In het debat
begin november met Ton Elias van de VVD lijkt GroenLinks de VVD op het gebied
van de natuur de maat te nemen. GroenLinks is een partij die het lijkt op te
nemen voor de natuur maar vergeet dat diezelfde natuur onder druk staat van het volume van de bevolking en de door de haar
gekoesterde wensen op het gebied van immigratie waarin zowel vluchtelingen of
asielzoekers en arbeidsmigranten hier allemaal een plek moeten krijgen en al
gekregen hebben. Zo te zien ontbreekt het trouwens bij GroenLinks aan een
paragraaf over of uiteenzetting met betrekking tot de bevolkingsgroei en dat is
natuurlijk niet vreemd als je voorstander verklaart te zijn van een in wezen
permanente immigratie, die althans lokaal daar een onderdeel van is. Moet
ik hieruit opmaken dat GroenLinks denkt dat de gevolgen van de immigratie uit
het betrekkelijk recente verleden en in de toekomst dus wel zullen meevallen?
Dat lijkt er op en ook Paul Rosenmoller heeft zich ooit eens in een debat met
Pim Fortuyn laten ontvallen dat de gevolgen van de immigratie wel mee vallen.
Waarvan acte! GroenLinks is volgens mij een typische maakbaarheidspartij van
het ‘het zal wel meevallen’-type. Ik heb ooit op de voorganger van Groen Links,
de PPR, gestemd en misschien nog één keer op GroenLinks zelf, maar ik heb het
niet zo op met de onwaarachtigheid van die partij die door haar foutieve
prioriteitenstelling velen, waaronder ik, van zich vervreemd heeft. Ik neem dat
die partij en diegenen die haar steunen dan ook kwalijk. Zij heeft verzuimd,
net zoals andere partijen, om in de eerste plaats uit te gaan van de belangen
van de bestaande bevolking en de ruimte die zij nodig heeft. Maar dat kan
misschien ook niet verwacht worden van een club die voor anderen wel uitmaakt
wat zij zelf horen uit te maken. GroenLinks is misschien wel niet een
grachtengordelpartij als wel een regentenclub.
Kritiek en antwoord
Eerste kritiek
Temidden
van de openingsdrukte van de heropende galerie RAM te Rotterdam kreeg ik dan
toch een reactie op mijn korte tekst op Facebook over GroenLinks. De reactie
kwam van een lid van de partij waarbij aangetekend dient te worden dat een
lidmaatschap van deze club nog geen uniform gedragspatroon veronderstelt.
Zijn
reactie viel uiteen in drie delen. Hij begroette me met ‘ ha rechtse rakker’.
Vervolgens verweet hij me dat ik wel over maatschappelijke en politieke zaken
schreef maar dat dat wel erg gemakkelijk was en dat ik dus lid zou moeten
worden van één van de partijen om van binnenuit iets te ondernemen. En ten
derde uitte hij kritiek op het door mij geschetste probleem dat de partij zorg
om de natuur zo gemakkelijk koppelde aan haar steun voor een permanente
openeinde immigratie die al sinds de jaren zestig haar beslag begon te krijgen.
Een
reactie maakt mij enigszins blij want iemand reageert tenminste. Door zijn
reactie geeft hij mij inzicht in zijn (of haar) denktrant en ze biedt mij weer
de kans hierover bij te denken en een
antwoord te formuleren. Ik heb dat liever dan de stoet aan zwijgers die in je
leven aan je voorbijtrekt.
Ik
begreep dat zijn begroetingsaanhef wel degelijk een serieuze ondertoon had. Nu
is het voor mij nogal eens onduidelijk waar de politieke onderscheidingstekens
precies op slaan. Woorden als links, rechts, humanistisch of christelijk staan
in het algemeen voor een mengsel van overtuigingen, gedeelde geschiedenissen,
gedeeld en verwacht gedrag, patroonherkenning, manieren van welbevinden,
interpretatiekaders en zo meer.
Zo
is het mijn indruk dat linkse mensen
over het algemeen genomen een meer of minder vage tweedeling in de maatschappij
suggereren zoals die tussen kapitaal en arbeid, de vervuiler en de
niet-vervuiler, minderheden versus de meerderheid of het individu versus het
collectief. Daarnaast schijnt er een sterk besef te zijn gegroeid van het
belang van allerhande rechten waaronder de zo geroemde mensenrechten.
