maandag 3 februari 2014

Blog 19 Het allerliefste land in de wereld





Het allerliefste land ter wereld.
Onvolledige opsomming van eigenschappen, gewoontes en eigenaardigheden.
I
Ja, dat is Nederland. Tenminste, volgens nrc-columniste Marike Stellinga die dit in haar column van 11 januari 2014 neerschreef. Gif dus voor zuurpruimen die nu maar eens hun pessimistische wereldbeeld in het licht van de feiten en Marikes interpretatie ervan, moeten bijstellen. Na een kleine lofzang op de wereld waarin de materiële voorspoed groeit en waar dankzij een haast ongeremde technologische innovatie de wereldburgers op elk gewenst moment met elkaar in contact kunnen treden - de contouren ervan worden steeds zichtbaarder -  komt zij uit bij paradijs Nederland waar men immens welvarend en gelukkig schijnt te zijn, waar men zich om elkaar bekommert en waar zowel politiek als overheid er niet op uit zijn burgers dagelijks klem te zetten. Zelfs nu de overheid op de kunsten bezuinigd heeft, probeert diezelfde overheid de bittere pil van haar bezuinigingspolitiek te verzachten door steun aan die kunstenaars te verlenen die hiervan het slachtoffer zijn geworden. Aldus de goedlachse Marike Stellinga. En je kunt er niet omheen, de invoering van de Algemene Ouderdomswet Wet kon (!) slechts plaatsvinden in een land waarin een minimum aan saamhorigheid de geesten voor een dergelijke 'kostbare' maatregel rijp kon maken. Drees ontving daarna vele dankbetuigingen. En zo zijn er uit het recente verleden vast nog talrijke voorbeelden te bedenken. Zeker, tot op zekere hoogte ben ik daar, vooral later, blij en misschien zelfs een beetje trots op geweest, maar die nobele gevoelens zijn in het licht van de latere gebeurtenissen sterk getaand. Zeker, het kan door mijn zurigheid komen, maar dan zeg ik dat al die zurigheid in dit land niet als gevolg van een plotselinge selectieve biologische mutatie is ontstaan. Er is iets veranderd in de biotoop Nederland.

Om al dit schoons maar ook die opgetreden - of latente - zurigheid te verstaan en van kanttekeningen te voorzien is een blik op het ‘volkskarakter’ niet zonder belang; zonder iets van binnen gaat het niet daarbuiten. Marx kan zeggen wat hij wil, maar de mens is niet louter machinale gevolgtrekking van iets dat hij zelf tot stand brengt; hij bouwt zijn wereld; die gebouwde en ingerichte wereld bepaalt hem, zeker, maar ofschoon de meerderheid slaafs het voorgeschotelde patroon volgt, zijn er ook enkelingen die wel het vermogen hebben zich van het patroon te distantiëren, hun eigen spoor te volgen en nieuwe mogelijkheden te ontdekken. Of zij daarmee de vertragende geestelijke krachten van de mens op den duur zullen kunnen weerstaan is een tweede.
Dus ja, de invloed van de materiële levensvoorwaarden, de onderbouw waar Marx op doelde, is er en die kan mensen in weerwil van hun idee van vrijheid beïnvloeden maar ik weet ook dat mensen zich kunnen laten inspireren door heel oude woorden: diep persoonlijke bekentenissen, inspirerende betekenissen of gedachtengangen. Oude ideeën sijpelen net zoals oude gewoontes telkens weer bij nieuwe generaties naar binnen. Naast een geschiedenis van de materiële wereld is er dus een geschiedenis van het denken en van het voorstellingsvermogen te construeren. Ideeën, gedachtengangen, voorstellingen komen op, verdwijnen om later weer aan de horizon op te doemen. Waar ze overigens telkens weer botsen op de menselijke tred. Gedachten over oorlogsvoering zijn net zo oud als die over het menselijk bestaan. Hierin klinken niet alleen klasse- of machtsbelangen in door maar ze zijn ook het product van het menselijk voorstellingsvermogen. Ook Marikes 'lievigheid' is een mengsel van christelijke restanten, welbegrepen eigenbelang, de invloeden van de jaren zestig waarin de universalistische idealen van de Franse revolutie doorklonken maar ook van het menselijk verlangen het goede te doen. Ook het begrip tolerantie dat SIRE enige tijd geleden nog op een zo 'kinderlijke' wijze benutte voor haar multiculturele doelen is niet enkel te verstaan als klassebelang maar heeft ook een oude geschiedenis die vermengd is met basale behoeften van de mens. Dat een dergelijk begrip nu ook door onbegrip bezoedeld wordt is een ander verhaal: het geeft het gebrekkige aan van het menselijke voorstellingsvermogen. De mens kleeft graag aan eenvoudige beelden vast en meent dat iets, dat nu al zo omstreden en onduidelijk is, zo maar pardoes van toen naar nu overgeheveld kan worden. Toen zo, dus nu ook zo. Dus zegt men dat Nederland een immigratieland is (!). Zo kan de huis- tuin en keukenontologie hand en spandiensten verlenen en hoeven we daarover niet meer na te denken. Het 'is' tenslotte! Trouwens, het is juist die onduidelijkheid van begrip die ervoor zorgt dat men het voor zijn eigen karretje kan spannen.

Het Nederlandse volkskarakter is natuurlijk niet zo ongedeeld of eenduidig als de term suggereert maar er zijn zeker aspecten te zien die telkens weer opduiken of de loop der verschillende gebeurtenissen lijken te verklaren. Zo heeft men de oude strijd tegen het water aangevoerd om de contouren van het later waargenomen Nederlandse poldermodel te schetsen. En de huidige assertiviteit van de Nederlandse vrouw is ook niet geheel nieuw. Al in de zeventiende eeuw werd geconstateerd dat de Hollandse vrouw de broek aanhad. En zo zie je ook dat religieuze tolerantie tijdens de Dordtse synode zo haar beperkingen had en dat die verschillende elkaar uitsluitende geloofsinterpretaties ook later weer tot twisten en scheuringen leidden binnen de protestantse kerken, maar kun je ook zien dat binnen de Katholieke Moederkerk de schoot althans aan de oppervlakte gedurende lange tijd veel ongeschondener bleef, al plaatst de Belgische filosoof Herman den Dijn in zijn boek 'Geluksmachines in context, daar enkele kanttekeningen bij. 'Voor de lieve vrede' hield blijkbaar bij de katholieken iets anders in dan bij de protestanten, waar het gebrek aan kerkelijke hiërarchie, de dominantie van het woord en het gebrek aan het feestelijke de onderlinge verdeeldheid nog wat kon aanwakkeren. Achter de soevereiniteit in eigen kring woekerde de verdeeldheid. Onverschilligheid en wegkijken werden zo mechanismen om met die verdeeldheid om te gaan en deze eigenschappen hebben de immigratiekwestie naast allerlei andere kwesties weer beïnvloed. Ook de gehoorzaamheid kent een lange voorgeschiedenis en is als verschijnsel zeker niet uitgefilterd. Ons gedrag is als een klomp klei die voortdurend omgevormd wordt. Mogelijk dat hier, wat de kerkgang betreft, de actieve daad van het aanhoren ondergronds is gegaan om vervolgens het gedrag nog meer te sturen dan voorheen. Als gedragingen geïnternaliseerd raken, verdwijnen ze in zeker opzicht. Dat is ook te lezen in het aardige boekje van de Engelse schrijver en arts Dalrymple ‘leve het vooroordeel’ waarin te lezen is dat juist dat ondergronds gaan van vooroordelen ze krachtiger maakt. Ze raken onweersproken en onbesproken. Die eigenschappen zijn aldus Dalrymple aan de andere kant ook weer belangrijk want hoe kan de mens immers leven met voordurende vragen en met een aan alles knagende twijfel? Kortom, het blijft behelpen met de mens.

Het kan dus zijn dat gedragingen, zegswijzen en aanpassingsmechanismen hun eigenlijke ontstaansoorzaak overstijgen en quasi zelfstandig verder gaan.

