zondag 22 maart 2015

a.2385 Verslaafd

Een portrettententoonstelling in het museum van de fotograaf Anton Corbijn. De bezoekers staren massaal naar de gefotografeerde tronies. Niemand die er genoeg van schijnt te krijgen. De mens lijkt de enige naar zichzelf starende diersoort te zijn: een verslaafde aan zijn spiegelbeeld. Grondoorzaak: zijn chronische zelfonzekerheid. Gevolgen? Bezoek de psychiaters, onderzoek de religies, ga naar de slagvelden, kijk naar zijn voorgewende zekerheden. 
 

maandag 16 maart 2015

Blog 33 2015 STEMMEN


Gemeenteraadsverkiezingen 2014


Dwingende redenen om als burger een politieke stem uit te brengen, worden vaak in duplo verstrekt, meestal zonder dat de verstrekker hier een duidelijk beeld van heeft. Hij zegt meestal het volgende: “Het is je plicht als burger”, doorgaans vergezeld van de bestraffende mededeling dat als je geen stem uitbrengt je ook niet mag klagen. Van wie dat niet mag wordt er nooit bij vermeld. Niet zelden wordt er met één haal bij gezegd dat stemmen eigenlijk een recht is. En dat wordt dan weer vergezeld van de constatering dat we dankbaar moeten zijn. Jegens wat of wie wordt nooit duidelijk. Meestentijds valt opdat niemand die deze formuleringen hanteert, ook maar even nagedacht heeft over de verlening van dit recht of bijvoorbeeld over de gevaren die zich aandienen als burgers op enig moment niet van dit zogenaamde recht gebruikmaken. Of over de vraag hoe en waar die gevaren zich dan momenteel ophouden. Moet ik me bijvoorbeeld tegen mijn opponenten zelf beschermen? Mij tegen hen indekken? Laten we dan ook maar eens nadenken en praten over ons heimelijke agressie.

Als men zich over het stemrecht wat meer zou informeren dan zou het kunnen dat men zou zeggen dat dit recht in diepere zin een soort natuurrecht is. Dit is een oud begrip in de rechtsfilosofie dat recht ontleent aan zoiets als een natuurlijke orde die mens en maatschappij funderen. Hier treffen we dus geen analyse aan van het recht zoals dat voortkomt uit de strijd tussen rivaliserende machten of hun belangen maar eerder een recht, als een soort aanspraak bedoeld, dat buiten elke strijd om, geldend is. Het zo populaire mensenrecht dat voor zoveel hoofdbrekens zorgt, wordt eveneens als een soort op te eisen natuurrecht beschouwd.
Het probleem dat ontstaat wanneer het stemrecht dat zo verweven is met bepaalde typen democratieën, als iets hogers beschouwd wordt, is dat men dit recht immuun maakt voor een kritische beschouwing.  In de ogen van de pleitbezorger van dit stemrecht dat dus doorgaans tegelijkertijd (!) als een stemplicht gezien wordt, kan eigenlijk niet aan dat recht of die plicht ontkomen worden. Indirect en impliciet geeft hij ook te kennen dat de niet-stemmer niet tot de politieke gemeenschap behoort of mag behoren, wat trouwens voorstelbaar maar niet noodzakelijk zo is. Voor het probleem waarvoor iemand zich gesteld ziet als hij meent dat zowel de politieke als de culturele gemeenschap in zijn ogen dusdanig geërodeerd of disfunctioneel is dat hij onmogelijk hieraan kan deelnemen, is doorgaans geen aandacht. Stemmen lijkt voor de electorale verdedigers een verplicht spel waaraan deelgenomen hoort te worden op straffe van uitsluiting.

Al denkend biedt zich voor wat deze electorale kwestie betreft nog een ander perspectief aan. Een politieke en statelijke status quo zijn in zekere zin buiten mij om ontstaan. In die zin sta ik in verhouding tot iets dat niet perse mijn keuze weerspiegelt en het kan ook niet met zekerheid gezegd worden dat de electorale bijdrage die mij gegund is of die er gewoon als enige mogelijkheid is, de enige manier is waarop ik gestalte kan geven aan mijn ideeën en zorgen omtrent maatschappij en samenleving. Dat deelname aan het ontstane en verder muterende politieke proces in het licht van een zekere continuïteit, gewenst is, is één ding, een verplichte deelname is een geheel ander ding, zeker wanneer een burger tot het inzicht gekomen is dat aan zijn minimum vereisten niet voldaan is. Zou iemand tot een stem gedwongen worden dan zou het een ‘onechte’ stem zijn omdat deze immers in tegenspraak zou zijn met zijn waarneming, zijn denken, ervaringen en zijn inschattingen.