We zien bij Links eerder een nadruk op de
We zien bij Links eerder een nadruk op de
(her-)verdeling
van inkomen dan op het genereren van inkomen, niet geheel onbegrijpelijk gezien
de geschiedenis van Links. Ook de
natuur of het meer modieuze milieu mag zich in de belangstelling van linkse
mensen verheugen, al lijkt dat het sterkst bij GroenLinksers. Altijd natuurlijk
voor wat het waard is! Eveneens zichtbaar is de linkse steun voor de immigratie
en de multi-etnische of multiculturele samenleving die daarmee samenhangt. Hier wordt Links door velen
met name mee geassocieerd, is mijn indruk. Ook hier geldt die steun trouwens
weer, voor wat het waard is want als je bijvoorbeeld de immigratie een warm
hart toedraagt vanuit je comfortabele woning in een witte buitenwijk dan is die
steun nogal goedkoop. We stuiten hier tevens op een inherent probleem van de
indirecte vertegenwoordiging omdat positie en plek er betrekkelijk weinig toe
doen. De politiek lijkt eerder gereduceerd tot een spel der argumenten. Dat levert
een valse schijn op, lijkt me.
Al
deze ingrediënten vormen een mengsel dat nog het beste als een beeld omschreven kan worden. Dat beeld
functioneert als een zijnswijze waarin iemand leeft. Een soort borrelende soep.
Het bepaalt natuurlijk waarop men zich richt.
‘Linkse’
mensen wijzen dus eerder naar de foute kapitalist of bankier, de falende markt,
het zegenrijke collectief - niet overigens als een manier om een algemeen
belang te vinden - of naar de onderdrukte minderheid dan naar de bestaande
leefomstandigheden van de ingezetenen, het belang van het ondernemen, het
individu of de machteloze meerderheid. Ik vraag me vaak af of de bepleitte
liefde voor de allochtone immigrant niet slechts een illustratie is van het
solidariteitsgebod dat bij Links opgeld doet.
Een
ideaal in de richting van een socialisering van de productiemiddelen kom ik
nauwelijks tegen: reeds lang geleden heeft het revisionisme de toon gezet. Men
heeft in de loop der tijd natuurlijk wegen gezocht zich aan te passen aan de
kapitalistische realiteit. Het verlangen naar een utopia blijft echter een
onderstroom in het linkse denken en gevoelen. Linkse mensen verwijzen graag
naar onrechtvaardigheid en benadrukken solidariteit zonder zich overigens al te
veel af te vragen wat de voorwaarden en begrenzingen voor die zo geprezen
solidariteit zijn. Pas nog onlangs begon Hans Spekman van de PvdA over het
algemeen belang. Rijkelijk laat en hoogst merkwaardig, zou ik zeggen. De door
Links bewierookte immigratie staat immers op gespannen voet met ook maar iets
dat je als een algemeen belang zou kunnen kwalificeren. Men wijst bij Links eerder
op de rechten dan dat men belangstelling heeft of had voor vormen van
wederkerigheid. Dit impliceert allemaal niet dat er in het persoonlijk verkeer
geen aardige of meelevende linkse mensen zijn. Er is echter wel een manco dat
volgens mij dergelijke mensen vaak kenmerkt: dat wat zij in en voor hun
persoonlijk leven belangrijk vinden trekken zij ongewijzigd door naar het
maatschappelijke leven. Dit leidt ertoe dat particuliere verlangens een zich
van geen kwaad bewust leven gaan leiden in het maatschappelijk niet bestaande
debat. Compassie met de gedupeerden (inzake de immigratiepolitiek) valt dan ook
weinig waar te nemen behalve natuurlijk waar het om de gecertificeerde
minderheden zelf gaat. Hier en daar breekt wel eens wat inzicht in de geschapen
realiteit door maar de vraag moet gesteld worden tot op welk moment zoiets nog
geloofwaardig kan zijn.
Ik
bespeur bij linkse mensen nauwelijks een spoor van relativerende zelfreflectie.
Wat men vindt of meent, wordt gezien als noodzakelijk en onvermijdelijk, maar
vooral als moreel van een superieure soort.
Linkse
mensen hebben overigens niet als enigen de neiging hun overtuigingen zonder al
te veel vraagtekens te voorzien maar ze wel met allerlei franje op te tuigen.
Wat
mij in mijn leven dus zo langzamerhand is opgevallen, is dat ‘linkse’ mensen,
ieder weer op een eigen wijze en net zoals vele anderen, een soort frame
ontwikkeld hebben waar door heen de werkelijkheid bekeken en geïnterpreteerd
wordt. Dat is bij christenen weer net weer iets anders, bij katholieken weer
anders dan bij protestanten en bij linkse christenen ook weer. Dergelijke
typeringen zijn slechts benaderingen en vanzelfsprekend vallen er binnen elke
categorie weer variaties te zien.
Zoiets
te zeggen houdt in dat je soms iets zegt dat bij de betroffenen zelf op grote
verbazing ja zelfs op weerzin stuit. Men herkent zich bepaald niet altijd in
een hen gepresenteerd beeld van henzelf.
Bij
dit beeld passen vaak ook zekere persoonlijkheids- en gedragskenmerken.
