Passage 2012/2015 houtskool, pigment, pastel op papier 196 x 296 cm |
Detail |
Ook
dit werk Passage lijdt daaraan.
Onvastheid.
Aarzeling. Duidingsprobleem.
Hoe kan een werk als dit anders zijn dan een intensief uitgevoerd gebrek.
Hoe kan een werk als dit anders zijn dan een intensief uitgevoerd gebrek.
Je
ziet een lichaam voor je. Gefotografeerd of niet, dat doet er niet toe. Dan de
stijl. Jouw hand die zich forceert in dat lichaam; dat lichaam zoals je
voorvoelt dat het daar komt te liggen. Hoe precies weet je niet. Precies hoort
hier niet thuis. En gemeten waaraan? Ik ben zwak in de analogie. Wie kan mij
trouwens demonstreren wat volmaakte analogie is? Zelfs een muziekstuk kun je
dan wel twee keer spelen maar zelfs uit de geur van de analogie, uit de
herhaling van het gelijke, stijgt de suggestie van het verschil al op. En wij
zijn er altijd zelf bij. Juist daardoor is er altijd een daar, een daar dat wij
van ons verwijderd weten; een daar dat hoe wij dat ook benaderen of proberen in
te lijven, altijd daar blijft. Werkelijkheid is halfwezigheid. Voor de helft
daar, voor de andere helft misschien hier, bij de waarnemer. Of bij de
verstaander. Ons bestaan is geografie. Hier, daar, in, ergens, nu, later,
daarboven of daaronder. Hier, misschien hier, nog hier, nog niet hier, voor
altijd hier. Elke geografie als plaatsbepaling kan gedacht worden in tijd,
verwachting, zekerheid of welke bepaling dan ook die het zekere op zijn minst
nuanceert.
Als
gevolg van ons fundamenteel besef er alleen voor te staan verlangen wij naar
het daar, naar een evenbeeld soms dat ons bekend voorkomt en dat ons, als het
even kan, in ons bestaan of in ons zus of zo bestaan bevestigt. De mens heeft
een pertinente drang om te herkennen. In gedachten, in verlangen, in taal
zoeken we naar het gelijke. Het jachtige verlangen naar het telkens weer andere
is eigenlijk een variant hierop. In het voortdurend naar ons toehalen en
omarmen van het andere, het vreemde, zien we een mens die niet alleen maar
nieuwsgierig is maar ook een wezen dat een permanente drang heeft zichzelf in
dat andere of die ander te herkennen, maar ook een mens die op al even
permanente basis vlucht van de vraag naar het ‘hier en nu’.
Hier
en daar zijn altijd verweven. Het daar van de voorstelling is het hier van het
verstaan. Het hier van het verstaan is het daar van de knellende onmogelijkheid
ook maar iets definitief te doorgronden. Juist als gevolg van dat geografische
aspect van de mens kan deze niet anders dan alles waar hij zich mee wenst te
omringen, te benaderen. Afstand is een wezenskenmerk van de mens, van de mens
tussen de mensen, van de mens tussen de dingen en de woorden.
Hier
lag dan ook mijn vraag toen dat lichaam daar nog zo onvolkomen en aarzelend lag
op dat bed, dat ook al geen bed wilde worden. Onmogelijke analogie in de huid
van de stijl. Een stijl die het dit voor de hand liggende op voorhand
problematiseert, al kennen wij het niet omdat op het moment dat wij het
proberen uit te drukken, het al omgezet wordt in iets dat ons merkteken draagt.
Toch blijven we op zoek gaan naar
evidentie, de ene mens meer dan de andere.
Ik herinner mijn vertwijfeling nog over hoe dat lichaam aan te vatten. Ik wilde eigenlijk een lichaam ten tonele voeren zonder dat voorbeeldlichaam eens goed te bekijken. Ik herinner mij ook dat ik ineens onderaan het middenlichaam, daar waar het lichaamwordende tegen het bed aandrukte, met een harde keukenborstel het aangebrachte materiaal dat zojuist nog in de richting van een lichaam ging, met een energiek gebaar terzijde schrapte. Schepping door ontbinding, ontbinding als schepping. Nee, hier geen afdruk. Geen mimesis, geen nabootsing zuiver op de graat. Een werk is geen Lijkwade van Christus. Geen zweetdoek. Nee, het demonstreert eerder mijn lijden aan de werkelijkheid al roep ik het woord uit zonder het te kennen. De werkelijkheid is als een afwezige stiefmoeder: immanent afwezig.
