Een samenleving die gedomineerd wordt door publieke
onttrekkingen en particuliere vermeerderingen zal inboeten op haar bindende
kracht. Krachten zullen eerder centrifugaal dan centripetaal zijn. Of op zijn
best zullen zij zich als botsende deeltjes gedragen zoals de Franse schrijver
Houellebecq al suggereerde, een gedachte die enigszins in het verlengde lijkt
te liggen van de monadetheorie van de Duitse filosoof Leibniz die de monaden als geestelijke
krachtsconcentraties beschouwde die als zodanig geen contact met elkaar hadden:
vensters op de wereld bezaten zij niet. Zij waren voor hem in-dividueel, dat
wil zeggen ondeelbaar. Bij Houllebecq zowel als bij Leibniz is de vraag aan
de orde op welke wijze die in-dividuen, op elkaar inwerken, met dien verstande
dat in de moderne samenleving individualiteit soms dividualiteit is geworden en
bovendien de individualiteit in vroegere samenlevingen ook niet overschat moet
worden omdat het substraat van de menselijke individualiteit dan misschien wel
ongedeeld is maar ze is in zekere zin onkenbaar en staat daarmee open voor
misvatting, maar boven dat substraat is de kans op deling van de
persoonlijkheid en zijn gedrag aanzienlijk groter.
In een moderne vervluchtigde samenleving, die in belangrijke mate gekenmerkt wordt door op zichzelf staande belangen en ‘bewustzijnen’ zal participatie in het gemeenschappelijke eerder langs de lijnen van de functionaliteit, het eigenbelang of het afgedwongene lopen. Of een virtuele exercitie blijken. Maar juist een dergelijke verarmde samenleving schreeuwt om initiatieven van gemeenschapszin al vergeet men dat gemeenschap met de tijd ontstaat, onderhouden moet zijn en afhankelijk is van een zekere gedeelde exclusiviteit. De Joodse theoloog Martin Buber schreef in zijn boek ‘Sluitsteen’ uit 1965 (!) dat het typerend was voor de ‘bewegingen’ van zijn tijd dat ze gewoonlijk streven naar dingen, die slechts als bijproducten kunnen ontstaan. Zo ontstaat volgens hem ‘gemeenschap’: als mensen gericht zijn op een handeling, die ze slechts gemeenschappelijk kunnen volbrengen. Door slechts iets te willen doet men het eigenlijk reeds mislukken. Gemeenschappelijkheid is een resultante, geen hebbeding, geen nieuwe gadget. Ze ontstaat voortdurend van binnenuit. Of niet. In gradaties. Onder bepaalde voorwaarden.
Het besef van voorwaardelijkheid lijkt de westerse mens echter te hebben afgeleerd.