Linkse
mensen vertonen vaak een morele vasthoudendheid inzake ethische vraagstukken en
stellen dit dan niet graag ter discussie. Men is volgens mij nogal vaak in
politiek-moreel opzicht tevreden met zichzelf en is niet echt bereid zichzelf
of hun standpunten te bevragen. Het reflectieve is eerder instrumenteel, lijkt
me. Ik zou willen suggereren dat linkse mensen tot de klasse der
standpuntachtigen behoren. Soms leidt deze vasthoudendheid tot drammerigheid,
een houding waarvan de PvdA nogal eens beticht is. Ik zou durven beweren dat
mensen waarvan ik weet of vermoed dat ze in ieder in electoraal opzicht links
‘zijn’ , niet wars zijn van enig machtsvertoon. Bij minder seculieren zie ik
hier soms enige ambivalentie, waarschijnlijk omdat hen ingepeperd is dat zij
van nature zondig zijn en altijd met een schuld rondlopen. Dit is bij
islamieten of mohammedanen weer anders, lijkt me. Hier domineert weer een haast
tribaal superioriteitsgevoel dat bij christenen op een iets andere wijze wel
aanwezig is maar ondermeer getemperd wordt door christelijke naastenliefde en
een gevoel van schuldbewustheid.
Als
één van de geloofskenmerken is dat de gelovige bevestiging zoekt van zijn
leerstellingen dan zou ik linkse mensen in aanleg ook tot deze categorie kunnen
rekenen. Men heeft gelijk en laat dat weten. Exegese lijkt dus belangrijker dan
intellectuele twijfel. Humor kom ik weinig tegen, dat vereist zelfrelativering,
maar is weer wel bij de veelal linkse cabaretiers te zien, die echter zichzelf
en hun feeding ground weinig op de
korrel nemen. Dat past blijkbaar niet bij zoiets gewichtigs en onbetwijfelbaars
als het linkse gedachtengoed, dat met onzichtbare stenen in hun brein
afgezonken lijkt. Overtuigingen, van welke aard ook, hebben de neiging de
mensen te gijzelen. Als gevolg van de vooringenomen vastigheden is mij ook
opgevallen dat met linkse mensen een fundamenteel gesprek zo goed als
onmogelijk is. Het eigen gelijk duikt altijd weer op. Een gezamenlijke zoektocht
door het probleem immigratie is dan ook zo goed als onmogelijk. Men zucht wat.
Ontkent wat. Bagatelliseert wat. Liever de ander beschuldigen dan ooit eens toe
te geven op de problematische aard van hun overtuigingen. Dit zie je bij
christenen ook al wordt daar wat meer gedraaid, misschien ook omdat men
vermoedt dat Onze Lieve Heer om een hoekje meekijkt en ze niet precies weten
hoe hij zal oordelen.
Alhoewel
ik een haast natuurlijke neiging had over te hellen naar invalshoeken die bij
Links te vinden waren ben ik op een gegeven moment toch geschrokken. Steeds
vaker begon ik linkse mensen als zelfingenomen, autoritair en indoktrinair te
zien.
Principes
leken vóór mensen te gaan. Wat ik ook begon te missen was een belangstelling
voor het eigen land en de eigen bevolking.
Misschien
dat de Deltawerken wel het laatste grote project zijn geweest dat zoiets
beoogde als de eigen bevolking te beschermen, wat, zoals ook John Locke al
meende, een belangrijke doelstelling zou behoren te zijn van een landsbestuur.
Geleidelijk aan slopen verheven principes en idealen bij de Linkse politiek en
de linkse mensen naar binnen maar ik voelde steeds vaker een koude tocht. Je
zag een combinatie van bevlogen idealisme en individualisme ontstaan en dat
lijkt me gevaarlijk. Al weer lang geleden ben ik dus opgehouden op Links te
stemmen, hoe geïnteresseerd ik ook was in de publieke zaak, ja eigenlijk juist
daarom. De tweede reden of aanleiding om niet meer op (Klein) Links te stemmen
was de steeds hardnekkiger wordende immigratiepolitiek, al is Links hier
bepaald niet de enige verantwoordelijke partij (!), maar Links is zeker
betrokken bij het project dit er bij de bevolking in te rammen. De media, zoals de Vara en VPRO deden en doen hier
aan mee. Ik vind dit allemaal onbegrijpelijk gezien vanuit het perspectief dat
bestuurders zouden horen uit te hebben, namelijk alles in het werk te stellen
de bevolking te behoeden voor gevaren van allerlei aard. In mijn aanvankelijke
naïviteit had ik dit juist bij Links verwacht.
Wat
ik steeds weer probeer is mijzelf voor te stellen dat ik verantwoordelijk ben
voor de bevolking. Ik vraag mij dan af welke hun belangen zouden kunnen zijn.