Karaktertrekken, persoonlijkheidskenmerken of gewoonten hebben een keerzijde en zijn gradueel te verstaan. Men zegt bijvoorbeeld wel dat iemand aardig ‘is’ maar men is toch ook voortdurend bezig die eigenschap te peilen. Mensen zijn immers geen constanten maar variabel in hun gedrag. De keerzijde komt soms aan het licht, zoals wanneer men bijvoorbeeld aardig of toegenegen is, maar zich niet bekommert om onverwachte of ongemakkelijke gevolgen; om de 'collateral damage' zogezegd. Aardigheid wordt in andermans ogen dan al snel onverschilligheid of zelfs kwaad-aardigheid. Het ‘ik heb het beste met je voor’ gaat dan behoorlijk knellen. Volkeren kunnen ten onder gaan aan extreme agressie maar evenzeer aan goede bedoelingen of aan overlopende aardigheid, alhoewel dat voor sommige betrokkenen pas blijkt als het voor anderen al te laat is.
'Goed van vertrouwen zijn' is ook een trek die generaties lang op- en doorgekweekt is en op termijn zelfs kan leiden tot een zeker fatalisme. Brouwsels aan de oppervlakte verhullen soms de onderstromen van de mens waarvan hij zich amper gewaar is.

II

Zoals iedereen wordt je van kinds af aan geconfronteerd met de manier waarop mensen om je heen elkaar benaderen, en jij als kind ben je daar één van, of je dat nu prettig vind of niet. Ik heb mijn geboorte nooit met open armen ontvangen, dat lijkt nu wel vast te staan. Heb ik ooit geschreeuwd? Of heeft mijn verbijstering over deze onvrijwillige gift mij mijn kindergekrijs ontnomen? Cioran, Roemeens filosoof, rept van een verhaal uit de Joodse kabbala waarin de zielen, telkens als ze naar de aarde moesten, hevig protesteerden. Er blijken meer van dergelijke verhalen te circuleren en ze lijken mijn sluimerende vermoeden te bevestigen. Welke een straf hebben wij menselijke schepsels moeten ondergaan dat wij onszelf moeten verdragen en daarna ook nog elkaar?
Met een zekere sprakeloze angst tuimelde ik het leven in en vroeg mij vertwijfeld af hoe ik dat rare leven moest zien door te komen. Zeker, het kan zijn dat die angst zich pas later van mij meester maakte. Het geheugen is misschien onbetrouwbaar. Hebben wij onze herinneringen, of sommigen er van, pas later terug geconstrueerd of hebben wij oude bestaande gecensureerd? Mogelijk, maar bezitten wij niet een diep ongearticuleerd zelfbeeld waarvan wij vermoeden dat dit zich vanaf de vroegste kindertijd bij ons gevoegd heeft of zelfs er misschien al was? Eén ding vroeg ik mij al vroeg af “ Slikte iedereen dat bestaan zo maar?”

Oude gebeurtenissen laten zoals iedereen weet ook sporen na. Ze zijn soms de momenten waarop iets voor je zichtbaar wordt dat in feite al in je sluimerde. Kan iets je trouwens opvallen als er voorafgaande aan een gebeurtenis er niets in je sluimert waardoor je die gebeurtenis kan gewaarworden? Of kunnen we met een schok uit onze winterslaap gewekt worden? Door het maakt niet uit wat!?
Ik herinner me zo nog een moment op de lagere school dat ik bij een toneelstuk dan wel niet mee mocht of kon doen maar wel het stuk moest aankondigen. Dat ik apart zat is me bijgebleven: ik geloof dat het me zowel een naar gevoel bezorgde als dat het een opluchting betekende. Misschien overigens dat juist de raadselachtigheid van zo’n herinnering haar giftige werk heeft kunnen doen in mijn leven. Maar toch?!
Ik herinner mij ook nog verjaardagen waar de stoelen in een kring klaargezet werden en op een gegeven moment daar de binnendruppelende familie, vaak in elkaars gezelschap vanwege de beperktheid van de vervoermiddelen, op plaatsnam en sommigen zoals mijn oudste oom het bestonden een avond lang amper hun mond open te doen. Wie waren die mensen die zich stil hielden? Die verjaardagskringen behoorden tot van die momenten waarop ik mij pas goed van het zwijgen bewust werd. Toch werd ik me tegelijkertijd gewaar van het menselijk gekakel; al die vlezige monden die maar woorden uitbraakten, God mag weten waarom. Ik begreep niets van dat gepraat. Geblaat van een kudde eenzame schapen. Ook daar ben ik nooit overheen gegroeid. Inmiddels lijkt ook de klassieke zender Nederland 4 niet meer zonder voortdurend gebabbel te kunnen en worden we er met jingles voortdurend aan herinnerd dat we dat specifieke programma aan het beluisteren zijn. Dergelijke penetrante tonen lijken op een psychopathische aandoening van de mens die immens bang is uit beeld te geraken. Is die heftige drang naar aanwezigheid een typisch kenmerk van een overspannen samenleving? Een krampachtige vervorming van een normale menselijke eigenschap. Zal dit een teken blijken te zijn van een komende apocalyptische nachtmerrie?

Voor mij is het bestaan vaak een soort ‘apocalypse now’. Hoe vaak heb ik ook, als kind, niet aan tafel gezeten en me wanhopig afgevraagd wat ik daar in godsnaam deed. Ja, enige tijd lang heb ik die naam verfoeid, de in mijn kringen veronderstelde eerste veroorzaker van ’s mensen bestaan. Maar misschien is hij ook een afwezige God. Daarom zingen sommige christenen misschien ook zo luid en aanhoudend. Aanwezigheid. Verwarrende aanwezigheid. Ik keek naar die anderen en wat zij diep van binnen dachten was mij een volslagen onbekend. Wie zijn zij? Beseffen ze zelf iets? Ik keek ook vaak naar hun monden. Soms zie ik enkel maar monden, die vreemde dingen die praten maar ook weten te bijten. Toen ik eens een vriendin zag kauwen wist ik dat het nooit iets zou worden tussen ons. Pas later zag ik ook het sensuele van die monden. Dan zag ik vooral zoete lippen, het raadselachtige voorportaal van het half geopenbaarde geheim dat er zich achter schuilhield. Maar misschien dat ogen mij nog meer fascineerden. Ik, wie misschien niet, probeer die ogen te proeven. Voelen de mensen hun eigen ogen? Ik kijk ernaar. Probeer te ontrafelen wat ze vertellen of juist verborgen houden. Kloppen ze met wat ze zeggen? Hoe kijken ze? Hoe kijken ze naar mij? Wanneer kijken ze weg. Ik zie hun rusteloosheid, proef mijn eigen onwennigheid. De ander is een onverteerd raadsel. Een geïncarneerd raadsel dat voordurend signalen afgeeft. Door wat ze zeggen, door hoe of wanneer ze zwijgen, door allerhande gebaren die zij benutten om iets van hun hachelijke zelf te demonstreren.

III

Ja, de mensenwereld is voor mij altijd doortrokken geweest van 'geheime tekens' waarmee men de ‘wereld’ om zich heen signeerde.

Ik ben altijd geboeid maar soms ook verontrust geweest door de aard van die handtekening. Hoe bedreigend is die? Hoe waarachtig? Wat voor een vrijheid weerspiegelt die signatuur? De vrije zelfbeschikking en de kwaliteit ervan lijken bij velen toch wel kleiner dan waarop ik misschien hoopte. Maar misschien laat ik me door die opgedreven hoop verstikken. Verwacht er te veel van. Kan zijn, maar op een gegeven moment waren er ineens twee werelden: de wereld van het gepresenteerde en die van het verborgene. Vanaf dat moment werd de mensenwereld raadselachtiger maar ook bedreigender.
Hoe eigen was hun zelf? Dat heb ik mij altijd afgevraagd. Stonden ook zij soms veraf van zichzelf? Leven is de afstand naderbij brengen; een immense taak lijkt me. Ik zou er baat bij hebben maar tegenstrijdige krachten verhinderen dat. Vrije wilsbeschikking leek ik af te meten aan de mate van opstandigheid omdat ik maar niet vatten kon dat de mens zich zo maar in alles schikte. Opstandigheid werd zo al snel een teken van zelfstandigheid. Waarom merkte ik zo weinig van een opperste verbazing. Waarom zo weinig vragen die vragen blijven? Klampen mensen, eenmaal hier geworpen, zich zo snel aan de tentakels van de oppervlakte vast om maar een houvast te hebben? Leven we in een schimmenrijk? Dat noch begin noch einde kent? Is de menopauze bij de vrouw misschien, afgezien van de dood, de enige vruchtbare pauze van de mens?

Nog steeds ben ik niet nadrukkelijk gearriveerd bij datgene waar het mij om begonnen was. Het wordt een persoonlijke selectie. Hier past een opmerking over de waarde hiervan. Vervalt de waarde van mijn opmerkings'gave' door het individuele ervan?

