zondag 4 augustus 2013

Blog 14 Geen koffie in Rotterdam


atelieropname 2013



Afgelopen donderdag 25 juli 2013 was het dan zover. Voor de allereerste keer kwam er geen koffie ‘met iets lekkers’; in dit geval dus niet voor medewerkers van een bedrijf dat door het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam ingehuurd was om asbestmetingen in onze ateliers te doen. Niet met het oog op onze gezondheid overigens.
Sinds ik in 1983 een leven in de kunst begon heb ik met anderen, alhoewel de samenstelling van de groep in die tussentijd wel veranderd is, een atelierpand van de gemeente Rotterdam gehuurd. Dit is het derde pand. Het eerste pand, in het Zocherspark (was even geen bestemming voor) was
om niet, voor het atelier in Delfshaven (was ook even geen bestemming voor) moest een huur betaald worden en vervolgens ook voor ons atelier (een verlaten oude school) aan de Parallelstraat langs de A13 in Rotterdam-Overschie, zoals haast iedereen weet, niet één van de gezondste plekken in Nederland. Onlangs is de kale huur nog met 30% verhoogd. Het zou kunnen dat het pandonderhoud zelfs daarmee nog niet kostendekkend is.

Voor ateliers worden op verschillende plekken in dit land verschillende prijzen berekend net zoals overigens voor andere onroerende goederen. Diegenen die menen dat iedereen hetzelfde voor het soortgelijke zouden moeten betalen hebben op het eerste gezicht wel een punt maar het gevolg daarvan is dan wel dat er een behoorlijke bureaucratie voor nodig zal zijn om tot waardenvrije vergelijkingen te komen zodat een identieke prijs berekend kan worden, als het al lukt om een ‘objectieve’ maatstaf te ontwikkelen en toe te passen die alle betrokkenen een gevoel van redelijkheid verschaft.

Ik vermoed zelfs dat de vrije markt geen uniforme prijs kent voor op het oog soortgelijke goederen binnen een land. De realiteit is altijd weerbarstiger dan de abstracte regel en het hangt mede af van de mate van doorschijnendheid in een land. Niet alles is even transparant, verkrijgbaar of inwisselbaar. Kijk alleen al maar naar de groentenmarkt waar soms een paar kramen verderop dezelfde aubergines wat goedkoper zijn. Of de stelling van de vrij markt- adepten dat vrije marktprijzen  exact de relatieve schaarste weerspiegelen klopt, valt nog te bezien.
Dat neemt niet weg dat er huren voor locaties zijn die in vergelijkende verhouding voor het gebodene wel erg hoog zijn. Het probleem ze te veranderen stuit niet zelden op het feit dat de huurontvangers er hun uitgavenpatroon op ingesteld hebben. Dat geldt dus ook voor gemeenten die deze panden verhuren. Dat is deels de tol van de democratische onverschilligheid; de prijs die betaald wordt  voor een geprofessionaliseerde representativiteit die op afstand is komen te staan van de begrenzingen van de mogelijkheden, door in plaats uit te gaan van een begrenzend evenwicht van de verschillende belangen en opvattingen, uitgaat van de onbepaalde optelsom er van. Het einde is een open einde geworden. Althans tot op zekere hoogte. Het probleem is voor velen daar geboren wanneer in panieksituaties oude rekeningen vereffend worden als onderdeel van het streven het volume van financiële aanspraken terug te brengen.