Deze rolverwisseling stuurt mijn denken al zijn daar nog niet alle dilemma’s
mee opgelost. Die verantwoordelijkheid betrekt zich overigens in de eerste
plaats op diegenen waarvoor ik verantwoordelijk ben of zou behoren te zijn, te
weten de bestaande bevolking en in de tweede plaats de daarvoor bestaande
autochtone bevolking. En soms zou die volgorde omgedraaid moeten worden. De
neiging dus van politici om op elk willekeurig moment van een soort mythisch
‘wij’ uit te gaan is haast onbehoorlijk want het doet op geen enkele manier
recht aan de aantastingen van dat ‘wij’, mede als gevolg van hun politiek. De
slappe verbindingstaal doet dus pijn
in mijn hoofd. Ik kan dat woord verbinding
niet meer verdragen net zoals overigens andere woorden. De bruikbare taal wordt
zo wel uitgedund.
Ik
heb sterk de indruk dat mensen die zich zorgen maken om en nadenken over de
immigratie nogal eens voor rechts versleten worden, maar dat houdt volgens mij
een vervuiling van het begrip rechts in, dat toch net even iets breder opgevat
zou moeten worden, zeker in verhouding met hoe men Links zou kunnen typeren.
Nee, in de volksmond lijkt me de typologie zeer verwaterd al begrijp ik ook wel
dat er geen alles in- of uitsluitende definities te vinden zijn. Je moet dus
altijd weer iets proberen te omschrijven omdat we juist door de woorden de
werkelijkheid kwijtraken die er aan voorafgegaan is.
Als
ik al ergens bij hoor dan hoor ik bij iets dat je ‘teleurgesteld in Links’ zou kunnen noemen, maar ja, wat is dat nu
in hemelsnaam? Ik voel mij als een ontheemde, ben een inwoner van niemandsland
maar, gek genoeg, past dat wel bij mij en mijn sterke verlangen naar
intellectuele zelfstandigheid alhoewel dat sociaal gezien niet altijd even
gemakkelijk is. Met de kudde meelopen heeft zo zijn bekoring.
Op
de keper beschouwd ben ik geïnteresseerder in het ‘hoe’ dan in het ‘wat’. Dat
hebben de opstandigen van de revolte van de jaren zestig onvoldoende ingezien
met als gevolg dat men eerder nieuwe stevige eisen formuleerde dan dat men
gevolgen en begrenzingen van het eigen denken en de eigen overmoed onderzocht:
vanuit die ‘moderne’ paternalistische houding stammen ondermeer de vloed aan
vernieuwingen, de grote bureaucratische expansies, de machtsbelustheid en de
immigratie die daarnaast gebaseerd was op de wensen van ondernemingen en op
universeel geachte waarden die nu eenmaal prevaleren boven de nationale en
lokale beperkingen en gevoeligheden.
de
immigratielobby. Haar context verschoof volgens mij ook van het lokale naar het
universele. Het was dan ook niet vreemd om Marijnissen, de toenmalige leider
van de SP, te horen oreren over De Beschaving, een hogere eenheid aanroepend
dan het eenvoudige land Nederland, dat toch al voldoende zou moeten zijn om
zich voor in te zetten. Kunstenaars volgden in zijn voetspoor met hun mars van de Beschaving die ook al iets
van een vanzelfsprekende morele superioriteit uitstraalde.
Volgens
mij is ons leven ‘onvolkomen’, verdraagt geen uniforme waarheid - waar is die
te vinden? - , kent slechts praktische voorlopige waarheden of waarden voor
onderweg. Er zit dus niet anders op de reikwijdte van beweringen of waarden te
onderzoeken. Dit geldt ook voor de overheid. Van Willem van Oranje werd in de
16e eeuw verlangd dat hij zich zou bekommeren om de ingezetenen van
de verschillende staten maar als
mensen nu menen dat niet enkel belangen van ingezetenen er toe doen, dan mogen
ze dat toch op zijn minst onderzoeken en uitleggen. Mensen leven in schillen en
het territorium van de in de loop der tijd ontstane staten is voor velen een
belangrijke schil. Dat zelfde geldt voor lokale gemeenschappen.
Immigratievoorstanders hebben hier dus nog steeds heel wat uit te leggen. Als
we aan het publieke domein denken en daar richt het bestuur zich op, dan dient
toch in de eerste plaats een besef levend te zijn van wat er nu precies onder
verstaan kan worden en waar de bescherming uit zou moeten of had moeten
bestaan. Dat houdt in dat de grenzen onderzocht moeten worden van idealen en
belangen. Iets begrijpen is de grenzen ervan begrijpen. Kijk ik terug dan heb
ik de afgelopen decennia van ‘linkse’ mensen, al waren zij niet de enigen, vooral
een scala van gemeenplaatsen en platitudes aan moeten horen die op geen enkele
wijze recht deden aan een zorgvuldige afweging van de kritiek. Marcel van Dam’s
aantijging aan het adres van Pim Fortuyn was slechts een kleine uitbarsting van
de linkse hooghartigheid. Aan overtuigingen raakt men blijkbaar verslaafd. Het
vindersloon wordt in zijn geheel door de vinders opgeëist,
Teleurgesteld
heb ik me dus, net als vele anderen, van de politieke partijen afgewend en in
de eerste plaats van Klein Links.