Stel dat drie mensen om elkaar heen staan. Dan, plotseling, geeft één van de drie, de sterkste misschien, de andere twee, pal na elkaar, een even harde trap tegen de schenen. De ene krijst het uit van pijn terwijl de ander amper tot een reactie lijkt te bewegen. Stel nu dat de schopper tegen de ‘gevoelige’ persoon zegt “Jij ook met je gevoeligheid!”. Zou die persoon in kwestie daar ook maar iets mee opgeschoten zijn? Zijn nu die twee schoppen in beide gevallen anders, omdat de geschopten vanuit hun ‘gevoeligheid’ voor pijn daar anders op reageren? Het lijkt me niet. De aard en de intentionaliteit van de daad van de schopper zijn op zichzelf beschouwd niet afhankelijk van de nadien aan het licht getreden pijnvariatie. Twee zaken zijn in zeker opzicht onafhankelijk van de gevolgen van de daad: ten eerste het feit van de daad zelf en ten tweede de intentionaliteit van de dader al kan die op de gevolgen vooruitlopen. Misschien dat 'gevolgen' in wezen ook weer oorzaken genoemd kunnen worden. Dan wordt een slachtoffer bij wijze van spreken zijn eigen dader. We roepen dan ons onheil over onszelf af. Kan ik dit met stelligheid uitsluiten? Niet altijd natuurlijk. Mensen lopen soms met hun 'zijn' vooruit op wat erop volgt. Toch is deze omkering ook weer niet zomaar uit de lucht gegrepen want in Rotterdam Noord werd het winkeliers eigenlijk verweten dat zij inbraken zelf veroorzaakten door te weinig aan de veiligheid te doen. Dus: winkeliers werden geconfronteerd met een toenemende onveiligheid als gevolg van een door de overheid gefaciliteerde migratie naar hun stad, om vervolgens te horen dat zij eigenlijk ook schuldig waren aan de negatieve gevolgen ervan. Zo zie je hoe belangrijk de chronologie is en hoe belangrijk het is gevolgen van oorzaken te onderscheiden. Anders voelen mensen zich daar behoorlijk ongemakkelijk bij.
Belangrijk blijft het dus ook voorafgaande feiten te onderscheiden van latere oordelen of interpretaties. Niet alleen de aard van een feit is belangrijk maar ook de intentionaliteit vanuit het standpunt van de 'pleger'. Daarop kun je hem namelijk ook aanspreken. De intentie sluit richting en doel samen. Ze sluit in maar sluit ook uit. Goed voor de ene persoon kan kwaad inhouden voor de andere.
Zonder aandacht te besteden aan de oorspronkelijke of stilzwijgend bevestigde intentie komen latere feiten, die soms behoorlijk funest kunnen zijn, als losse stenen te liggen in de wereld van de mens: open voor eindeloze interpretatie of argumentering. Feiten naar de intentionaliteit van de veroorzaker toebrengen houdt in dat er recht gedaan kan worden aan de feiten en de gevolgen er van. Realiteit is dus tevens realiteit als gevolg van intentioneel gedrag. Al kan de bewustwording van de intentie verschillen, maar daar moet je mee oppassen omdat men zich dan al snel zijn handen in onschuld wast: ''Ik wist het niet'', ''Ik kon het toch niet weten?'' of ''Het is nu eenmaal zo'' etc.
Mensen doen of laten iets.

Dit hele verhaal is om aan te duiden dat mijn opsommingen dan wel vanuit mijn specifieke 'ontvangstgevoeligheid' opgekomen zijn maar nog wel afhankelijk zijn geweest van mijn waarnemingen, tenzij ik lieg, verzinsels vertel of het schort aan mijn waarnemingsgave. Aan waarneming gaan derhalve feiten vooraf. Hoe die feiten gewogen zouden moeten kunnen worden is weer een andere zaak. Voor mij waren en zijn ze realiteit. Extreme realiteit zo u wilt. Een ander, die dat aanhoort kan dan zeggen: ik neem jouw bevindingen ernstig of ze interesseren mij niet, of wat dan ook. Reagerend kan de mens alles doen – of laten - wat hem invalt. Er zit voor mij niets anders op hem of haar te bewegen zich helderder uit te spreken zodat zijn reactie voor hemzelf (of haarzelf!) zichtbaar wordt. Spreken is zichtbaar maken. Zich zijn resonantie eigen maken.

IV 
Nederlandse Eigenschappen, gewoontes en eigenaardigheden.
Een eerste onvolledige impressie.

De neiging ergens een mening over te hebben zonder er zich enigszins grondig mee te verstaan.

Dat vind ik een mooie uitdrukking want het geeft aan dat je met een mening of uitspraak een gesprek aangaat: je verstaat je ermee, dat wil zeggen je ontwikkelt er een dialogische en vragende verhouding mee.
Ik kwam die merkwaardige neiging al vroeg tegen en ik begreep er niets van: bij mij lag er toch altijd wel ergens een vraagteken op de loer. Mijn leven begón als een liggend vraagteken. Deze eigenschap gaat niet zelden samen met het zogenaamde opgeheven vingertje, het prekerige moralisme zonder ook maar een minimum aan reflectie. Reflectie zonder opstand gaat niet: je staat op tegen iets dat vanzelfsprekend lijkt. En: je staat vooral op eigen benen. Vooral de snelheid waarmee een ethisch beginsel wordt ingezet frappeert me alhoewel dat, historisch gezien, wel te plaatsen is. Meningen zonder reflectie komen neer op een eenvoudig 'dit-daarom'. De kwaliteit van het 'daarom' wordt, zo lijkt het, zelden onderzocht. Het 'daarom' hangt als een rijpe vrucht aan de 'boom der kennis'. De geldigheid van uitspraken wordt opgeëist door naar een hogere instantie te verwijzen maar je ziet ook dat die geldigheid opgeëist wordt zuiver en alleen omdat het de persoon is die dit doet; hij oefent zijn recht uit om te zeggen wat hij vindt. Dit maakt de mens tot verzamelaar van meningen. Zodra een mening echter een ander raakt, duikt verantwoordelijkheid op. Welke ander is dan de vraag maar ook, hoe ver die verantwoordelijkheid reikt?

Gratuite opvattingen vind je overal. De staatsschuld moet omlaag. Daarom. De staatschuld moet niet omlaag. Daarom. We moeten vluchtelingen toelaten. Daarom. We moeten ze niet meer toelaten. Daarom. Ik vind Nederland niet vol. Ik ervaar Nederland wel als vol!
De vraag is hier of de kwaliteit van de verschillende met ekaar strijdende opvattingen gelijkwaardig is maar ook of er wel twee opvattingen zijn die strijden. De ene persoon vindt iets terwijl de ander zijn weg zoekt.
Gesprekken helpen hier slechts als er een gerichtheid op zowel zichzelf als de ander is en als er tijdelijke overeenstemming is over de vraag. Bijvoorbeeld : pas als men het over eens is om de ervaring van congestie (volheid) te onderzoeken is er ruimte de feiten hierachter te willen kennen, de vooronderstellingen, de implicaties van het eigen standpunt en zo meer. Anders blijft het 'debat' steken in mistige slogans zoals Nederland is vol of Nederland is niet vol. Het zou ook helpen als de veronderstelde opponenten in een debat hun positie anders zouden formuleren, niet dus als een tegenovergestelde positie. Die verleiding om een tegenovergestelde positie in te nemen is groot als je je aangevallen voelt: actie en tegenreactie.  Uiteindelijk zal geprobeerd moeten worden zich een probleem eigen te maken zonder de eigen positie hierbij over het hoofd te zien.
Lukraak iets vinden is wel erg gemakkelijk.
Het valt mij op dat er weinig doorgevraagd wordt. Een kritisch instinkt ontbreekt vaak. Zelfbevestiging komt veel voor. Een meer rhizomatische benadering zoals Gilles Deleuze en Félix Guatari die voorstonden en die probeert de feiten en de interpretatie op een niet-hiërarchische wijze te benaderen zou meer recht doen aan de heterogeniteit van de werkelijkheid en de mogelijkheid bieden onverwachte zijwegen in te slaan. De turbulentie van gesprekken verhindert dat veelal. Dan moet je andere wegen inslaan. Bijvoorbeeld door mensen meer ruimte te geven om zich te 'expliciteren'. Hen te overreden de dialoog met zichzelf en hun standpunten aan te gaan.

