“Das Feuer flammt. Tat ist Pflicht. Wenn ihr eure Ketten
nicht zerreist,- Von selber brechen sie nicht!” Erich Mühsam ( Duits anarchist
en activist 1878-1934)
De Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring proclameerde
dat alle mensen gelijk geboren zijn; dat de onvervreemdbare rechten van de mens
bestaan uit leven, vrijheid en het nastreven van geluk; dat er om deze rechten
te handhaven, regeringen zijn ingesteld, die hun mandaat aan de toestemming van
de geregeerden ontlenen; en dat het volk, wanneer een regering niet aan haar
taak beantwoordt, het recht heeft tot revolutie.
Domela Nieuwenhuis was niet zo optimistisch over het
vrijheidsstreven van de mens. Hij schreef: “De slaafse geest der massa die
eerst tirannen in het leven roept om zich daarna over hen te beklagen”. En Bakoenin dan. Hij sprak over de
revolutionairen als de toekomstige dictators, reglementeerders en bevoogders
van de revolutie. Twijfelachtige woorden over revolutionair elan zijn te
talrijk en te scherp om zomaar over het hoofd te zien. De mens lijkt zich
telkens weer in eenzelfde schuitje te loodsen. Maar vergeten wij even al die
bespiegelingen over het menselijk onvermogen zich een blijvend nieuwe wereld te
verschaffen: heeft de mens recht op opstand? Recht is hier bedoeld als een
legitieme aanspraak. Ogenblikkelijk vraag je je dan af door wie of wat dat
recht dan verleend is of anders, waaraan dat recht zich dan ontwrongen heeft.
Een andere zeer prangende vraag duikt al even onweerstaanbaar op: is een ‘recht’
tot opstand denkbaar? Staat de mens op een gegeven moment niet ‘gewoon’ op
tegen de orde die hem knecht en zegt hij met Étienne de la Boétie, schrijver
van de Vrijwillige Slavernij, gewoon neen?! Drukt hij hiermee ook niet uit dat
tenminste ‘iets’ de moeite waard is, zoals Camus dat suggereerde? En is niet
elk politiek stelsel een voorlopige stilzwijgende overeenkomst om geschillen
over publieke zaken op een politieke manier te beslechten maar zit niet bij
alles wat de mens onderneemt of vastlegt een grens ingebakken, een grens
waaraan voorbij de mens neen moet zeggen omdat hier een aantasting van zijn
levensvoorwaarden aan de orde is waar hij niet meer aan kán voorbijgaan? Dus
nee, over recht zou ik niet willen spreken. Veel eerder over een plicht. Geen
enkel politiek systeem, geen enkel politiek systeem sinds Rousseau, sinds de
Franse Revolutie of zelfs daarvoor is onschendbaar.
Er is geen ongedeeld volk, er bestaat geen Algemene Wil
die de burgers slechts tot hun eigen onderdanen maakt. Er bestaat slechts de
vraag naar de verantwoordelijkheid voor de publieke zaak die voorbij gaat aan
deelbelangen en ze in elkaars perspectief probeert te plaatsen in het besef dat
openbaar bestuur altijd dilemma’s aantreft. Juist de ontwikkeling naar de
partijendemocratie heeft er mede toe geleid dat burgers zich zijn gaan opsluiten
in hun electorale cocons, want daar is het warm en veilig. De vraag naar wat
ons bindt en de vraag naar de gevolgen van wat wij zo graag willen, horen thuis
binnen het raamwerk van het democratische vertoog. Dat vertoog is meer en meer
een vastomlijnd betoog geworden dat om de zoveel jaar een krakkemikkig stempel
opgedrukt krijgt. Zo kon de immigratie in West-Europa zich langs de randen van
de democratie ontwikkelen en leiden tot diepliggende controverses. Hoe er ook
in een vroeg stadium voor gewaarschuwd is.
Burgers hebben een gids en wijsheid van geest nodig, aldus
Rousseau, schrijver van het Contract Social. Thomas à Kempis, schrijver van De
imitatio Christi heeft het over
nederigheid die bij het verlangen om te weten nodig is. Een nederige wijsheid
is mij de afgelopen decennia amper opgevallen. Politici en autoriteiten zijn in
sommige opzichten wel erg laconiek omgesprongen met de haast vanzelfsprekende belangen
van de eigen bevolking. De immigratie, speerpunt van deze lichtzinnigheid,
heeft er bij de bevolking ingehakt. En dan krijgt men klap. Daar is geen recht
voor nodig: eerder moed tot verzet, zoals Huizinga dat zei, toen hij sprak over
de noodzaak om de vrijheid te behouden.
Otto Egberts
Geraadpleegde literatuur:
Arthur Lehning- Prometheus en het recht van opstand
Rousseau- Het maatschappelijk verdrag
Albert Camus- De mens in opstand
Thomas à Kempis- De navolging van Christus