, is gelijk opgegaan met een ontwikkeling van een scala aan behoeften die voordien niet bestond of niet op een dergelijke wijze bestond. De menselijke behoeften werden binnen de kapitalistische economische wetenschap als oneindig verondersteld. Ze lagen als het ware te wachten om maar bevredigd te worden. Westerse landen, waar onder ook Nederland, werden zo als het ware behoeftige landen. Afhankelijk als ze werden van een stroom van producten en diensten.
Nederland ontwikkelde zich zo meer en meer tot een afwerkplek voor een permanente instant bevrediging die tot voor kort -waar uitstel van bevrediging eerder de regel was- voor ondenkbaar gehouden werd. De plank in de supermarkt staat symbool voor de toegenomen grijpmogelijkheden. Het verlangen naar duurzame groei is een krampachtig verlengstuk van die grijpreflex. Reclame bewerkte die behoefte aan een continue bevrediging en werd daarmee tegelijkertijd een essentieel onderdeel van de economische machinerie. Onmiddellijkheid en onbegrensdheid werden sleutelbegrippen.
Maar hetzelfde is gaan gelden voor idealen voorzover die onder andere tot uiting begonnen te komen bij het in feite onbegrensd toelaten van de ogenschijnlijk minder bedeelde medemens van buiten de grenzen. 

Men gaat er hier overigens impliciet vanuit dat er een soort kosmische hapjespan bestaat van waaruit de ene bevolkingsgroep of de ene mens meer toebedeeld krijgt dan de andere groep of mens. Men gaat er tevens van uit dat het vooral de omstandigheden zijn die tot vormen van deprivering aanleiding geven. Dat houdt weer dat men een min of meer strikte scheiding hanteert tussen daders en slachtoffers, tussen de goeden en de kwaden. Ook gaat men ervan uit dat de welvaartssituatie die mede tot deze ‘gastvrije’ geste noopt vast verankerd is, dus eigenlijk met het woordje is gekenschetst kan worden. We zijn rijk etc…. Hetgeen helaas noch aansluit bij de eindigheid der dingen noch een begrip stimuleert voor de ontstaansoorzaken van de uitgangssituatie waarin men zich bevindt. Begrijpt men hoe iets ontstaan is -en raakt men daarvan doordrongen- dan is de kans dat men voor de eruit ontstane situatie zorg wil dragen betrekkelijk groot. Het zijn echter juist dit soort bespiegelingen die afweziger zijn geworden. De westerse burger raakte meer en meer op zichzelf betrokken en juist binnen dat solipsistische universum ontstonden nieuwe overwegingen van internationale solidariteit die meer en meer gevoed werden door een eindeloze en elastische hulpvraag. Nederland werd derhalve ook voor deze hooggestemde idealen steeds meer een soort afwerkplek, alhoewel die term natuurlijk nooit gebezigd werd. Het gedrag inzake deze opvattingen impliceerde dat echter wel! Een haast vanzelfsprekende zwijgzaamheid heeft dit echter gedurende een lange periode verhuld. En doet dan nog steeds.
De keerzijde van deze idealen werd dus net zoals bij de productie en verspreiding van aardse goederen over het hoofd gezien. Het beeld van de begrensdheid der dingen smolt weg onder de verblindende glans van de schitterende doelen. Het land is intussen beklemd geraakt tussen product- en welzijnsfetisjisme. Beide fetisjistische gesteldheden hebben het onderscheidingsvermogen en het denken aangetast. Maar ze hebben ook geleid tot een aanmerkelijke onverschilligheid en zorgeloosheid ten aanzien van de publieke ruimte. Dat valt in ruime mate te constateren behalve natuurlijk door diegenen die deze zorgeloosheid zelf etaleren.

Wat dat betreft is het te hopen dat we aan het prille begin van een post-metafysische tijd staan waarin het de mens heel heel langzaam duidelijk zal worden dat hij zich niet uitsluitend en zonder er verder ook maar een seconde bij  stil te staan, kan laten voorstaan op zijn onwrikbaar geachte idealen en behoeften, alsof die boven alle realiteit verheven staan. Alles heeft immers een prijs, zelfs overtuigingen. Zal de 21e eeuw de eeuw worden waarin de mens definitief voor zichzelf bang zal zijn geworden? Waarschijnlijk ben ik hier te optimistisch. Mensen zijn koppige doorlevers. Maar als er al een kortstondige renaissance te verwachten valt dan zal die toch vanuit een breed gedeeld angstbesef moeten voortvloeien.

In 1973 zei de toenmalige PvdA   premier Joop den Uyl tijdens de oliecrisis het volgende: “
We moeten beseffen met elkaar, dat wij niet kunnen doorgaan met het verbruik van beperkte voorraden brandstoffen en grondstoffen, zoals wij dat in de laatste kwarteeuw hebben gedaan”. Ook uit 1973 stamt het volgende citaat van het ministerie van Sociale Zaken: “Wij zijn van oordeel dat op langere termijn noch het belang van de landen waaruit de vreemde werknemers komen, noch de belangen van die vreemdelingen zelf, noch de belangen van de Nederlandse samenleving, met hun komst zijn gediend.”