De neiging van een probleem of vraag weg te kijken.

Doet haast iedereen wel eens, al is het om zichzelf een gevoel van veiligheid te bieden. Het wordt weer problematisch als een ander in het geding is.
Er zijn verschillende mechanismen.
Non-verbaal: de andere kant uitkijken. Weglopen. Iemand niet meer opzoeken. Zuchten, vriendelijk lachen...etc.
Verbaal: niet op de essentie ingaan, het probleem bagatelliseren, iets gewoon ontkennen, ingaan op secundaire feiten, iemand bekritiseren op zijn persoonlijke eigenschappen (de boodschapper zwartmaken), proberen om met een morele opmerking het gelijk aan je zijde  te krijgen, niet op de onderdelen ingaan van een probleem (vaak heeft men een slecht ontwikkeld 'geografisch' of 'geologisch' inzicht in de meerlagigheid van problemen dus houdt men het lekkere vaag en algemeen), verwarring zaaien met niet relevante opmerkingen, zwijgen (is ook een vorm van spreken) etc.

Deze neiging heeft niet enkel te maken met de biologische behoefte aan (schijn-) veiligheid maar is zeer waarschijnlijk ook in de loop van de geschiedenis op allerlei cultureel-typische manieren verder ontwikkeld. Het heeft te maken met de ontwikkeling van het intellect in combinatie met het invoelingsvermogen. Ik heb de sterke indruk dat het intellectuele debat (het discours) in Nederland niet in hoog aanzien staat. De kwaliteit van debatten over heikele aangelegenheden is ronduit bedroevend. Dat geldt ook voor de alledaagse gesprekken die ik gevoerd of aangehoord heb. De media zijn hierop helaas nauwelijks een uitzondering. Heeft de vlakheid van het land hiermee te maken zodat men steeds oog in oog met elkaar stond en staat en daarop vooruitloopt door de zaken niet op de spits te drijven? Wat soms tot gevolg heeft dat men problemen maar laat voor wat ze zijn. Is de opgekomen handelsgeest die vooral praktische oplossingen zocht van invloed geweest? Of laat zich hier de invloed van de gelovigen gelden? Binnen de kerken zijn de geautoriseerde teksten en de afgedwongen gehoorzaamheid immers kenmerkend geweest voor de godsdienstige  praktijk. De gelovigen leerden te gehoorzamen aan en te vertrouwen op de overgeleverde en geïnterpreteerde teksten maar leerden  daarmee niet op de eigen geestelijke capaciteit te vertrouwen. Dus kijkt men weg en specialiseert men zich op den duur in allerlei soorten van vermijding. Gespreksvaardigheid wordt zo op een smalle basis ontwikkeld: de basis van het overgeleverde gelijk. Dit gaat soms samen met een merkwaardig optimisme ten aanzien van de 'oplossing' van een verondersteld probleem. Vertrouwen is immers ook aangeleerd.
Al deze eigenaardigheden hebben natuurlijk gevolgen. Zo heb ik vaak gemerkt dat mijn zogenaamde opponenten steeds weer proberen uit mijn betoog opvattingen te peuteren of bij elkaar te fantaseren om die vervolgens tegenover de eigen uiteraard betere opvattingen te plaatsen. Meestal met een superieur vertoon van vanzelfsprekend overwicht. Discussies ontbeert het dus veelal aan elementaire technische beginselen. De verwarring die hier steeds weer ontstaat is dan weer koren op de molen voor de overtuigden die nu met hun niet betwijfelde opvattingen kunnen wegkomen. 

Ik heb vaak geprobeerd dat gebrek aan gerichtheid te begrijpen. Mogelijk dat het verschijnsel met een gebrekkig concentratievermogen samenhangt. Zou dit ondermeer opgedaan zijn op de kerkbanken waar men maar wat wegdommelde? Door allerlei oorzaken zoals noodzakelijk geacht pragmatisme en de kerstening is ook de gesprekstechniek in dit land niet sterk ontwikkeld. Ik vermoed, ik gaf dit al eerder aan, dat de invloed van de kerk groot is. Gelovigen keken omhoog naar de kansel en op naar de heilige Schrift. Bij de strenge protestanten prevaleerden het woord en de scherpslijperij, zodat spitsvondigheid zowel als gehoorzaamheid bij hen insleten. Katholieken ontwikkelden meer rituelen en sacramenten zoals de biecht die de gelovigen niet enkel vermaning en verzoening brachten maar hen gaandeweg ook in de verleiding gebracht moet hebben, te denken dat vergeving op een koopje verkregen kon worden. Al deze religieuze praktijken en gewoonten stimuleerden natuurlijk geen open debat- en onderzoekscultuur en die heb ik dan ook nauwelijks waargenomen. Het bestaan van politieke partijen heeft dit ook geen goed gedaan omdat nu noodzakelijke analyses verdwenen achter het politieke gelijk.

De merkwaardige gewoonte om met een moreel oordeel te reageren op iets dat onder andere over feitelijkheden gaat.

Ik zeg bijvoorbeeld tegen iemand dat ik last van de herrie heb, waarop de aangesprokene bijvoorbeeld als volgt reageert: “Het valt toch wel mee?!” Komt veel voor.
Misplaatste ethiek is bij tijd en wijle de kruiderij van onnadenkendheid en onwelwillendheid.

''Ja, ik vind dat .........'' is een variant op dit niet ter zake doende oordeel. Men vindt van alles in dit land. Men praat veel maar zegt weinig. Het heeft iets dierlijks: harder proberen te brullen dan de ander.

Andere varianten: '' Ja, maar...!'' of '' Nou nou..!''

De strategie is je niet met de feiten inlaten en die op je in laten werken. Ook hier weer zien we het probleem dat men niet geleerd heeft zich te richten op wat de ander nu werkelijk zegt. De journalistiek is hier ook een treurig stemmend voorbeeld van, maar mijn ervaring is dat dit evengoed in veel gesprekken in verschillende varianten voorkomt. Er schuilt dan ook een paternalistisch trekje in het Nederlandse volkskarakter. Niet vreemd dus dat deze gewoonte een storende factor is bij grote maatschappelijke problemen die overigens juist ook hierdoor problemen geworden zijn.

Schijnheiligheid. 

Ja, dat is ook zo iets. Kom ik nogal veel tegen: je heiliger voordoen dan je bent of dat ik denk dat je bent. Doen als of. Heilige maskerade. Mogelijk dat de religieuze voorgeschiedenis ook hier haar sporen heeft nagelaten. Je heilig voordoen in het aanschijn van God. Maar ziet hij dan niet alles? Konden of kunnen christenen dit 'alzien' niet verdragen en hebben zij manieren ontwikkeld om in te spelen op die alomtegenwoordige aanwezigheid? Hebben zij specifiek ontwijkingsmechanismen ontwikkeld? Proberen ze God in heiligheid te overtroeven? Proberen ze het met hem op een akkoordje te gooien? Denken ze hem in het ootje te kunnen nemen? Of is het gebod om te voldoen aan de bijbelse regels te veelomvattend en wijkt men uit naar schijnmanoeuvres. Het spreekt vanzelf dat er ook gelovigen zijn die vanuit hun geloofsvoorstellingen proberen er het beste van te maken maar er is volgens mij langzamerhand een heel gordijn van voorgewende goedheid opgetrokken. Dat werd in mijn herinnering tijdens de zondagse kerkdiensten geritualiseerd. De gelovigen konden soms niet anders dan de aangedragen ethiek overnemen zonder de grenzen ervan te beproeven.

Die schijnheiligheid is overigens geen prerogatief van christenen. Camouflage is een probaat middel van mens en dier om hun ware bedoelingen te maskeren. Het woord persona duidt daar al op. Er loert altijd een vijand om de hoek en de mens heeft zich ook aangeleerd om een goedig en onschadelijk gedrag voor te wenden om agressie voor te zijn. En dat niet alleen. Oog in oog met zijn immense onwetendheid over zichzelf tovert hij zichzelf tot de goede mens, een model dat hem als aannemelijk of gewenst overkomt. Glimlachen is soms een vorm van voorgewende onschuld.

Schijnheiligheid verbergt natuurlijk ook heiligheid. Heiligheid biedt een route om te ontsnappen aan de nooit ophoudende menselijke banale strijd. Tenminste, zolang de mannen de vrouwen bevruchten en de vrouwen kinderen baren. Heiligheid verheft ons boven het alledaagse tumult en schijnheiligheid is hier een wankelmoedige variant op. Goed overkomen is prettig. Wie wil dat niet? Uiteindelijk leeft de mens aan de buitenkant. Daar ontmoet hij anderen.

