Wanneer hij
steeds weer oog in oog komt te staan met een medemens laveert de mens tussen de
verwondering over het ontelbaar unieke van het menselijke individu en de
bedreigende ervaring van het zijn met vele gelijksoortigen.
In zijn bestaan
zoekt hij dus telkens weer een leefbaar compromis door verbanden te zoeken die
en blijvend en veranderlijk zijn en waarbinnen zowel ruimte is voor de
bescherming van het unieke als gelegenheid is de bedreiging door al die anderen
tot voor hem aanvaardbare proporties terug te brengen.
De tragiek van de westerse
naoorlogse periode is dat de gedachte is gaan postvatten dat de burger wel zonder
dergelijke schuilplaatsen kan. Die omissie levert vroeg of laat ofwel een onderlinge
gewelddadige herschikking op van het leefbare evenwicht of zal leiden tot dictatoriale arrangementen waartegen in een later stadium dan ook
weer verzet zal ontstaan. Die gewelddadige herschikking zal zeer waarschijnlijk
langs overgebleven oude lijnen van verbondenheid verlopen terwijl dit met het verzet tegen
het dictatoriale nog niet zo zeker is. Dat zal mede afhangen van de aard en intensiteit
van de gegroeide onderlinge verdeeldheid. Of de westerse publieke ruimte weer een
gewelddadige ruimte zal worden, zal afhangen van de beschikbaarheid van een
geweldsinstrumentarium en van de popularisering van de techniek. Ook zal de
westerse mens eerst het juk van zich moeten afschudden van de drogreden dat de
publieke macht de gewenste en gedeelde macht van allen is. Dat heeft hem slap
gemaakt.