zaterdag 16 september 2017

Blog 57 Weke westerlingen

Zaterdagmorgen bij een Lidlvestiging te Rotterdam.

Dit is geen samenleving maar een klonterend samenraapsel van individuen.
‘Zij horen hier niet’ ben je geneigd te denken en velen van hen voelen zich evenmin bij elkaar op hun gemak. Ze zijn met tevelen en van te verschillende origine. Mensen, goed, maar vreemden; te snel, te kunstmatig en te massaal om uiteenlopende redenen binnengelaten. Is men in het westen bang geworden ‘neen’ te zeggen? Is het zo schijnbaar coulante ‘ja’ dominant geworden? Heeft men zich zelf en elkaar in de ‘permissive society’ uit het oog verloren? Heeft men zichzelf niet meer als een probleem willen zien? Is het populair geworden individualisme uitgelopen op een massale vorm van zelfvervreemding die juist daarom uit moest lopen op een even grote vorm van zelfbevrediging?

In het westen lijkt men zich een grote onverschilligheid ten aanzien van het ‘eigene en nabije’ eigen gemaakt te hebben en die vervangen te hebben door een reeks van gemeenplaatsen die op gezette tijden gelanceerd worden. Hier heerst de ideologie van de doorlopende beschikbaarheid die geen voorbehoud meer accepteert. Het is de ideologie van de verwende westerse kinderen.

Maar waarom dienen de oude weggeduwde inwoners zich met de hen opgedrongen vreemden in te laten behalve dan in voorkomende gevallen; mensen zetten hun dagelijkse beleefdheid immers nooit helemaal aan de kant. En wie van hen heeft hen nu werkelijk welkom geheten?

En de binnengelatenen: waarom zouden zij - die bepaald niet allemaal de ‘ontvangende’ bevolking genoemd wordt, gunstig gezind zijn - zich met die bevolking moeten inlaten? Hebben zij soms een schuld jegens die bevolking? Op grond waarvan? Heeft immers niet ieder mens op grond van de heersende egalitaire doctrine gelijke rechten? Dus waarom zouden ze?

Dat predikaat ‘ontvangen’ past overigens lang niet iedereen. Want hoe waarachtig is dat ontvangen wanneer je weet dat het stof van de immigratie voorlopig nog steeds wel buiten je voorstellingskring neerdaalt of wannneer je daar geen specifieke gedachte aan vuilmaakt? Of: wanneer de beslissingen hierover zich buiten je invloed plaatsvinden. Hoe kun je iets ontvangen dat je opgedrongen wordt? Zo is het immers toch begonnen en zo is het nog steeds.

En moeten de gelijke rechten soms van ieder mens een rechteloze passant maken? Wordt hier de filosofie van het kippenhok gepredikt wordt? En door wie?

Ik voel die morgen weer een totale vervreemding en onderdruk voor de zoveelste keer mijn woede over al dat in de laatste tientallen jaren uitgekraamde hoogdravende onbenul. Intussen wordt het betaald parkeren uitgerold over de stad. Alles schuift blijkbaar door inclusief de controle over ieders leven. Mensen zijn niet te beroerd de ander aan zich of ergens aan te onderwerpen al doen zij of het hen ook maar overkomt. Die zinsnede lijkt favoriet bij de quasi verschillige mens.

Met enig ongemak maar toch met de nodige gedweeheid worden nieuwe vormen van onvrijheid en ongerief geaccepteerd om nog iets te redden van een oude vrijheid. Zolang ook dat duurt tenminste. Natuurlijk, er zijn op het eerste gezicht valide argumenten voor de nieuwe regulering te horen. Die zijn er eigenlijk altijd wel. En altijd blijken er weer mensen te zijn die ze in voorraad hebben. Niets zo gemakkelijk als argumenten; je zegt gewoon ‘daarom’ of ‘omdat’ en klaar ben je. Het is de aloude westerse methode jouw onwrikbare gelijk af te dwingen. Het is een alledagslogica van steen onder een rationeel jasje. Met bezinning op wat, met wie, waar of hoelang men ‘is’, heeft het doorgaans weinig van doen.

De weke onverschillige of overrompelde westerlingen hebben zich tot nu toe grotendeels neergelegd bij de ontwikkelingen die hen binnen het bestek van de democratie zijn opgelegd. Zij zijn de nieuwe slaven maar het bijzondere is dat zij in grote getale hun eigen houders geworden zijn. Zij zijn geen hoeders meer van wat ‘is’ maar onderdanig aan wat ‘komt’. Tussen al die dreigingen groeit wat liefelijkheid. Wat onschuld.