Als
jongen had ik een soort droom dat men in een land bereid zou moeten zijn een
voortdurend gesprek aan te gaan over belangrijke kwesties maar ik zag over het
hoofd dat men daar in de haast geen tijd voor nam en dat belangen uiteindelijk
altijd weer gingen opspelen. Eigen belang en eigen partij eerst. Politieke
partijen lijken hun waarheidsclaims te willen vestigen in plaats van die claims
te onderzoeken. Dat heb ik toen onderschat maar de gedachte om problemen als
een boek open te slaan, pagina voor pagina, vind ik nog steeds mooi. Ik heb dus
ook onderschat dat mensen een sterke behoefte aan identiteit hebben en dat zij
dat soms menen te vinden in partijprogramma’s, partijbijeenkomsten of bij in
steen gebeitelde idealen waardoorheen de gouden eeuwigheid straalt. Voor mij
zelf was ‘alles’ vooral een kwestie waarover je zou kunnen nadenken door er
aandacht aan te schenken (!) én stond ‘alles’ met ‘elkaar’ in verband. En kwam
niets zomaar.
Doelgerichte
en ideologisch beladen politieke partijen zijn volgens mij een relict uit het
verleden en we moeten toe naar helderder en opener vormen van onderzoek,
bestuur en communicatie. Partijen met hun zekerheidspotentieel zijn, lijkt me,
hiervoor alleen niet toereikend. Maar ik ben er niet gerust op tenzij de mens
muteert.
Tweede kritiek
Op
naar het tweede punt van kritiek, namelijk dat een ‘commentator’ die aan de
zijlijn staat, in zekere zin laf is, en dat hij door zijn deelname aan
‘structuren’ van binnenuit iets zou kunnen wijzigen. Het kan ook zo zijn dat de
criticus mij persoonlijk bedoelde maar daar kreeg ik verder geen bevestiging
van. Ik kreeg de indruk dat het een eerste reactie was die bij nader inzien
misschien wel niet als een dwingend en algemeen advies voor een ieder die
becommentarieert, beschouwd zal worden. We moeten niet vergeten dat veel
reacties eigenlijk reflexen zijn, die eigenlijk nog wat denktijd behoeven. Een
geschreven tekst kun je nog eens herlezen.
Moet
een arts die een patiënt diagnosticeert als het ware de patiënt worden? Moet
een criticus van de politiek politicus worden of een columnist een communist, een ondernemer, een
bestuurder? Is het raadzaam dat een columnist op een politieke partij stemt of
er op een andere wijze bij betrokken is? Misschien juist niet. Het maakt hem
misschien minder immuun voor het uitventen van politieke oordelen en het maakt
hem misschien vrijgestelder. Wat niet wil zeggen dat een columnist niet ergens
voor staat maar de kans is aanwezig dat hij, vrijgesteld als hij is, ook zijn
geest vrij maakt en altijd weer de randen opzoekt van zijn waarden, zijn
commentaren en zo meer. Of ze tegen elkaar afzet. Of het tegenovergestelde
probeert aannemelijk te maken. Zo ga ik natuurlijk mezelf af of bijvoorbeeld
een toenemende bevolkingsdruk binnen een afgebakende ruimte juist niet méér
ruimte en natuur genereert. Natuurlijk zoek ik ruimte voor de veronderstelling
dat met meer open grenzen de kansen op criminaliteit juist afnemen in plaats
van toenemen. En natuurlijk ook ga ik af hoe ik dan met die begrippen als
ruimte, natuur of criminaliteit moet of kan omgaan. Ik kan al die wegen inslaan
omdat ik niet met loden schoenen in een uitgesleten partij - politiek
karrenspoor loop. Maar juist dat vrijgesteld zijn schept verplichtingen. Wat
ondermeer inhoudt dat ik mijn eigen vooronderstellingen moet bevragen. En hier
duikt nu juist een probleem op met de opsplitsing van het politieke landschap
of van de media in allerlei van elkaar gescheiden denominaties. De verleiding
is groot om zich veilig te voelen binnen het eigen huisje. Voor het discours
houdt dat in dat het richtsnoer niet altijd even helder oplicht maar er wel is.
Een partij of een omroep is er heimelijk op gericht verstorende feiten en
oordelen te verbergen, net zoals je dat op een computer kunt. Een politieke
partij is in zeker opzicht een opbergconstructie maar levert tegelijk een
venster op de wereld.
Simone
Weil drukte dat zo mooi uit toen ze zei dat men dan wel door het glas van het
raam keek maar het stof op het raam zelf niet zag.
Niet
dat ik niet door een raam kijk; natuurlijk, maar ik kan vooral proberen een
overtuiging of een aanname als een stuk kauwkom alle kanten op te rekken. Ik
ben me, hoop ik, er van bewust dat er verschil gelegd kan worden tussen een feit, een interpretatie, een oordeel
en een voorkeur. In als mening
vermomde oordelen, voorkeuren en interpretaties ben ik niet zo geïnteresseerd.
