Wat maanden geleden mailde een oud-studente mij.
We hadden een korte mailwisseling die al snel verder ging
dan de aanleiding voor haar om contact met mij te zoeken. Het betrof een
studente die ik rond de eeuwwisseling in de klas had van de kunstacademie. Vrij
snel na haar eindexamen is ze naar het buitenland vertrokken, maar ze komt nog
regelmatig naar Nederland terug omdat haar eigen familie hier nog woont. Zo
stapte ze dus een paar dagen geleden mijn atelier binnen. We bekeken mijn werk
en spraken over de oude academietijd, over haarzelf, over haar familie, over
mensen, over de immigratiekwestie. Al pratend met haar merkte ik, al was mij
dat al in de mailwisseling opgevallen, dat zij, met haar toon maar vooral met
haar manier waarop ze als het ware door kwesties heenging, vragend in het leven
stond. Ik maakte haar daarop attent en zo spraken we wat verder. Zij had
gemerkt dat je al denkend en overwegend soms weer bij het uitgangspunt uitkomt.
Veel zaken waarover je denkt, buigen al denkend naar zichzelf terug, bijvoorbeeld
als een bevraging van de probleemstelling zelf en hierbij zijn jouw
invalshoeken, dus hoe je naar zaken kijkt, natuurlijk ook van belang. Ze merkte
op een gegeven moment ook hoe omzichtig je met zoveel mensen om moest gaan
omdat zo velen al van te voren ingenomen standpunten hebben. Je loopt dan al
snel tegen een muur op. Zij had en heeft moeite met het permanent innemen van
standpunten en het daarbij te laten want ze kon en kan niet zo heel veel anders
dan te blijven observeren, dus ook haar standpunten. Als die er al zijn. Ook
had zij ingezien dat het overtuigen van mensen zo goed als zinloos is, tenzij
er bij hen al een open vraag ligt maar dan is het eigenlijk al geen overtuigen meer. Dat vragende had ze, toen ik daar naar
vroeg, al heel lang en al heel lang had ze gemerkt dat lang niet ieder mens die
eigenschap bezit en dat maakte het leven met anderen wel eens lastig.
Het viel haar aan de kunstacademie op dat nogal wat
docenten het zo fijn met elkaar hadden maar dat daar een zekere gemakkelijkheid
vanaf straalde waar je als student niet zo veel aan had. Ik hoorde nadrukkelijk
niet tot die categorie. Ook over de immigratie spraken wij en ook hier proefde
je, dat terwijl zij praatte, zij zich tegelijkertijd een beetje van haar
woorden distantieerde, om bij wijze van spreken dat wat zij net zei nog eens te
testen.
Ik vond het een verademing om met haar te praten. Een
dergelijke manier van denkend praten en pratend denken kom ik hier zelden tegen
en ik krijg bij mensen dan ook al snel hevige ademnood: het gevoel boven in
mijn borst geeft de stand van zaken weer. Dat dit land een domineesland genoemd
wordt, komt wat mij betreft niet uit de lucht vallen. Moralisme, gebrek aan
onderzoek en aandacht gaan veelal samen en zijn nadrukkelijk aanwezig. Ingebakken
als het ware. En elk commentaar hierop wordt met dezelfde middelen behandeld.
Als kind begon ik dat al te merken en die waarneming is
niet wezenlijk veranderd. Natuurlijk heb je op andere plaatsen ook onversneden
provincialisme of hardnekkig en beperkt conservatisme in hoe men de wereld
benadert, dat zag zij trouwens in haar land ook wel, maar zeker hier in
Nederland zijn in gesprekken de eenzijdige benadering, de veroordeling en de
aanval nooit ver weg. Je zag het ook weer bij de pertinente afwijzende reacties
van Leo Lucassen en Coen Teulings op het artikel van Paul Scheffer over de
huidige vluchtelingenexodus en Scheffer, evenals de andere twee heren van
sociaaldemocratische snit, lijkt me bepaald geen revolutionair, maar zo gaat
het hier. Aandacht is een schaars goed en andermans kijk- en denkweg liefdevol
maar kritisch mee aflopen zonder direct een tegenoordeel klaar te hebben, is er
dan ook meestal niet bij. Ik vraag
mij wel eens af of er ergens luisterende volken bestaan. Al worden in Nederland
en elders volken langzamerhand tot mensenverzamelingen gekneed, een luisterende
sfeer heb ik hier amper aangetroffen. En ik vrees dat ik daar vergeefs op zal
moeten wachten.
Het gevaar bestaat hier, en dat geldt ook voor mij, dat je
op een gegeven moment op een bepaalde manier meegaat in die
vraagvermijdingscultuur of beter gezegd met de manier waarop gesproken wordt.
Ik merk bij mezelf dat ik bij velen al niet meer uitga van een denkweg die
problemen opent in plaats van ze af te sluiten en dus praat en denk ik steeds
vaker vooral voor mijzelf, maar spreek ik wel te vaak hun taal. Ik word wel
eens snel ongeduldig. ‘Bad money drives out good money’. Teksten maar vooral (!)
mijn inbreng in gesprekken neigen dan provocatiever te worden terwijl je iets
anders zou willen. Maar in feite heb ik de hoop opgegeven dat het intellectuele
klimaat in Nederland ten goede keert. Wat zoveel wil zeggen dat de dominante
cultuur, die van begripsonduidelijkheid, vraagvermijding, zekerheid en
veroordeling, die altijd maar weer uitmondt in ruzie, verwijdering of onverschilligheid
maar ook in een praktische geest
waarmee men denkt fundamentele vragen te omzeilen, niet wezenlijk verandert. Soms
denk ik wel eens dat men in dit land lijdt aan een vorm van agnosie, een
onvermogen zich werkelijk bewust te worden van wat men waarneemt. Reageren is
populair. Zuiverheid betrachten veel minder.
Nog onlangs was ik in een antiquariaat en er kwam een mij
bekende kunstenaar binnen. Hij vond Europa wiebelig worden en dat lag aan dat opkomende
nationalisme. Ik zei hem dat dat nationalisme waarover hij sprak, voor sommigen
misschien gewoon betekende dat zij zich terecht zorgen maakten of dat zij wat betreft de
vorm van samenleven graag een andere keuze zouden of hadden willen maken. Ik
kreeg niet de indruk dat hij hier al uitvoerig bij stilgestaan had.