Sindsdien zijn economische groei, weliswaar met horten en stoten, een toenemende bureaucratisering, een aanzwellende media-gestuurde verstrooiing en een expansieve immigratie gelijk op gegaan.
Nederland behoorde overigens al voor de zeventiger jaren statistisch gezien tot de dichtst bevolkte landen ter wereld! Drie van mijn ooms van een zeer uitgebreid grootouderlijk gezin weken in de jaren vijftig uit naar Canada. Met het toenemen van de werkgelegenheid is deze emigratiepolitiek gestaakt. Het waren vooral de VVD en de toenmalige KVP die hierop aandrongen. Het werd de tijd van de gastarbeiders. De tijd van de ronselaars, op zoek naar goedkope arbeidskrachten. De PvdA is uiteindelijk overstag gegaan en heeft zich gaandeweg als een vlijtige tovenaarsleerling de immigratiegedachte
  steeds meer eigen gemaakt. Getallen maakten plaats voor principes. 

De immigratie kent overigens globaal gezien drie verschillende bestanddelen: de portie die gelieerd is aan belangen van bedrijvigheid en economie, de portie gekoppeld aan de belangen van de staat en de portie stammend uit de opgekomen principes van internationale solidariteit en bijbels geïnspireerde gastvrijheid. Immigratie is inmiddels in allerlei verdragen en regels vastgeklonken. Voorstanders mogen daar graag naar verwijzen. Vergeten is (of nooit beseft) dat een land, elk land, een kwetsbare eenheid is waar met zorg zou moeten worden omgegaan. Zoiets bedoelde Chief Seattle. Het is dus ook niet vreemd dat de waarneming tegelijk aan waarde ingeboet heeft. Het oog heeft het afgelegd. Meningen floreren. Goede bedoelingen verschaffen aanzien. Dat lijkt me één van de nare gevolgen van de immigratiepolitiek: de aanpassing van het oog aan een wankel idee. Maar tegelijk bewerkstelligde zij ook de verdwijning van de mens in het incidentele. Vanuit een verblinde bevestigingsdrang worden voortdurend incidenten geserveerd om de onafwendbaarheid van het gewenste pad aan te tonen. Het menselijk bestaan en het functioneren van de staat is provisorisch geworden.

Ik vind het moeilijk verteerbaar dat Links zich zo in de immigratie heeft vastgebeten nadat het overigens aanvankelijk vooral grote ondernemers waren die het belang van een import van gastarbeiders er bij het toenmalige kabinet hebben ingewreven. Vooral grote ondernemers identificeren hun belang graag met het algemeen belang. Met die gijzeling heeft politiek Links zich slaaf gemaakt van een groeimodel dat zo langzamerhand tot een obsessie geworden is en dat van een onbegrensde opnamecapaciteit uitgaat. Je kunt echter niet met droge ogen blijven beweren dat er voldoende ruimte is voor een permanente immigratie. Voor geen enkele permanente uitbreiding trouwens. Je kunt logisch gezien bezwaarlijk stellen dat Nederland vol is maar pleitbezorgers van een economisch gewenste of door barmhartigheid geïnspireerde immigratie stellen niet zozeer dat dit land niet vol is maar zij zeggen eigenlijk dat dit land nog niet vol is. Immigratie en de uitbreidingszucht  zijn twee loten van dezelfde stam. Immigratie kun je een tijd volhouden, mits je een toenemende hoeveelheid mensen steeds vaker op water en brood wilt zetten. Met een permanente immigratie, met alle verdere onverkwikkelijke gevolgen van dien, zal ofwel de koek moeten groeien ofwel permanent herverdeeld moeten worden en dat betekent uiteindelijk water en brood voor de meesten. En een geranium natuurlijk voor op de vensterbank om het verlies aan ruimte en natuur een beetje te compenseren. Links, linksige mensen, waaronder ook christenen, hebben dergelijke consequenties nooit kunnen of willen overzien en hebben daarmee volgens mij ‘dit’ land, dat ook ‘mijn’ land is grote schade berokkend.

1. Het immigratie taboe Joost Niemöller 2012

Ps a Het probleem van de definiëring van een land als ook ‘mijn’ land dient nog nader onderzocht te worden. Voorstanders van een in hun ogen gewenste en min of meer permanente immigratie wijzen nogal eens op het ‘dynamische’ karakter van een land dat ‘nooit af is’. Hun relativerende onduidelijkheid behoeft nog een helderheid aan de andere zijde. Intellectuele onscherpte is mijns inziens één van de grootste tekortkomingen in het nauwelijks bestaande immigratiediscours.

Ps b Dit wil alles niet zeggen dat als er bijvoorbeeld morgen door de Nederlandse staat een miljoen vreemdelingen wordt toegelaten er zich onder die toegelatenen geen ‘waardevolle’ personen zouden bevinden. Immigratie legitimeren langs dergelijke lijnen lijkt me ridicuul en houdt een volledig opheffen in van welke restrictie dan ook. Nee, dan waren de oude aanvallen van de Hunnen gemakkelijker! Je onderwierp je, je vluchtte of je vocht ertegen. De burgers van de huidige westerse democratieën zijn echter inactief gemaakt. En Europa heeft het vechten verleerd.