Ik probeer schijnheiligheid buiten de deur te houden. Lukt niet altijd, maar ik houd ervan opening van zaken te bieden. Ik kan moeilijk doen als of, al is dat een cordon sanitaire van de mens. Deze neiging, te doen alsof men moreel verheven is, wordt in een representatieve democratie versterkt omdat daar de afstand de maatstaf der dingen is. Daar beslissen voor hier. Of hier voor daar. Ja, dan kun je natuurlijk mooi weer spelen.

Aardigheid. Goedheid.  

Kwamen we al tegen bij schijnheiligheid en bij Marike Stellinga. Lievigheid kan weer op iets anders duiden dan op liefde. Klinkt onbenulliger. Onbekommerder ook.
Komt toe-genegenheid in de buurt van datgene waarop die woorden verstaan worden? Gaan trouwens warmte, overgave en blindheid samen? Anders gezegd, geeft men zich over als men de ander toegenegen is en gaat dat samen met een zekere vernauwing van de kritische distantie? Is ook niet het zelfbeeld, het gewenste zelfbeeld, hier van eminent belang? Jezelf door de ander aardig gevonden worden? Speelt hier het belang van aanpassing bij de groep of de veronderstelde groep niet ook een rol? Maar is het juist niet problematisch als men zich niet richt op de keerzijde van goedheid alleen al om te vermijden dat er ongewenste beelden ontstaan? 

Ik vond vroeger vaak dat linkse mensen aardige koppen hadden, maar inmiddels trek ik uit die oppervlakkige fysionomie minder snel conclusies. Linkse mensen vinden zich vaak heel wat. 'Links georiënteerd' staat voor velen synoniem met 'maatschappelijk bewust zijn'. Progressief is goed, zeg maar. Progressieve mensen vinden zich aardig en hebben het vaak bij het rechte eind. Onderschat het taalgebruik niet: ze kweekt beelden in het hoofd. De vraag is hoe mensen hun taal gebruiken om hun beperkte voorstellingen te realiseren.

Aardigheid en kwaadaardigheid lijken talig gezien niet voor niets op elkaar. Kwaad en goed dansen soms op hetzelfde slappe koord. Aardigheid en goedheid zijn containerbegrippen: er past van alles in. Ze lijken te passen bij de Platoonse voorstellingswijze waarin fenomenen van de aardse wereld als het ware afbeeldingen zijn van bovenwereldse idea (gestalten). Het goede doen houdt dan in, deel uitmaken van de (universele) Goedheid. Het werkt als een soort oemma voor de moslims: een wereldwijd thuis. Volgens de laat-middeleeuwse theoloog, dominicaan en mysticus Meister Eckhart is ‘de goedheid’ onbepaald. Ik krijg vaak de indruk dat er in de mensen een haast bovenwereldse en onbepaalde voorstelling van het Goede zweeft, die maar al te snel aan het eigen gedrag of de eigen opvattingen gekoppeld wordt. Echter, zoals alles, hebben ook goedheid en aardigheid een richting, ze hebben een maat, ze sluiten iets in maar ook uit. Hetzelfde kan voor het woord ‘mooi’ gezegd worden en van alle dergelijke begrippen. Maar mensen prefereren veelal een recht toe recht aan benadering. Dat is toch comfortabeler.

Hier doemt het probleem van de intrinsieke waarde op. Ik kwam dat begrip voor het eerst tegen bij mijn economiestudie: het is de waarde van bezittingen minus de waarde van de schulden. Ook de materiële waarde van het zogenaamde chartale geld werd intrinsiek genoemd en dat werd onderscheiden van de nominale waarde, de aangegeven waarde. Ook in de filosofie en in het dagelijks sociale verkeer wordt dit begrip gehanteerd waar men bijvoorbeeld spreekt men over waarden of rechten alsof zij intrinsiek zijn, een waarde van zichzelf hebben.

Ethische normen worden door Christenen gekoppeld aan het Woord maar dat is het intrinsieke karakter verleggen. Zij zijn bang dat er normloosheid ontstaan zal als het Woord van God voor de mens haar geldigheid verloren zal hebben. Zij onderschatten de sociaal-biologische premissen van de moraal.
In het westen circuleert de drie-eenheid van het schone, het goede en het ware. Vaak worden ze aan elkaar gekoppeld. Ze vertolken het verlangen van de mens om hun doen en laten te verankeren of beter verankerd te zien. Vandaar dat er geregeld naar het goddelijke fundament verwezen wordt. Of er wordt verwezen naar de ongerepte ‘goede’ natuurstaat van de mens, zoals de Franse denker Rousseau dat deed.  Eigenlijk gaan mensen er van uit dat er ‘ergens boven’ iets als Goedheid zweeft waarvan hun gedrag een afbeelding of afschaduwing is. Helaas ligt het niet zo eenvoudig. Hier ligt dan ook een kernprobleem van het goede: ze kan ogenschijnlijk maar één kant op: in de richting van het voorgestelde. Maar er zijn geen enkele reizen. Ook het goede heeft twee kanten: een lichte zijde en een schaduwzijde, al is dat misschien een westerse dualistische manier van beschouwen. De schaduwzijde is iets wat mensen met goede bedoelingen zich maar moeilijk kunnen voorstellen. Daar ligt ongetwijfeld hun motiverende kracht maar ook hun zwakte.

Al  vroeg had ik een zwak voor koppen die me aardig voorkwamen: goedmoedig zeg maar. Gek genoeg leken die vaak op mijn oudste broer. Maar ook hier ben ik meer onderscheid gaan aanbrengen. Ik ben meer gaan kijken naar de achterkant van de spiegel. En ik vraag mij dus af wat iemands goede bedoeling nu impliceert. Dat is een belangrijk werkwoord voor me: impliceren. Ik ben eigenlijk nooit zo goed geweest om iets aan te nemen zoals het zich voordoet of mij aangepraat wordt. Ook goede bedoelingen moeten het strijdperk van onderzoek en het onderzoekende gesprek betreden. In een domineesland met zijn eenrichtingsverkeer is dat ingewikkeld.

Orde en netheid. 

Das war einmal. Mijn moeder was ordelijk. We hadden een afsluitgordijn op zolder en als je daar als kind iets pakte en je legde dat terug, dan nog kwam zij daar vaak wel achter. Dat kweekte soms een angst om betrapt te worden. Orde en angst gaan soms hand in hand. Iemand zei ooit over mij dat ik alles zag, en dat bleek voor haar onleefbaar te zijn. Er is een grens blijkbaar aan wat mensen vermogen te zien.
Het gebod van orde en netheid kan autoritaire gezagsverhoudingen scheppen maar natuurlijk ook discipline en zelfbeperking, die niet perse slecht zijn. In het sociale verkeer leidt deze hang nogal eens naar vormelijkheid. Maar ook voor een heimelijke angst om daadkrachtig bij zichzelf te rade te gaan. Mensen zoeken vaak rust. Een bestaande ordening, van gedragingen tot  gedachten, biedt dat.
Orde wordt net zoals alles gehandhaafd. Met de celebrering van de vorm probeert men zich te bevrijden van het chaotische van de werkelijkheid. Niet geheel onbegrijpelijk stort men zich vaak in allerlei institutionele arrangementen maar men vergeet daarbij dat de mens in staat is elke elke goedbedoelde ordening te verstoren. Niet alleen omdat de inzichtsmomenten van de mensen niet altijd samenvallen maar ook omdat de mens zich nu eenmaal zijn eigen voordeel zoekt.
Orde en voorspelbaarheid horen bij elkaar. De ene regel schept vaak de volgende. Dit is overigens geen pleidooi voor 'het onvoorspelbare'. 'Het onvoorspelbare' is overigens een even begrijpelijk als onzinnig begrip. Multiculturalisten drukken zich overigens wel eens in dergelijke termen uit: hulde aan het veelvormige, spontane en het nieuwe (het voortdurend nieuwe?). Maar er is altijd wrijving met begrenzende factoren. Mensen vergeten dat graag en veroorzaken daarmee pijn en verdriet.

Conformisme.

