rape as Abstraktes 2002/2014 80 x 100 cm pastel houtskool papier |
Onderdeel van de tentoonstelling ‘All attitudes, all the shapeliness,
all the belongings’ (naar een gedicht van Walt Whitman) bij RAMgalerie in
Rotterdam is de tekening Rape as Abstraktes uit 2002. Titels van kunstwerken worden om
allerlei redenen gegeven. Wat nog niet zeggen wil dat we daarmee ook zekerheid
zullen verkrijgen omtrent de motivatie, de dimensies van het betreffende werk
of de helderheid bij de kunstenaar hierover.
Over veel van wat mensen doen ontbreekt het hen trouwens aan een
sluitende verklaring. Op de keper beschouwd blijven we over alles in het
ongewisse, want hoe we ook tegen onszelf praten, op het moment dat we iets
beslissen of ondernemen is het duister in ons. Van te voren kun je van alles
bedenken, er na kun je van alles proberen te reconstrueren, maar het moment
zelf is in nevelen gehuld. We hebben ook geen richtingsborden in ons brein waar
we langs kunnen lopen om de weg van een sluitend waarom te vinden. De mens
gebruikt het woordje ‘daarom’ maar dat verklaart even veel als dat het niet
verklaren kan. Ons ‘daarom’ blijft een hachelijk iets. Het wordt misschien
anders als we ouder geworden zijn en ons leven in retrospectief zien. Dan
ontstaan er misschien lijnen maar het blijft donker op het geheimzinnige
‘moment suprême’ waarop we ja of nee tegen iets zeggen al doen we dat
achteloos. De vraag is dus waar we zijn op het moment dat we een beslissing
nemen.
Maar toch: eigenlijk zou de titel Rape as Esthetisches moeten heten.
Want iets dergelijks heb ik voorgehad. Ik bedacht me dat kunstwerken, welk een
gruwelijke aanleiding ze ook hadden of welk gruwelijk voorkomen ze ook hadden,
al snel langs de meetlat van de esthetische waardering gelegd worden: “Oh wat
een mooie kleuren!” Zo’n oordeel is een valkuil waar kunstkijkers en daarmee
ook een beetje de kunstwerken nogal eens in vallen en dat maakt de kunst soms
triviaal of ongevaarlijk. Even triviaal of ongevaarlijk overigens als quasi
gewichtige verklaringen dat doen. Met dat mooi vinden is trouwens nog iets
merkwaardigs aan de hand. Als we namelijk iets zien, worden we bij wijze van
spreken geprikkeld. We beleven als het ware een sensorische gewaarwording. Maar
meestal daarna, en zeker als we er met elkaar over praten, gaan we zoiets
zeggen als ‘ik vind dat mooi” of “ik vind dat lelijk”. En voor we het weten
zijn we in de klauwen van een oordeel terechtgekomen. We zeggen dan ook dat we
een oordeel vellen, net zoals een vonnis geveld wordt. Dus, subtiel in woorden
gesmeed, verandert een prikkel in een persoonlijke opvatting. En voor je het
weet wordt zoiets een overtuiging.
Nu weet ik wel dat de mens allerlei toegangswoorden gebruikt om een
eerste indruk mededeelbaar te maken maar toch is het zo, denk ik, dat als je
het er dan vervolgens bij laat, je, zoals in dit geval, door dat woord ‘mooi’
laat inpalmen. Niet zo maar spreekt men van beeldvorming, want dit is wat er
gebeurt: er ontstaat een beeld in ons hoofd. Gaan we er dus niet op door, door
het bijvoorbeeld niet verder op ons in te laten werken of bijvoorbeeld door er
niet over te schrijven dan is dat ‘mooibeeld’ (of zoiets) een eindstation. En
als je dat vaak doet dan heb je allemaal einden in je hoofd. Ik heb de indruk
dat nogal wat kunstenaars daar last van hebben en daarmee dan ook niet verder
komen in hun denken of doordringingsvermogen. Dat vind ik vreemd want ik had
toch juist gedacht dat kunstenaars nu mensen zouden zijn die zich bewust waren
van het voorlopige en veelvormige van de dingen. En zolang kunstenaars zich
vastklampen aan die bedrieglijk eenvoudige eerste indrukken, zullen zij zich
ook niet zo snel gewaar worden van het complexe en tegenwerpelijke karakter van
de wereld die zij scheppen en van die waarin zij leven.