Als we volgens mij niet voortdurend aan hygiëne doen dan vallen we telkens in
de kuil die we zelf graven.
Dan
nog de vraag naar de zijlijn alhoewel dat niet precies de woorden van de
criticus waren. Niemand kan mij met zekerheid zeggen wie nu precies aan de
‘zijlijn’ staat en wie niet. Ook iemand die schrijft, al is het in een blog,
draagt op een of andere manier bij aan het bewustzijn dat voorradig is in een
land of in de wereld. De vraag kan ook gesteld worden wat nu belangrijk is. Lid
worden van een politieke club en zich óf laten inkapselen óf zwijgend of niet
meewerken aan besluitvorming, al zijn de veranderingen miniem of juist proberen
vanaf de ‘zijlijn’ het menselijk en politiek bedrijf te bezien.
Ik
heb bovendien de indruk dat politieke partijen, de mensen die zij bevolken en
de structuren waar zij onderdeel van zijn, er nu niet bepaald op gericht zijn
hun stellingnames zelf aan de orde te stellen. Dat is niet voor elk probleem
een probleem maar is wel een probleem als er onderwijl grote onrust ontstaan
is. Waarom woekert de immigratiekwestie al een halve eeuw door? Laat men daar
eens bij stilstaan!
Los
van al deze beslommeringen dient zich ook de vraag aan naar de kracht van een
mens.
Ik denk dat ik me in meer of
minder bevoogdende structuren zeer onprettig zou voelen. Misschien omdat ik
verlegen ben, misschien omdat ik vermoed dat door de turbulentie van die
partijen die de leden voortdurend nopen hun standpunten in het licht van de
partijlijn te verdedigen, ik mij onvoldoende kan ontplooien. Ik voel me niet zo
thuis binnen getuigenisgemeenschappen. Ze zijn me te eenvormig en doen dus op
eenzelfde manier een beroep op mijn denken. Dat doelgerichte en eenvormige
schijnt bij elkaar te horen en dat begrijp ik ook wel maar tegelijk verarmt die
koppeling het dissidente gedrag. Galilei was niet de enige die te maken kreeg
met de schijnheilige en onbeholpen uitdrukking van het systeem dat mensen
blijkbaar voor zichzelf en elkaar optuigen. Maar goed, de mens wil blijkbaar
vooruit. Dat is het lot van de mens en dat brengt hem soms ongeluk.Derde kritiek
Het derde punt van kritiek gold de mijns inziens problematische koppeling van een blijvende steun aan een immigratiepolitiek, al gaat die onder allerlei vermommingen door het leven, en de afbraak van natuur als ook de inkrimping van leefruimte die er het gevolg van zijn. De criticus stelde dat je zowel het ene kon doen als het andere. Alhoewel ik de indruk had dat de criticus dit argument ter plekke bedacht, is het toch te belangrijk om het te laten rusten.
Wanneer wordt namelijk de koppeling van verschillende voornemens of
uitvoeringen ervan problematisch of onwaarachtig? En moet men bijvoorbeeld
duidelijk aangeven op welke wijze twee idealen op gespannen voet met elkaar
leven? Zeker als het een politieke partij betreft?
Kan de mens leven en handelen in het besef dat niet alles samengaat
omdat het met elkaar in tegenspraak is? Het is de handelende mens niet altijd
gegeven zijn verschillende oogmerken in elkaars perspectief te bekijken. Hij
wil immers vooruit, hij heeft vaak meerdere idealen, hij heeft haast en het zou
zijn handelingsdrift teveel remmen als hij de uitvoering van het ene ideaal in
het licht zou zien van een ander ideaal. De handelende mens is geen liefhebber
van schaduwen. Hierdoor moet hij doen alsof er geen problemen kunnen ontstaan.
Dit vernauwt zijn perspectivistische ruimte.
Veel van wat we zouden kunnen doen gaat niet samen. We moeten dus
altijd op zoek naar de implicatie van ons doen en laten. Ik kan niet
tegelijkertijd naar voren en naar achteren lopen. Mijn gestel staat dat niet
toe. Ik kan ook niet tegelijkertijd op dezelfde plek een gat graven en een berg
oprichten. Tenzij ik een gat als een berg beschouw, maar dan nog blijft er een
fysieke onmogelijkheid. Ik kan me onmogelijk tegelijkertijd verantwoordelijk en
onverantwoordelijk betonen jegens iets of iemand. Soms ook kan ik niet aan
zowel het ene voldoen als aan het andere. Ook kan ik niet met goed fatsoen
zeggen dat ik een bos wil behouden om even later datzelfde bos te rooien.