Je aansluiten bij de groep of bij een algemeen gedachte (en geachte) voorstelling is een sterke en soms allesbepalende psycho-motorische kracht van de mens. Het produceert een groot maaiveld dat voordurend op de gewenste hoogte gehouden moet worden. Ik verbaasde mij daar als kind over. Probeer zelf te denken en over jezelf te denken, dacht ik vaak. Ik begreep die op het oog voorspelbare tred niet goed. Nee, ik heb eerder een voorliefde voor de ketters. Maar dat zijn er niet veel, vrees ik.
De hang naar conformisme of aanpassingsbereidheid gaat nogal eens samen met een zekere neerbuigendheid jegens de 'niet-conformist' die als een onruststoker gezien wordt. ''Doe nou eens gewoon mee!''.

In het land van 'slikken, schikken en meedoen' is er weinig geduld met eigen-wijze zelfstandig operende individuen. Individualiteit staat voor ongedeeld. Helaas, de lokroep van de kudde is verleidelijk. Het is moeilijk om je aan de zijlijn te begeven. ''Doe eens gewoon!'' Zelfstandigheid wordt noch herkend noch gewaardeerd. De marges ervan zijn smal.
Spreek je mensen hier echter op aan, dan is de kans groot dat je niet begrepen wordt. Wat mensen niet bezitten herkennen ze niet. De meesten zijn toch ja-zeggers. Maar het zelfbeeld is niet altijd hetzelfde als wat er in de ogen van de kritische buitenstaander aan te treffen is. Zichzelf als volgzaam schaap neerzetten doet niemand graag. Ieder mens echter komt op enig moment in zijn leven de leugen tegen en het is maar de vraag hoe hij daar mee omgaat.
Omzeilen is een techniek. Soms natuurlijk is het belangrijk om je twijfels overboord te zetten om samen je schouders eronder te zetten. Ik kan dat slechts onder voorwaarden en zeker niet op afroep van allerhande politici en meegaande en uiteindelijk autoritaire burgers. Conformisme en autoritair gedrag gaan vaak samen. Knikken hier, trappen daar.

Overtuiging kweekt volgzaamheid en ze veronderstelt het. Een dominee zei eens tegen me dat zijn 'hek' dichterbij stond. We spraken over de vrijheid en ruimte van het denken. Denken bevat voorstellingsvermogen, formulering en logica.  Denkvrijheid is, lijkt me, een vorm van vrijgevigheid.
Het eigen gelijk en conformisme horen vaak bij elkaar. Beide zijn modellen die gevolgd worden. Natuurlijk heb ook ik voorkeuren maar het lijkt me vooral dat er niet veel meer opzit dan die door onderzoek en (misschien) gesprek te 'toetsen'. Ik bedoel geen toetsing aan een hoger principe dat klaarblijkelijk ergens ligt te wachten maar als aansporing om je te doordringen van de impliciete gevolgen van iets dat je aanvankelijk vind. De Engelse psycholoog en schrijver Edward de Bono heeft het in één van zijn boeken over een verkennende hypothese om aan te duiden dat iets dat je in eerste instantie stelt slechts verkennend gesteld zou moeten worden. Mensen zijn geheel begrijpelijk nogal eens bang voor een eindeloze regressie. Bang voor de boemerang die het leven is. Ook hij spreekt over mensen die zelf die stappen zetten net zoals de Engelse filosoof Francis Bacon die zich bekommerde om de instrumenten van ons denken. Zo schrijft hij in zijn 'Novum Organon' uit 1620 dat als het menselijk verstand eenmaal van iets overtuigd is geraakt -omdat het algemeen geacepteerd is en geloofwaardigheid geniet, of omdat men erdoor wordt geboeid- het al het andere zo uitlegt dat het dat ene ondersteunt en ermee overeenstemt. De Franse wiskundige en filosoof Descartes schrijft in zijn 'Discours de la méthode' uit 1637 dat het voor hem beter was zijn oude meningen dan wel prijs te geven ofwel ze op het peil der rede te brengen. Zelf pogen waar te nemen en te denken was in die tijd heel bijzonder en soms ook bijzonder gevaarlijk. Ik heb de indruk dat zelf denken nog steeds bijzonder is.

Natuurlijk zullen mensen uiteindelijk keuzes maken maar elke keuze kent een voorbehoud. Maar je moet dan wel op zijn minst tegen en met jezelf praten: jezelf vragen voorleggen, de 'pro's and the con's' afwegen zoals dat telkens weer door Sir Humphrey uit de Engelse serie 'Yes Minister' gedaan wordt. Maar dat veroorzaakt vertraging en vermoeidheid. Vermoeidheid en de verwachting van vermoeidheid zijn remmende factoren voor de menselijke daadkracht. Mentale hygiëne praktiseren, jezelf informeren, analyseren, wachten met een oordeel etc kost tijd en inspanning. De moderne reklame en de mediacultuur lijken dat te verhinderen en werpen de mens voortdurend terug op een modieuze schijnindividualiteit. De verslaving door arbeid zorgt er verder voor dat de mens uitgeput raakt. Maar ook oude krachten zoals de kracht van de religie en de kerkelijkheid hebben de mens terugeslingerd in een bestaand geherkauwd jargon.
Ondanks hun belangrijke waarde voor de zoekende mens hebben theologie en ideologie niet alleen volgzaamheid gekweekt maar ook spitsvondigheid aangemoedigd.  Spitsvondigheid lijkt me schijnindividualiteit die slechts uitgaat van praktische vraagtekens. Ze lijkt op een soort vaandelvlucht met slaande trom.

Mijn beeld van 'Nederland', met name van haar beschouwelijke vermogens, is dat van een zeer middelmatig land. Wat Francis Bacon al aanstipte lijkt hier te lande zeer veel voor te komen, is mijn ervaring. Ik laaf me aan die weinigen bij wie ik lucht krijg.

Gemeenschappelijk belang.

Een veel gehoord credo is het 'wij met z'n allen'.

Het heeft er echter de schijn van dat het gemeenschapsgevoel in dit land een gadget aan het worden is waarvan mensen menen dat het te pas en te onpas op te roepen en te gebruiken is. 'Gemeenschap' is moeilijk af te dwingen. Gemeenschap, het besef ervan, is haast een onnadrukkelijke resultante van een natuurlijke gerichtheid op elkaar en is afhankelijk van diverse voorwaarden. Als burgers zich bijvoorbeeld voortdurend van binnen uit de gemeenschap bedreigd voelen dan is er weinig ruimte om zoiets als een gemeenschap te vieren. Men gunt elkaar pas iets als er sprake is van een zekere wederkerigheid, van gedeelde ervaringen of van een beeld van gedeelde belangen of perspectieven.
Ook de theoloog Martin Buber schrijft over het probleem gemeenschap in zijn boek 'Sluitsteen' uit 1965. Hij signaleert het probleem van de moderne mens die slechts dat van belang acht wat een expressie is van wat 'in hem' gebeurt. Dit verdringt volgens hem de verbinding tussen de mens zelf en de vorm waarnaar hij streeft. Alleen vanuit een geloof in dat wat 'niet-ik' is, kan de mens een verbinding leggen. En dat kan alleen als de mens de ander kijkend, luisterend, vervullend tegemoettreedt. En zo valt het hem ook op dat het typerend is voor de 'bewegingen' van zijn tijd dat ze met enige nadruk streven naar dingen die slechts als bijproducten kunnen ontstaan.
Hier is van belang om te beseffen dat de mens een in potentie bedreigde plek inneemt en dat gemeenschap pas daar kan bloeien als er een gevoeld gemeenschappelijk besef bestaat dat dat zo is. Als ik voel dat de ander het niet zo nauw neemt met mijn situatie dan zal ik mij maar moeilijk op die ander kunnen richten tenzij vanuit een overvloedige voorraad goedheid of en uit een vorm van masochisme. Voortdurende opgedrongen veranderingen in organisatorische of demografische zin of een terugwerping van de mens in zijn consumerende existentie verstoren dat vertrouwen, want daarin uit zich dat besef. Vandaar ook dat we momenteel leven in een tijd waarin wantrouwen dreigt te domineren en mensen terugvallen op beperkte loyaliteiten terwijl de roep om gemeenschappelijkheid toch niet geheel verstomt.

