zondag 19 mei 2013

aforisme 855 2013



Dat wat landen te verduren hebben is voornamelijk te wijten aan de landsaard, zoals die zich met de tijd in de hoofden van de burgers genesteld heeft al lijkt dat oppervlakkig gezien niet altijd zichtbaar en al zijn er subtiele onderlinge verschillen merkbaar. Levensmanieren zoals waarnemen, elkaar aankijken, converseren, gehoorzamen, aanpakken, vermijden en denken hebben zich langzamerhand ontwikkeld en zijn bij vreemden dan ook niet met allerhande burgerschapscursussen te activeren. Men kan aan de oppervlakte weetjes en handigheidjes aanleren, niet veel meer dan dat. Leren is in dit verband het activeren van iets dat latent aanwezig is.

Oude gewoontes magnetiseren de mens, vooral in grensgevallen.
Dus vooral pas dan, wanneer de druk op de burgers op een gegeven moment zo groot wordt en zijn oppervlakkige aanpassingsmechanismen onvoldoende blijken, grijpt hij terug op oude instincten. Er zijn echter altijd burgers voorradig die in relatief gunstige omstandigheden leven zodat die grenzen bij hen niet zo snel bereikt worden. Er is dus in elk land een variatie in het bereiken van grenzen waar de politieke uiteenzettingen die vaak van belanghebbende algemeenheden uitgaan niet altijd recht aan doen.
De beter gefortuneerden beslissen echter in belangrijke mate het leven van de minder gelukkigen die in zogenaamde beschaafde landen geen effectieve wapens hebben om hun belangen te verdedigen of anders gewoonweg te moe of te verstrooid zijn om dat te doen. En in een tijd waarin hun belangen veel minder zwaar wegen dan de verondersteld hogere beginselen en belangen die in een verweekte beschaving naar boven komen drijven en die vooral door de beter gesitueerden worden uitgedragen en verdedigd, worden hun belangen zó lang aangetast dat allerlei neurotische processen hun evenwichtsysteem zullen gaan aantasten. Of de samenleving zal imploderen of op een gegeven moment zal exploderen hangt mede af van de volksaard, van de mate van individualisering en van de bewapening van de zich onderdrukt voelende burger.

De vraag is of een samenleving in een volkomen lethargie kan vervallen omdat de levenskracht ervan uitgeput raakt. Vormen van uitputting blijven veelal gedurende langere tijd onopgemerkt. Niet alleen omdat het lijdende deel van de bevolking niet meer gewend is haar stem in eendracht te verheffen, niet alleen omdat men niet heetgebakerd genoeg meer is of omdat men geen wapens meer heeft om die te laten spreken, niet alleen omdat de heersende voorschriften en praktijken een tijd lang de uitputting van energie verborgen houden maar ook omdat de beter gesitueerden en diegenen die zich verheven voelen de noden van dat deel van de bevolking niet zien of niet wensen te zien. De vraag kan gesteld worden in hoeverre hier nu een spel gespeeld wordt om de ander onder duim te houden.

Om er achter te komen wat er onder de oppervlakte van de mens nu werkelijk speelt dienen eerst en vooral de cosmetische deklagen die de mens  bij zichzelf aangebracht heeft, verwijderd te worden. De loop van die verwijdering bepaalt mede de verdere gebeurtenissen en het begrip van de eerdere gebeurtenissen. De tragiek van een samenleving is echter dat die cosmetische verwijderingen nooit gelijktijdig plaatsvinden.