Huurprijzen waar het hier betreft kunnen op verschillende manieren berekend worden. Ik noem er enkele. De eerste is de berekening op grond van onderlinge vergelijking. De vaststelling van WOZ-waarde is zo’n poging met als gevolg een lawine van bezwaren al betreft het hier niet de huurvaststelling maar een toegevoegde belasting. Een andere manier is de vraag haar werk te laten doen. Dit kan zowel binnen een constructie waarin de staat de bepaler is van prijzen als binnen de vrije markt waar verschillende aanbieders en vragers opereren. Voor mijn leraar economie op de HBS was het voldoende om te stellen dat bij een grotere vraag de prijzen hoger waren. Aanvankelijk begreep ik hier niets van totdat ik er later achter kwam dat aanbieders dan dachten dat ze er meer uit zouden slepen door vragers tegenover elkaar uit te spelen. Ook kwam ik pas later iets meer te weten over het allocatiemechanisme van de prijsvorming. De bekende varkenscyclus is zo’n voorbeeld vanuit de productie gezien: als gevolg van de hoge vleesprijs op enig moment (!) neemt het aantal varkensfokkers toe zodat vervolgens nadat de varkens slachtrijp zijn er een overschot aan varkens ontstaat zodat dan weer het aantal fokkers afneemt, die vervolgens weer zorgen voor een tekort aan varkens enzovoorts. Deze varkenscyclus leek overigens empirisch vastgesteld te zijn. De vraag echter of de prijsvorming in markten, waarin nu eenmaal ook macht telt, nu zo adequaat productiekosten en vraag weerspiegelen is nog maar de vraag. Kijk  bijvoorbeeld alleen al naar de lage prijzen die sommige supermarkten voor hun producten bedingen zodat fabrikanten bovenmatig geprest worden voor te lage prijzen te leveren en consumenten de schijn aanleren dat de prijs ook als het ware een verhandelbaar goed is. Het is ook hier dat gedachten over de maakbare immigratie correleren met de mechanismen van de zogename kapitalistische markt: niet de kosten tellen inclusief de toekomstige kosten maar de huidige manipuleerbare beleving.
Maar goed, terug naar mijn HBS.  Ik vond die handelwijze van de handelaar die aspirant-kopers tegenover elkaar uitspeelt en een hogere prijs binnenhaalt – een vreemd soort oogst eigenlijk- eigenlijk een laakbare handelwijze.
Er is helaas geen blijvend ideaal allocatie-model waarbij door middel van prijsvorming een als redelijk ervaren evenwicht van vraag en aanbod bereikt kan worden of waarbij productie en instandhouding van het goed op een redelijk geachte manier tot uitdrukking gebracht worden. Of waarbij mogelijke toekomstige kosten ingecalculeerd worden. Interventies van welke aard dan ook zullen blijven.
Een andere mogelijkheid om de prijs van een goed te bepalen is, ik haalde dit zo net al aan, om huurprijzen af te stemmen op de instandhoudingskosten van een pand. Hierbij speelt de tijd en de rentestand een rol.
Dat zou in de praktijk mogelijk betekenen dat het ene pand goedkoper wordt en het andere duurder. Waarbij de vraag opduikt in hoeverre bestaande afspraken of gewoontes zo maar opgezegd mogen worden. Mogen worden, omdat hier ook sprake is van een publieke moraal.
Het zou dus kunnen dat ons pand dan een nog hogere huur zou vergen. En is die situatie in veel soortgelijke gevallen hetzelfde dan zou dat betekenen dat een bepaald gebruik niet meer gehandhaafd kan worden. Exit kunstenaars in dit geval: hun oeuvre en materialen maar naar de afvalverwerking en zij naar huis of naar hun spreekwoordelijke zolder. Die laatste ruimte duikt vaak op bij zogenaamde goedbedoelde adviezen van buitenstaanders.