Ik herinner mijn vertwijfeling nog over hoe dat lichaam aan te vatten. Ik wilde eigenlijk een lichaam ten tonele voeren zonder dat voorbeeldlichaam eens goed te bekijken. Ik herinner mij ook dat ik ineens onderaan het middenlichaam, daar waar het lichaamwordende tegen het bed aandrukte, met een harde keukenborstel het aangebrachte materiaal dat zojuist nog in de richting van een lichaam ging, met een energiek gebaar terzijde schrapte. Schepping door ontbinding, ontbinding als schepping. Nee, hier geen afdruk. Geen mimesis, geen nabootsing zuiver op de graat. Een werk is geen Lijkwade van Christus. Geen zweetdoek. Nee, het demonstreert eerder mijn lijden aan de werkelijkheid al roep ik het woord uit zonder het te kennen. De werkelijkheid is als een afwezige stiefmoeder: immanent afwezig.
Met
die ingreep kon ik verder. Voor sommige ingrepen heb je een heel leven nodig om
te verrichten. Hoog wordt soms opgegeven van de creativiteit van kunstenaars.
Als een a priori haast. Scheppen heeft mij juist een oneindige traagheid
bijgebracht. De verraderlijkheid van de zekere blik duidelijk gemaakt. Opmerkingsgave,
dat heb je misschien wel, maar zonder training verlept ze. Opmerkingsgave is
trouwens een ‘gift’. De een is hier misschien anders of ruimer mee toebedeeld
dan de ander, iets dat moeilijk te verkroppen is voor diegenen die gelijkheid
als een dogma over de samenleving uitsmeren. En het is ook niet zo dat
opmerkingsgave in het ene gebied automatisch inhoudt dat ze ook in elk ander
gebied werkzaam is. Elk gebied heeft zo zijn eigen ontoegankelijkheid. Slechts
een enkeling is zich altijd bewust van de hachelijkheid van zijn blik,
ingedijkt als die telkens dreigt te worden. De mens zoekt altijd ankerpunten,
drenkeling als hij is. Slechts weinigen zijn altijd waakzaam. Permanente
alertheid is onverdraaglijk.
Een
werk, kunstwerk of iets anders, ademt sfeer. Ze is atmosfeer. Atmosfeer wordt
in deze tijd van bedrieglijke ratio, behalve in de feestpaleizen, over het
hoofd gezien. Argumenten houden zich daar veelal niet mee bezig. In het Europa
van nu wordt langzaamaan duidelijk dat burgers desalniettemin in een atmosfeer
leven, in een sfeer van ruimte, tijd, geur, herinnering, gesprekken, grenzen, waardigheid,
samenhang en verwachting. Mensen leven in beeld. Haast tastbaar, haast
voelbaar. Daarom worden ze soms ook ziek of geagiteerd. Als hun ruimte aangetast
wordt, hun herinneringen miskend, hun gevoel voor samenhang ontkracht, hun
verwachtingen om zeep geholpen worden. Hun tegenstanders verlangen van hen
bewijzen. Hun bewijsdrang is bewijslast geworden. Een last voor diegenen die eigenlijk
aandacht vragen. Hen worden bewijzen gevraagd voor iets dat al te ver voortgeschreden
is. Bewijs mij het ongerief van uw dood. Dat verlangt men eigenlijk.