Het laatste voorbeeld geeft aan dat het tijds- en ruimteaspect ook een
rol speelt. Ik kan vandaag iets voornemen dat ik morgen weer tegenspreek. Maar
het kan ook zo gaan dat ik wel iets voorneem maar dat datgene wat er een
nevengevolg van is zich pas morgen of bij wijze van spreken ergens anders manifesteert
zodat dat gevolg gescheiden lijkt van de oorzaak. Als ik me bijvoorbeeld sterk
maak voor het binnenlaten van immigranten, dan houdt dat in dat zij ergens
moeten wonen en op verschillende manieren ruimte in beslag nemen (en
grondstoffen, energie etc gebruiken). Maar als ik nu ook zeg dat ik mij sterk
maak voor het behoud van de natuur dan maak ik me daarvoor bijvoorbeeld op een
ander moment, bij een andere gelegenheid of op een andere plaats sterk en ik
vergeet dan de gevolgen van die immigratie. Dat is optisch bedrog maar de
argeloze toeschouwer zal die koppeling niet gauw merken alhoewel ik zie dat
dergelijke onverenigbaarheden de mensen steeds duidelijker wordt en steeds
vaker tegen de borst stuit. Daarnaast is een uitspraak als ‘ik maak mij sterk
voor het behoud van de natuur’ op zichzelf genomen te ruim om een goede
leidraad te zijn. In het keuzeproces ontstaat soms pas verheldering. Deze
voorlopige verheldering moet men zich echter wel gunnen.
Het wordt ingewikkelder als bijvoorbeeld de verzwakking van de natuur
in een land door meerdere omstandigheden veroorzaakt wordt. Het laat echter de
eigen verantwoordelijkheid voor de ‘eigen’ oorzaak volgens mij onverlet. Tenzij
je je wilt verschuilen, maar dat zou je dan eigenlijk moeten zeggen…. maar dan
ben je eigenlijk al een stap verder.
Er is ook geen precies punt aan te geven waar iets ‘echt’ een probleem
gaat worden al is er soms een omslagpunt, kijk naar het verschil tussen het
water dat tegen de dijken klotst en het moment waarop het er overheen slaat. Wat wel valt te zeggen is dat alles wat
de mens onderneemt in de richting gaat van een probleem of een frictie of van
zijn tegendeel. Alles probeert zich te vervolmaken en ontmoet op een zeker
moment een grens, een omslagpunt of put zichzelf uit. Die fenomenen zijn in een
samenleving echter niet altijd voor iedereen gelijk zichtbaar of herkenbaar. Er
is verschil van plaats, van perspectief of van bewustzijn.
Als de mens zegt iets te gaan ondernemen dan heeft zowel zijn voornemen als zijn handelen een intentie, een ‘teneinde tot’, een richting en een maat. Het laatste begrip is een verhoudingsbegrip, dit ten opzicht van dat. Hier doet zich een ethisch besef gelden. Zo spreekt een projectontwikkelaar als hij een industrieterrein wil aanleggen een intentie uit, een ‘vanuit dit naar dat’, maar zal zijn handelen ook gevolgen hebben voor het gebied en voor het omliggende gebied inclusief de mens. Of deze projectontwikkelaar zich nu expliciet uitspreekt maakt niet zoveel uit.
Mensen selecteren vaak hun uitspraken om vooral de in hun ogen
positieve gevolgen voor het voetlicht te brengen. Het offer dat handelen met
zich mee kan brengen wordt niet graag voor het voetlicht gebracht.
Die intentie, die richtingen en die maat zijn des te belangrijker,
lijkt me, waar het gaat om publieke verantwoordelijkheid. In het publieke
immers raken de verschillende belangen elkaar dus daar is die weging van doelen
en gevolgen van groot belang. Juist de partijendemocratie heeft hier een
probleem geschapen omdat men elkaar niet meer aanspreekt op de ‘volheid van het
samenleven’ maar elkaars maat neemt op grond van de eigen politieke opvattingen
of doelstellingen die gerealiseerd moeten worden. De blijvende vraag blijft zo
op de achtergrond.
Vanzelfsprekend is het voor de mens, ook voor de politicus, lastig om
keuzes te maken maar als die keuzes slechts op ‘een vanuit’ of een ‘ergens naar
toe’ gebaseerd zijn dan zal men de gevolgen die er altijd zullen zijn,
ondergeschikt willen maken aan de voortreffelijkheid van de eigen beperkte
uitgangspunten. Iets soortgelijks valt te zeggen over het ‘algemeen belang’.
Precies dat belang omschrijven is ondoenlijk maar de poging alleen al laat zien
dat dat begrip levend voor je is. Dan ontstaat er misschien een
intersubjectieve dynamiek om elkaars noden te verstaan.
Menselijk leven is begrensd. De geboorte sluit het sterven in, er is
geen eindeloze hoeveelheid land
beschikbaar waarop of waarvan men kan leven; vroeger moest men
bijvoorbeeld om de zoveel tijd land braak laten liggen om het kans te geven te
herstellen van het intensieve gebruik dat immers onttrekking van werkzame
stoffen impliceert. We kunnen niet eindeloos praten want dan raken we uitgeput,
enzovoorts. Aan vijandelijkheden komt eens een eind, al is het maar tijdelijk. Aan
alles zit een grens al lijkt het vreemd genoeg niet altijd zo binnen de
tijdelijkheid die het leven is. Een beklemmende tijdelijkheid schept juist het
verlangen naar eeuwigheid. Teveel consideratie nu schept problemen voor onze
dadendrang want we herinneren ons niet graag aan de schaarste en de
begrensdheid van dat wat we ondernemen.