Het is mij in mijn leven opgevallen dat een breder beeld van wat een samenleving zou moeten of kunnen zijn nauwelijks aanwezig was en gecultiveerd is. Wat ik wel zie zijn mensen aangestuurd door hun ethiek en door een opkomend individueel behoeftenpatroon. Beide bieden weinig ruimte om zich een samenleving als een kwetsbaar iets voor te stellen. Als de ander iedereen is die maar aanspraak wenst te maken op de schaarse ruimte en als de mens zijn eigen behoeften, altruïstisch of meer materieel getint, als maatstaf neemt, dan gaat de grond onder collectieve verantwoordelijkheid schuiven. Als de mens het niet lukt zijn denken te gebruiken om zich het samenhangende voor te stellen komt de collectieve ruimte braak te liggen en verdrogen de bronnen van gemeenschappelijkheid die vervolgens weer met dwingende arrangementen opgevuld wordt. In die tijd leven wij.
Misschien dat samenlevingen maar korte periodes kennen, momenten soms, waarin men de toekomst een kleine maar beslissende wending kan geven. Wordt een dergelijk momentum niet benut dan volgt een cascade van zichzelf versterkende negatieve effecten totdat een grote crisis of implosie een voorlopig einde hieraan maakt.

Het vanzelfsprekende

Hoe verder ik kom, des te meer zal blijken dat de verschillende eigenschappen en gewoonten elkaar beïnvloeden en versterken. Het is mij opgevallen dat mensen vaak naar het vanzelfsprekende verwijzen. Het begon al tijdens mijn gereformeerde opvoeding alhoewel niet altijd en overal. Soms was er toch wel wat ruimte voor het 'dissidente'. Het vanzelfsprekende hult zich in zegswijzen als ''Het is nu eenmaal zo'', ''Het hoort zo'' of ''Het kan niet anders''. Het vanzelfsprekende is de dagelijkse bedding van waaruit de mens probeert te overleven. Volgens de Engelse filosoof Karl Popper kan de mens zijn leven en de toekomst omdat die open ligt vormgeven en moet hij open staan voor verwerping van zijn theorieën. Hij bekritiseert het historisme dat er van uitgaat dat de geschiedenis zich volgens een ijzeren logica ontwikkelt. Als het over de interpretatie van de recente geschiedenis gaat heb ik tot op heden weinig gemerkt van deze betrekkelijke keuzevrijheid die mijns inziens tegelijk zou moeten samengaan met een enigszins ontwikkeld besef van verantwoordelijkheid. Mensen hebben vaak de neiging gebeurtenissen als onafwendbaar te beschouwen en al helemaal gebeurtenissen waar zij blijkens hun levensovertuiging belang in stellen. Al gauw worden mensen zo slechts een instrument van een onvermijdelijke ontwikkeling terwijl zij zelf toch door bijvoorbeeld hun electorale voorkeuren er aan bijdragen. Dialogen en gesprekken over recente ontwikkelingen binnen de samenleving worden zo zeer problematisch. Religie, pragmatisme, intellectuele ontwikkeling, biologische, psychologische en sociale factoren spelen hier allemaal een rol. Er lijkt binnen deze zienswijze weinig ruimte voor beschouwelijke reflectie die ook de keuzes van de mens onder de loep neemt. Open vragen stuiten al snel op onvermijdelijke obstakels die bij voorkeur gelijk als 'kansen' gezien worden. In Nederland worden veel gesprekken op die onmogelijke leest geschoeid en wordt er veel tijd verspild. Zowel conformistische als paternalistische neigingen lijken hier debet aan. Het spreekt haast voor zich dat discussies die hieronder te lijden hebben niet tot nieuwe inzichten leiden. Ze hebben dan ook vaak een monologisch of pseudo-monologisch karakter. Het is zeker niet zo dat meer ontwikkelde mensen hier niet aan lijden. Soms zelfs meer, omdat zij instrumenten hebben aangeleerd hun of andermans gevoeligheid met aangeleerde argumentaties te beperken of te omzeilen. Bovendien hebben dergelijke mensen, als er over maatschappelijke kwesties gesproken wordt, vaak eerder een bevoorrechte positie die mogelijk ter discussie komt te staan en dus hebben zij er eerder belang bij uit te gaan van het door hen geformuleerde vanzelfsprekende. Ik luister dan ook vaak naar wat er niet gezegd wordt.

Vaderland.

Als jongen wilde ik de politiek in. Ik had de gedachte dat er manieren te vinden moesten zijn waarop gezamenlijke verantwoordelijkheid gevormd en gedragen kon worden. Hoewel nog aarzelend maakte ik mij al vroeg zorgen om het gedrag van de mens en hoe dat van invloed was op zijn en andermans omgeving en ik was mij er bewust van dat je de wereld op de een of andere manier moest differentiëren: men kon immers niet op alle mogelijke en voorstelbare manieren zich verantwoordelijk voelen voor de gehele mensenbevolking. Zeker als die verantwoordelijkheid bij je 'thuis' geen gestalte kreeg. Er bestond immers een soort thuis dat nu juist, zoals trouwens altijd al, afhankelijk was van haar begrenzingen. In die zin had de grot geen andere functie dan het huis of het land. En alle mensen kunnen niet wonen in alle grotten tegelijk of in alle landen tegelijk. Begrijpelijk dus dat het beeld van het thuis gekoppeld ging worden aan dat van veiligheid en verdediging.
Alhoewel wij thuis wel een soort van verantwoordelijkheid aangeleerd kregen voor de microkosmos die het gezin was, kan ik mij niet herinneren dat die gedachten hierover zich uitstrekten naar het land waarin wij woonden en leefden. Ook later was dat voorzover ik weet geen onderwerp van gesprek in mijn familie en ook niet in mijn huidige schoonfamilie. Noch daarbuiten, op een enkele uitzondering na.
Ethische beginselen die het land niet als een aparte categorie kenden en opkomende onverschilligheid hebben een gevoeligheid voor wat een samenleving 'is' belemmerd. Wel is men maar wat over verbinding gaan roepen. Dat heeft mij in toenemende mate verbaasd al kon ik het al weten. Christelijk georiënteerde beginselen zijn immers eerder universeel dan dat ze zich verbonden weten met de begrensdheid in tijd en ruimte van een land en van het gedrag. Het ethisch appèl lijkt dwingend. De reflectie hierop slechts facultatief.
De na-oorlogse opbouwtijd ging naadloos over in een nadruk op economische belangen en weer later in een consumentistische levenshouding; de ik-gerichtheid die in de jaren zestig als revolte tegen de oude garde opkwam heeft zichzelf onvoldoende bekritiseerd; de representatieve democratie orchestreerde een afstandelijkheid, een belangenuitruil en kweekte het idee van een spel; de barmhartigheidsethiek ging prevaleren en de samenleving werd steeds meer een machine die aan de praat gehouden moest worden.  Al die invloeden werden weer ondersteund door geesteskenmerken (om een term van Johan Huizinga te noemen) zoals het verlangen naar het hiernamaals waardoor het aardse van minder belang leek en het religieus getinte vertrouwen in de goede afloop zegevierde:
‘Alles sal reg kom as ons almal ons plig doen’. Dit hele complex heeft zich gaandeweg ontwikkeld in de richting van een zekere onverschilligheid ten aanzien van de overigens niet altijd direct zichtbare grenzen van de Nederlandse samenleving. Met name de immigratie heeft zich hierdoor zo explosief kunnen ontwikkelen. Maar ook de op gang gezette privatiseringen geven aan dat algemeen belang gaandeweg steeds meer gefragmenteerd werd en met een naïef vertrouwen op de goede afloop overgelaten werd aan private marktpartijen.
Die onverschilligheid is overigens niet alleen een Nederlands probleem. De Engelse filosoof Roger Scruton spreekt in zijn boek Groene filosofie over oikofilie: afkeer van het eigene en ook in dit land zijn vergelijkbare geluiden waar te nemen zoals bij Thierry Baudet en eerder bij de overleden H.J. Schoo, ex Volkskrant-columnist en hoofdredacteur van Elsevier. De laatste meende dat er iets wezenlijks verloren was gegaan, namelijk de geoefende en gedisiplineerde scepsis. Hij bekritiseerde ook de linkse mythe van de onontkoombaarheid van immigratie en mondialisering. Alain Finkelkraut, een Franse filosoof, geeft indringende commentaren op de moderniteit waarin dezelfde thema's als de teloorgang van de natie en de opgedrongen immigratie een rol spelen. Het zijn kleine oplichtende sterren aan het verder zo duistere firmament waaraan zo gaandeweg 'populistische' sterren verschenen zijn. Sterren die zijn gaan gloeien als gevolg van een aanhoudende onverschilligheid ten aanzien van gemeenschappelijke belangen van land, cultuur en natuur. Die populistische geluiden spreken soms maar een beperkte taal, het belang van onze natuur is daar bijvoorbeeld niet altijd populair, maar ze maken zich in ieder geval zorgen om de teloorgang van datgene wat door de heersende stemmen de facto ontkend is. Thierry Baudet, rechtsfilosoof, memoreert ondermeer de explosie van rechten waarvan mensenrechten en supra-nationale rechten tot de aansprekenste behoren en die op een gegeven moment afbreuk doen aan de 'liefde voor het eigene' zoals hij dat in het kielzog van Roger Scruton noemt. Zoals ik al eerder gesuggereerd heb zijn de momenten waarop een samenleving de steven een beetje kan wenden schaars en het lijkt erop dat er in de periode na de jaren vijftig niet opgelet is. Maar wie die vroege jaren wat nauwgezetter bezien heeft, zal toch ook weer niet zo verbaasd zijn. Sociaal-economische, religieuze en karakterologische eigenaardigheden hebben de weg bereid.