Een
kunstwerk ademt. Hier het stille samengaan van een alles doordringende
ijlheid met een verdichting hier en daar. Hoe en waar ontsnap ik aan de massa,
die aan alles kleeft. Dat was de vraag die me voortdurend bezighield. Dezelfde
vraag bij die eerste doorhaling van dat middenlichaam. Hoe ontsnap ik aan dat
lichamelijke, dat eigenlijk slechts bestond in een vaag beeld dat zich
allereerst verwrongen analogisch aandiende? Ik heb al een soort gelijkenis als
ik iets waarneem. Een stereotiepe gelijkenis veelal. Vervolgens blijft wat wij
zien altijd in onze wachtkamer rondhangen; in ons voorportaal. De mens leeft in
en vanuit zijn voorportaal en hoe die geconfigureerd is. De beelden daar
bepalen onze modus. Die vraag, hoe te ontsnappen dus aan dat voor de hand
liggende beeld, kwam op. Waar neem ik het heft in handen en laat ik het ‘lichaam’, het typische maar vage beeld
er van, voor wat het schijnbaar is. In feite hetzelfde probleem bij de
klontering van die twee hoofden, die soms meer hoofd werden, soms minder. Soms
meer op elkaar betrokken. Soms minder. Scheppen is laveren. Schepping is
onderdeel van een krachtenveld waarin dan weer het een dan weer het andere
domineert of zich onttrekt. Het etaleert zich als een probleemveld.
Is het zo dat vooral onze Westerse geest de zaken problematiseert? Zich pijnigt met wezensvragen? Tenminste in ieder geval die enkelingen bij wie dat wat hen omringt hen tot in de vezels raakt? Mogelijk; wie de westerse filosofie een beetje tot zich door laat dringen, krijgt die indruk. Het woord alleen al heeft hier een haast ontologische status gekregen maar verkreeg hiermee tegelijk de status van twijfel en van onzekerheid. Natuurlijk, er zijn nog meer lijnen maar zelfs de theologie putte zich uit in argumentatie om het verlangen van het hart te legitimeren. Maar waar het woord heerst, heerst ook het verval van het woord. Ook dat maken we van nabij mee. Woorden zijn in de monden van velen gemakkelijke betekenisdragers geworden. Ze worden eerder ingezet om een geurvlag te planten of de ander een bekentenis af te dwingen dan als punt van vertrek om aandacht te schenken aan wat erachter schuil zou kunnen gaan. Men wil boter bij de vis. En wel snel.
Is het zo dat vooral onze Westerse geest de zaken problematiseert? Zich pijnigt met wezensvragen? Tenminste in ieder geval die enkelingen bij wie dat wat hen omringt hen tot in de vezels raakt? Mogelijk; wie de westerse filosofie een beetje tot zich door laat dringen, krijgt die indruk. Het woord alleen al heeft hier een haast ontologische status gekregen maar verkreeg hiermee tegelijk de status van twijfel en van onzekerheid. Natuurlijk, er zijn nog meer lijnen maar zelfs de theologie putte zich uit in argumentatie om het verlangen van het hart te legitimeren. Maar waar het woord heerst, heerst ook het verval van het woord. Ook dat maken we van nabij mee. Woorden zijn in de monden van velen gemakkelijke betekenisdragers geworden. Ze worden eerder ingezet om een geurvlag te planten of de ander een bekentenis af te dwingen dan als punt van vertrek om aandacht te schenken aan wat erachter schuil zou kunnen gaan. Men wil boter bij de vis. En wel snel.
Het
heeft mij nooit gepast. Verbazing agenderen in een programma of een al te
gemakkelijke bevestiging holt de vitale kracht van de verbazing uit. Ontkracht
het. Een kunstwerk, verre van een kustverdediging te zijn, is in staat sfeer te
genereren die ons ergens brengt zonder ons precies ergens onder te brengen. Wij
zijn getuige. Maar ook een vreemde getuige, een vreemde. Een vreemde in het hic et nunc. In het
hier en nu. Dat niet te kunnen aanvaarden produceert de jachtige mens. Een mens
die het daar najaagt om het hier maar niet wezenlijk onder ogen te hoeven
komen. Een mens die geen doortocht meer kent omdat deze al ergens is, op het
moment dat hij een vagelijk besef heeft. Hij leeft in de affirmatie vanuit
hetgeen dat zich telkenmale aandient. Deze mens is bediende geworden. Het
moderne Westen waar de mens zo’n beetje al het voorstelbare onder handbereik
wil hebben, bevindt zich in een langdurige crisis van het ontologische.