Icarus’ vleugels smelten nooit.
Ook ons ruimtelijk en plaatsgebonden leven is begrensd. Mohammed Al
Hillu uit Jordanië, geciteerd in de Volkskrant van 3 april 2013, zegt hier het
volgende over: ‘ Als ik (!) een kleine kamer heb en er willen gasten komen,
zijn ze welkom. Er komen nog drie gasten en ook zij zijn welkom. Maar op een
keer moet ik zeggen: ‘Sorry, vraag iemand anders, het past hier niet meer’.
Toegepast op een land houdt deze eenvoudige redenering in dat ook daar
de gebruiksmogelijkheden begrensd zijn al lijkt de rek groter dan in het huis
van Mohammed. Een land is natuurlijk niet alleen van Mohammed, hij is niet het
enige ‘ik’, maar er zijn veel meer ‘ikken’ die op een of andere manier die
veelheid op een acceptabele wijze met elkaar moeten zien te verbinden om tot
een enigszins acceptabele organisatie van de samenleving te komen. En dat
acceptabele is telkens weer een vraag voor elk ‘ik’. Die ‘ikken’ zijn er op elk
gegeven moment wel maar komen niet uit de lucht vallen. Ze komen ergens om een
reden vandaan, met of zonder instemming van de ingezetenen, dus het lijkt niet
vreemd om ook dat mee te wegen in het denken over het gezamenlijke.
Een land is net een huis. Het is een ruimte om te wonen en te leven.
Het huis biedt een zekere bescherming tegen de buitenwereld, dat is één van de
functies van het huis, en het is begrensd net zoals een land of een gebied dat
is. Meer nog dan een huis biedt een land een inwoner de mogelijkheid naar
ruimte elders te verwijzen: “kijk, daar is nog ruimte genoeg!” Meer dan een
huis biedt een land een betrekkelijk anonieme uitgestrektheid. Hier wringt
trouwens de schoen, want juist dat gegeven verleidt mensen ertoe juist te
beweren dat er ruimte genoeg is. Maar zelfs zij zullen moeten toegeven dat
desondanks de landsruimte om een aantal redenen beperkt is en dat er dus vroeg
of laat op een grens gestoten wordt. En als dat zo is, dan houdt dat in dat dat
grenspunt voor een ieder anders ligt maar ook dat ontkenning van die grens niet
impliceert dat de ontkennende zelf van zijn ontkenning geen enkele last
ondervindt of ervaart. Dus, er is altijd een grens al moet je die soms trekken.
En hier schuilt een probleem, want de onbezorgden omzeilen juist dat probleem!
Zij praten er niet over dus dan lijkt het probleem niet reëel.
Immigratieadepten horen volgens mij tot deze categorie, vandaar dat je bij hen
ook nauwelijks iets hoort over het probleem van de knellende menselijke
aanwezigheid op aarde. Hetzelfde zie je bij voorstanders van grote gezinnen die
er impliciet, dus stilzwijgend, vanuit gaan dat ‘het’ wel mee zal vallen. De
zon schijnt altijd in hun opvattingen. We moeten echter eenvoudige spraak niet
onderschatten. Ze resoneert langdurig in het hoofd van de mens. Ook de
grotegezinnenmensen zijn dus mensen met een quasi onbezorgde ‘en-en’ houding.
Maar weinig mensen preluderen op dat wat komen gaat op grond van hun eigen
voorkeuren.
Vroeger werd je misschien eerder afgestraft maar nu met de schijnbare
maakbaarheid en ingewikkeldheid van de wereld lijken consequenties van het
eigen gedrag ver weg maar op een gegeven moment keert de wal altijd het schip
en voor een ander soms eerder dan voor jezelf. Gevolgen van wat mensen doen
openbaren zich ongelijk en met schokken en bereiken niet iedereen op dezelfde
wijze. Voor wat de westerse
immigratie betreft houdt die relatieve onbezorgdheid in dat men op de toekomst
en op de ander een hypotheek neemt waarvan men meent dat die nooit afgelost
hoeft te worden.
Als ik GroenLinks zou stemmen dan zou ik allang beseft hebben dat
Nederland al bij aanvang van de immigratie, die min of meer sluipend van start
ging, tot één van de dichtstbevolkte landen gerekend werd en ik zou ook allang
mijn best gedaan hebben de onverenigbaarheid van doelen en gevolgen goed tot me
door te laten dringen, maar ik zou vooral voorzichtig zijn, zeker met een woord
dat het logo siert van de partij waarop ik stem.