In een tijd waarin het draagvlak om op sommige panden of zaken wat toe te leggen sterk lijkt te zijn afgenomen, wordt de situatie voor de ervan afhankelijken hachelijk. De laatste tijd liggen bepaalde culturele uitingen onder verschillende vuren. Problemen zijn het commerciële gedachtengoed met zijn nutsgedachten en zijn dominantie van de
bewijsvoering via de prijs, het wissen van het onderscheid van hoge en lage cultuur (of ontwikkelde en minder ontwikkelde cultuur), de afbrokkeling van de vereiste aandacht, de immigratie met de toegestroomde bevolkingsgroepen met geheel andere verlangens, de toegenomen of al bestaande rancune etc.
Hoeveel begrip ik ook heb voor de noden van burgers die zich de afgelopen decennia niet gehoord wisten, toch ben ik er bang voor dat er een nieuwe kleinburgerlijkheid ontstaat die slechts belang heeft bij de betaalbare middelmaat. De moraal van de portemonnee rukt op, en dan de moraal van het kleinste vakje ervan. Vooral als het gewone vanuit de coulissen de publieke arena binnengemarcheerd is en het ongewone zich deels gecompromitteerd heeft met sommige superieur geachte waarden en in een zekere
splendid isolation haar afstand celebreert, wordt de kans kleiner dat the twains shall ever meet.  Al dient bedacht te worden dat niet elke tegen het ongewone gerichte uiting louter een reactie is op het soms falende gedrag van de zogenaamde elites. Het intellectuele, esthetische en culturele peil van de Nederlandse bevolking zou ik niet al te hoog inschatten - dat lijkt  overigens met de immigratie verder gedevalueerd -  al menen egalitaire geesten dat  er geen enkele hiërarchie aanschouwelijk te maken valt. Bijzonderheid wordt in dit land niet gemakkelijk herkend, dat is er trouwens ook kenmerkend aan, en wordt het liefst zo snel als mogelijk gewoon gemaakt. Dat gold overigens lange tijd niet voor de binnengehaalde vreemdelingen: daar werd het exotische door de progressieve bevolkingslaag bejubeld om nu zo langzamerhand in de buurt van de vuilnisbak gezet te worden. Onnadenkendheid levert helaas in de tijd gezien vaak aan elkaar tegengestelde posities op.
Dus of wij (of anderen) nu teveel of te weinig huur betalen valt zowel economisch als cultuur-historisch gezien niet zo gemakkelijk aan te tonen.
De hier bestaande mogelijke onevenwichtigheden worden helaas uitvergroot in een periode waarin er daaraan voorafgaand, langdurig overspel gepleegd is met het gedeelde belang van allen. Er is dan geen ruimte meer overgebleven elkaar wat te gunnen. In die periode bevinden we ons nu.

Pal nadat de gemeente Rotterdam de huur met 30% verhoogd heeft, kregen we de aankondiging dat het pand op een lijst van  te verkopen panden staat. De gemeente zegt dus eigenlijk tegen mij, los van de bovenstaande huurproblematiek, dat ik na dertig jaar via hen mijn carrière heb kunnen opstarten en bewandelen, nu maar eens moet verdwijnen met mijn boeltje. Waarheen zal de gemeente worst wezen. Dat we nog wat jaren huurbescherming hebben en dat het pand nog niet verkocht is of zelfs niet verkocht zou kunnen worden, maakt niet zo veel uit want bij de beoordeling van deze manoeuvre is het de intentie die telt. Deze manoeuvre heeft mijn vertrouwen in de overheid niet vergroot.
De asbestzoekers moesten naar asbest zoeken omdat dat in het dossier van het pand zou moeten komen te staan. Protocollaire veiligheid gaat tenslotte voor alles.
Voor het eerst (!) heb ik hen, of mensen als zij, geen koffie verstrekt. 
Het is natuurlijk ook een gevolg van de aard van de overheidsbemoeienis van de laatste decennia die me al heel lang tegen de borst stuit en die wel meer mensen er toe aangezet heeft gedrag te vertonen dat zij in andere meer normale omstandigheden niet tot de hunne zouden willen rekenen. Ook in het bedrijfsleven waar de riante inkomensontwikkelingen aan de top soms correleren met ontslagen voor de werknemers omdat de winst wat tegenvalt, zullen werknemers moeite hebben hun geloof in een soort redelijkheid te handhaven. De immigratiepolitiek heeft mensen vervreemd van iets waarvan zij dachten dat het er was. De capriolen van het management her en daar hebben ook al niet bijgedragen tot een minimum gevoel van saamhorigheid. En zo zijn er nog wel meer voorbeelden te bedenken in dit land.
Waar in een land, de instellingen, bevolkt overigens door mensen, zich afwenden van grote delen van de bevolking wordt de rekening ook betaald in de vorm van een teloorgang van ‘de goede zeden’.
Dat simpele kopje koffie weigeren doet mij pijn, maar ik heb het gevoel dat ik niet anders meer kan.