Leuk.

Toen de Franse schrijver Diderot in 1773 Nederland bezocht memoreerde hij de feesten waaraan de Hollanders zich te buiten gingen. Wie oude schilderijen van Jan Steen en van Breughel kent ziet dezelfde uitgelaten stemming op gang geholpen door een overvloedig biergebruik dat toen overigens in veel gevallen wat gezonder was dan de waterconsumptie. Ik zou het woord leuk niet willen koppelen aan mijn gereformeerde milieu. Dat was toch meer iets voor het katholieke volksdeel. Later is dat begrip toch wat meer gemeengoed geworden en het lijkt soms de enige maat van het leven. Dit is voorzover ik dat kan zien in kunstkringen niet zo veel anders. Kritiek op onderwijs dat zich ook richt op deze plichtmatige feestelijkheid is inmiddels bekend. Het is niet juist het eigen gebrek aan voordurende leukigheid aan anderen op te dringen maar ik heb toch de indruk dat dit verstrooiiende predicaat de gemoederen in slaap heeft gesust. De media met hun hunkering naar het voorbijgaande hebben hier in grote mate aan bijgedragen maar ook de jaarlijkse parade van homseksuelen in de hoofdstad overstijgt de platvloersheid niet en kun je beschouwen als een teken van expressieve leukige degeneratie. Leuk zijn is één van die gepatenteerde dooddoeners die dit land in zijn greep heeft. Tenslotte was de immigratie ook gewoon leuk. Gezellig of gewoon een verrijking. Einde verhaal.
Breder getrokken zou je kunnen beweren dat emotie en sentimentaliteit hier het maatschappelijk gedrag aansturen. Dit heeft goede en nadelige kanten. Goed als men zich daardoor verbonden weet, maar slecht als men zich met het verkeerde om de verkeerde redenen verbonden weet.

Positief.

Dit gebod kwam ik al vroeg tegen ondanks de heersende opvatting dat we een klagerig volk zijn. Kan zijn, maar die aandrang positief te zijn is mij veel meer opgevallen. Meestal wordt die aandrang uitgeoefend als er geen enkele aandrang bestaat een zaak of een klacht te onderzoeken. Het is ook weer een dooddoener van de bovenste plank die je, als je ook maar enigszins kritisch bent, voortdurend over je heen krijgt. Ik ben er nooit iets mee opgeschoten en werd er alleen maar chagrijniger van. Het wordt dan ook voornamelijk ingezet om aanpassing af te dwingen, precies zoals de aansporing '' Doe nou eens gewoon''.

Geleuter.

Er is onnoemelijk veel geleuter in dit land. Als het maar gezellig is. Ja, 'gezellig' verdient het natuurlijk om apart genoemd te worden.

Oppervlakkigheid.

Dat leuke, dat ook de media is gaan teisteren, is ook één van de ingrediënten van de oppervlakkigheid die dit land kenmerkt. Het lijkt er soms op dat veel mensen zich juist laten voorstaan op dat gebrek aan diepgang. '' Doe niet zo moeilijk!''. Hoe vaak ik dat niet in allerlei toonaarden gehoord heb. De hier gepraktiseerde paternalistische gelijkhebberij heeft echter de intellectuele diepgang ook bepaald geweld aangedaan. Ik kan me weinig momenten in mijn leven herinneren dat er een inhoudelijke discussie zodanig gevoerd werd dat ik een gevoel kreeg opgetild te worden. Ook niet bij mijn beroepsgenoten, de kunstenaars. Er wordt veel gekletst maar het is vooral veel wat men noemt 'lifestyle': er schijnt hier een enorm belang gesteld te worden in het wel en wee van de mens. Tot vervelens toe. Ook de klassieke zender radio 4 is verder die kant van het lifestyle-geklets opgegaan. En altijd maar becommentariëren. Dat is ook een kenmerk van dit land.
Ik ervaar de oppervlakkigheid als één van de naargeestiger verschijnselen die de mens en het land hier kenmerken.

Gelijk.

Langzamerhand heeft het verlangen zich aan oude kluisters te ontworstelen een bevolking opgeleverd die meent dat ze vrij is en 'aan elkaar' gelijk. De termen leveren al overigens bij de eerste beschouwing al aanzienlijke problemen maar ze zijn wel bepalend voor het zelfbeeld. Daar heersen de woorden. Dat gelijkheidssyndroom heeft er toe geleid en is er tegelijk de uitdrukking van dat iedereen meent recht meent te moeten hebben op zijn mening. In zijn boekje 'leve het vooroordeel' komt Dalrymple hier ook uitgebreid op terug. Dat iedereen en alles gelijkwaardig is heeft ervoor gezorgd dat er keuzestapelingen ontstaan zijn omdat er een grote angst bestaat te discrimineren. Maar wat misschien nog veel erger is, dat dit verschijnsel het verschil tussen beter en slechter of tussen passend en niet-passend onderuit gehaald heeft. Een gevleugelde uitdrukking is ''Ja, maar.....'' waarbij de ander verhaal gaat halen. Door de nadruk op het gelijke wordt het ongelijke en zelfs ook het bedreigende niet meer herkend. Het lijkt erop alsof het westen alles en iedereen wil omarmen maar men vergeet dat armen maar een beperkte reikwijdte hebben. Hier stuiten we op een ander gruwelijk misverstand, namelijk dat de wereld expandeerbaar, oprekbaar en maakbaar is alhoewel gaandeweg met de opkomende problemen het besef, dat overigens eenvoudigweg al in een zeer vroeg stadium bereikt had kunnen worden, ontstaat dat inderdaad niet alles kan. Maar ik zou niet durven wedden op het einde van de tomeloosheid van de mens.


Naschrift.

De column van Marike Stellinga over het allerliefste land ter wereld was een aanleiding voor iets dat al eerder op mijn lijstje stond. Ik had al eerder de behoefte te inventariseren wat mij hier aan gedrag opviel en vaak stoorde. Menselijke eigenschappen hebben veelal een positieve zijde en een keerzijde zoals bijvoorbeeld zuinigheid in gierigheid kan ontaarden. Zuinigheid heb ik trouwens nog niet genoemd. Het is een studie waard om te achterhalen hoe zuinigheid veranderd is in spilzucht. Mijn teksten lezend ontstaat de indruk dat ik me in mijn leven vooral gestoord heb aan die eigenschappen en gewoontes. Wel, dat klopt ook. Ongetwijfeld omdat ik zo'n antenne heb maar juist daardoor werd ik al vroeg gevoelig voor de keerzijde, het weggelatene, het onbesprokene. Me dunkt dat de kortebaan-analyse van Marike Stellinga kanttekeningen behoeft: lange, uitgbreide en diepgaande kanttekeningen. Misschien dat ik me als kind teveel van het leven en van het leven in Nederland voorgesteld heb. Dat mag zo zijn, maar wie bepaalt dat dan en wat is een adequate voorstelling? Ik heb net iets teveel loze opmerkingen moeten slikken om daar niet bij stil te staan. Eerlijk gezegd vind ik veel Nederlanders helemaal niet zo ruimdenkend en tolerant; trouwens ook al zo'n begrip dat ik apart heb moeten behandelen, maar misschien komt dat nog. Ik vind nogal veel Nederlanders bepaald niet ruimdenkend, wel eerder onverschillig dat overigens soms voor tolerant doorgaat. Maar eerlijk gezegd, het zal wel blijven doorsudderen. Misschien zal er ooit een groot conflict oplaaien. Maar waartoe? Hoe moet de mens zich immers zelf bevrijden? Hij kan zich hoogstens kastijden.