dinsdag 30 april 2013

J L Heldring


bron: nrc



Zaterdag 27 april overleed J L Heldring na een langdurig en intensief journalistiek leven. Op 4 januari 1960 begon hij bij de NRC met zijn column ‘dezer dagen’ en in de NRC van 7 april 2012 stond een afscheidstekst van zijn hand afgedrukt. In die tekst omschreef hij drie belangrijke lijnen in zijn werk.

Soms kan een eenvoudige zin tot denken zetten, soms is bij een mens het duizendvoudige nog niet genoeg.
De vraag die de Belgische historicus Louis Pirenne eens aan zijn Nederlandse collega Johan Huizinga schreef: ‘L’essentiel est de faire réflichir’ trof Heldring direct en hij vond dan ook dat hij met zijn columns de mens tot denken moest zien aan te zetten. Hij placht dus liever vraagtekens te zetten dan mensen met meningen om de oren te slaan. Een reflecterende en zorgvuldige geest te koesteren, daar ging het hem om. Als Bolkestein bijvoorbeeld een keer schreef over een Europa dat het geloof in zijn beschaving verloren heeft, dan becommentarieerde Heldring het begrip beschaving en stelde zich de vraag of Europa nu niet juist een veelheid aan beschavingen had. Let wel, hij wijdde zich in deze column van 6 juni 2011 nog niet aan een meer diepgaande definitie van het begrip ‘beschaving’ maar hij plaatste vooral kanttekeningen bij iets dat volgens hem, al zei hij dat niet met zoveel nadruk, onzorgvuldig geformuleerd was. Zijn voorzichtigheid maakte hem misschien ook te aarzelend om de noodzaak van een oordelend vermogen aan de orde te stellen. Een oordeel dat open staat voor correctie en ingebed is in een breder verband van ‘denken, kijken en vinden’ is nog wat anders dan een mening of opvatting ventileren, waar hij terecht zo allergisch voor was. Voorzichtigheid is een verstandige intellectuele houding maar kan ook een valkuil zijn voor diegene die hierdoor niet tot een oordeel durft te komen. Leest u deze zin dus op zijn Heldriaans als een vraag of een hypothese voor mijn part.

Zijn commentaar toen op Bolkestein verhulde nog een andere rode draad. Het was iets dat de Nederlandse schrijfster Carry van Bruggen die in 1932 overleed, ooit probeerde te zeggen. Ze meende dat de dingen door hun verschil met andere dingen bestaan en dat zo ook de mens door zijn verschil met anderen bestaat. Vanwege juist dit was Heldring sceptisch over het Europese project. Het waren juist de verschillen tussen de Europese volkeren die in zijn ogen de Europese eenwording problematisch zou maken.

Hij schreef in zijn tekst van 7 april 2012 dat een natie ontstaat door de behoefte van velen tot eenwording, maar dat als de natie eenmaal geworden is, de natie zelf niet meer door die behoefte gedreven wordt, omdat die behoefte immers bevredigd is.
In 2007 schreef ik over de paradox van democratische systemen in een aforisme over verworven en verleende macht. De paradox is er in gelegen dat de vitaliteit die gelegen is in de eerdere redenen om de macht te verwerven verdwijnt met de verleningconstructies die uit die verovering voortvloeien. Heldring voegt er het verzadigingselement aan toe dat hij koppelt aan onze behoeftenbevrediging.  De vraag overigens of het supra-nationale Europa nu ook door de roep van velen (!) ontstaan is, is natuurlijk niet direct in positieve zin te beantwoorden.
Het belang van het verschil komt bij hem eveneens tot uitdrukking in zijn column over ‘macht en cultuur’ van 6 juni 2011, als hij stelt dat een identiteit juist ook daaruit bestaat dat er besef is van het anders-zijn. Een besef dat hij zelfs durft te verbinden met een zeker gevoel van superioriteit omdat het tegengestelde, namelijk inferioriteit, ondenkbaar is met het  geloof in de eigen identiteit. Het valt te overwegen of beide gevoelens van belang zijn om iets te accepteren van het eigene dat zich onderscheiden weet. Is het immers niet mogelijk om de eigen cultuur te willen beschermen en te waarderen zonder direct ten prooi te moeten vallen aan een of andere obscure nationalistische
Volksgeist?
In het ontbreken van een onderscheidend gevoel van het kwetsbare eigene ligt misschien ook één van de oorzaken van de overrompelende immigratie van de afgelopen halve eeuw.

Juist als gevolg van het ontbreken van noties die te maken hadden met de bescherming van het ‘eigen goed’ hebben de machtselites hun bevolkingen waarvan een deel ook niet voor een eng begrensd nationalisme opteerde maar wel voor een latent idee van beschermingswaardigheid, met een semi-permanente vloed van immigranten belast. De overrompelde bevolking keek aanvankelijk beteuterd toe en kwam mede door haar normale gevoel van ‘gastvrijheid’ te laat tot het besef dat hier iets onherstelbaars aangericht werd.
Ik heb bij Heldring overigens tot zover niet de indruk gekregen dat hij zich hiervan enorm bewust was als ik lees dat hij de toenemende afkeer van vreemdelingen vooral als een teken van verval zag, zonder die hekel als een teken te zien van verdrongen waardigheid en vertrouwen. Was hij hier teveel patriciër die de waarde van anderen onderschatte?

Een derde rode draad is de nadruk op de rol van de macht in de politiek. Het verbaasde hem dat het spel van de macht in de politiek door de Nederlander voor het binnenland wel begrepen en aanvaard werd maar voor wat betreft de internationale politiek niet.
Hij moest weinig hebben van de gidsland-gedachte van de sociaal-democratie ten tijde van het premierschap van Den Uyl. Het strookte niet met zijn sceptische voorzichtigheid. Het frappeerde hem ook dat het in die dagen niet gebruikelijk was om over de natie te spreken. Willem Frederik Hermans zei eens dat het hem opgevallen was dat de naoorlogse Nederlandse premiers nooit spraken over
de Nederlandse bevolking. Misschien dat het ook deze blijvende onderschatting is geweest die burgers inmiddels radeloos en boos maakt. Zoals een oudere vrouw uit Deventer die met het zicht op een minaret wanhopig riep dat onze cultuur versjacherd wordt. Loze kreten over tolerantie en verdraagzaamheid bieden hier voor hen dan ook geen enkel soelaas. Hun leefgebied is en wordt onherstelbaar beschadigd en dat is geen vlekje dat zo maar even weg te poetsen is. De spreekwoordelijke maar inmiddels kwijnende Hollandse keurigheid kan geen goede diensten meer verlenen om de eigen bevolking te pacificeren.

Inderdaad, in de tijd waarin de natie in het bewustzijn van haar burgers hoogstens een achtergrondstem was, is de natie als verbeelde en als werkelijke gemeenschap uitgehold als gevolg van een opgedrongen immigratie, een toegenomen individualisme ingebed in een steeds agressiever wordend consumentisme, een gegroeid uit zijn kluiten gewassen bureaucratisme, een killer bedrijfsklimaat en een gebrek aan opvoeding tot een zelf- denkend mens. Het stemt me treurig dat in het, ook intellectueel gepolitiseerde, verarmde Nederlandse landschap er weer een eigenaardige stem minder is. Ik ben bang dat in een land van geenlingen er steeds minder plaats zal zijn voor een eenling. De akkergrond wordt steeds meer een mono-cultuur waarin verstrooiing het hoogste goed lijkt.