Ik waan mij in een versplinterende segrerende samenleving waarin het ene probleem met het andere opgelost en toegedekt wordt en de samenleving intussen kaler en zakelijker wordt. Ook hier is doorschuiven de grondwet van het politieke handelen. Ik ben getuige van een morele dwangneurose, een dyslexie van het gebezigde woord, van een hardnekkige groeipathologie, van een hersenverweking al is men zich om dezelfde reden daar al niet meer van bewust. Ik ben getuige van een gestaag maar onstuitbaar zijnsverval. Hetzelfde gaat op voor de ruimte waarin men samen leeft. Ruimte is nog te benutten ruimte geworden, ze is beschikbare ruimte waarvoor geen enkele restrictie en ontzag meer geldt. Ze is een nuttig instrument voor de gebruikende mens, die nu zo langzamerhand een opgebruikende mens geworden is. Al verschijnt er wat paniek aan de horizon van het ongelimiteerde handelen van de mens. Ik waan mij in een land waarin dierbare herinneringen tot het strikt persoonlijke domein beperkt worden al hoor je, nu de collectieve neergang in volle gang is, amechtige geluiden over wat ons allen min of meer schijnt gebonden te hebben of weer zou moeten binden. Het zijn valse lokroepen in de mist. Luchtspiegelingen vervangen vitale herinneringen. Het leven valt slechts paradoxaal te verstaan. Dat kun je humor noemen. Maar een dosis cynisme lijkt nodig geworden om een flink deel van de mens in de huidige era te verstaan.

We kunnen, als we de moed, de opmerkingsgave en de verbeeldingskracht daartoe hebben, getuige zijn van omvangrijke pogingen om alles, wat en waar ook, open te breken. Openheid schijnt in de mode te zijn wat men zich er ook bij denkt en dat is meestal heel beperkt. Doordenken is uit de mode. Misschien ook nauwelijks in de mode geweest. Dat hoort nader beschouwd niet bij zijn wezen. De open samenleving is een alsmaar doorgaand reconstructie- en veranderingsproject geworden. Koppen dicht; houd de rijen gesloten. Ook hier heerst de paradox.
Er zijn ook goede berichten hier en daar. En ja, waarom ook niet. Die waren er zelfs in concentratiekampen en die zijn er overal. En geconcentreerd zijn we hier inmiddels.
Niets lijkt dit proces nog te kunnen stuiten. Het besef dat datgene waarin men leeft beschermingswaardig is, lijkt met het verval verdwenen. Het gaat er aan vooraf en volgt daarop. Elk proces zijn eigen besef en opmerkingsgave. De westerlingen en een goed deel van de binnengekomenen ontwikkelen gaandeweg een armetierig bewustzijn: een plekjesbewustzijn. Hier is het toch voor ons nog goed?!
Maar intussen kruipt het onbehagen omhoog; niet naar breder bewustzijn toe maar naar een plek waar ook al weer de reflexen heersen. En ook daar kunnen we niet gerust op zijn.

De nieuwe slaven schikken, plooien zich en rechtvaardigen de nieuwe situatie met een keur aan gelegenheidsargumenten. Het is nu eenmaal zo. Het loopt niet zo’n vaart. Ieder mens heeft toch gelijke rechten?! De aardse goederen moeten toch op een rechtvaardige manier herverdeeld worden?! Alsof die zomaar in oneindige pakhuizen liggen opgeslagen. Het weinig hoopgevende of opstandige dat nog bestaat of net opgebloeid is, zal het tij niet meer kunnen keren. De rot zit al op een onnoemelijk aantal aantal plekken binnen binnen. Paniekerige agressieve opgewondenheid is zo’n teken van die rot. Onherroepelijk ontwikkelt de moderne samenleving zich in de richting van een krioelende vervreemdende stagnatie en elke volgende implosieve episode wordt al nauwelijks meer opgemerkt en als er al iets opgemerkt wordt dan hult men zich in praktische of anderssoortige wijsheden of valt gewoon de opponent aan. Onderlinge vijandigheid lijkt het nieuwe negatieve fundament van een samenleving te worden, die gebaseerd is op de foutieve idee dat ‘alles kan’. Maar het slikken is voorlopig nog de norm.

Het lijkt onafwendbaar dat een vitale samenleving in de loop van haar ontwikkeling een accomoderende samenleving wordt; één die zich aanpast aan het steeds lagere niveau waarin ze door haar toedoen verzeild raakt. 2017