Burgers die hem dus zouden willen dwingen, dwingen hem dus tegen zichzelf te handelen. Dit durven zij, als zij dit al beseffen, niet te zeggen dus blijven zij doorgaans tamboereren op verondersteld hogere verplichtingen of rechten.

De vraag die hier tevens oprijst, is waar nu politieke partijen, de staat, de samenleving of de burgers minimaal aan zouden moeten voldoen om mij als potentieel stemmer tot een stem te bewegen. Het zal niet vreemd klinken dat deze factoren op de een of andere manier samenhangen ofschoon de onderlinge betrekkingen tussen die factoren bepaald niet altijd dezelfde vorm hebben.

In ons huidige bestel hebben politieke partijen een belangrijke signaal- en aansturingsfunctie al is daar behoorlijk aan geknabbeld door supra-nationale afspraken of door voortgaande privatiseringen. Zygmunt Bauman, socioloog en filosoof, drukt het zo uit: “Veel van de macht die zich voorheen binnen de grenzen van de natie-staat bevond, is verdampt, terwijl de politiek onveranderd territoriaal gebonden en beperkt is gebleven”. Macht is in veler ogen ongrijpbaar geworden. Niettemin wonen mensen nog steeds binnen de grenzen van een natie-staat, hoeveel pogingen ook ondernomen worden die onderuit te halen.
Een politieke partij en de partijen gezamenlijk horen zich dienovereenkomstig nog steeds verantwoordelijk te voelen voor het land waarbinnen en waarvoor zij opereren.
Het land is kort gezegd grond, volk, cultuur en staat. Beter gezegd, vanuit de politieke rol gedacht gaat het om de zorg voor deze zaken waarbij men telkens weer een modus zal moeten vinden om belangen te formuleren, te bevragen en te wegen.
Grond bestaat uit ruimte en natuur, is bron van ons voedsel, een plaats om te wonen en te leven en impliceert verbondenheid. De gehechtheid aan de grond is veranderlijk en daar ligt soms ook een probleem omdat niets zonder risico is. Je kunt je bijvoorbeeld wel distantiëren van de natuur maar op een gegeven moment distantieert de natuur zich van jou. Het milieu waarin wij bestaan en leven is een soort bovengrondse factor. Het lijkt er op dat het milieu als fopspeen gebruikt wordt om bestaande belangen te blijven dienen. Ze heeft een hogere abstractiegraad dan de natuur die direct met ruimte verbonden is en daarmee met het gebruik van die ruimte. En hiermee komen de bestaande belangen al direct in het geding. Daarom praat men maar liever over het milieu dan over de natuur.
Op het vlak van de schaarse grond is de vraag actueel hoe de politiek de heersende belangen en ideeën zo kan dienen, bevruchten of omzeilen, dat er gesproken kan worden van een verstandig beheer bij het gebruik van de grond. Probleem hierbij: de plek van het verstand. Echter: de politiek is hoe dan ook nadrukkelijk de plaats waar belangenoverstijgende vragen een plek moeten hebben. Helaas is dit vaak in tegenspraak met de jachtige kiezersmarkt, de dienovereenkomstige lege kiezersbeloften en de relatief korte mandaatperiodes. Partijen slechts als belangenbehartigers zien (en burgers als politieke consumenten) zorgt ervoor dat er hoogstens een soort machinale consensus bereikt wordt zonder dat er ‘gedacht’ wordt vanuit een breder gezamenlijk deels chronologisch perspectief waarbinnen de verschillende belangen en inzichten elkaar tegemoetkomen. Politiek is immers ook ‘een elkaar raken’. Ze is een raakvlak, al schuurt het soms. Het nadeel van partijendemocratie is dat iedere partij in zijn eigen loopgraaf ligt en dat er weinig geduld en verbeelding opgebracht wordt om de gemene zaak van de grond af te doordenken. Partijendemocratie past bij de gedachte van de markt. Hier is weinig ruimte voor een wat men noemt een Socratisch gesprek. Bovendien houdt de actualiteit de politici bij de kladden en zien zij zich zelf nogal eens verleid om ad hoc ‘oplossingen’ te bedenken. Oplossingen vaak voor problemen die amper goed diepgaand geformuleerd zijn. Hierdoor ontstaat zo langzamerhand een toestand waarin telkens weer slechts ad hoc ‘technisch-instrumenteel’ gereageerd wordt. Politici ontpoppen zich als beheerders en maken beleid. En de burgers, gevangen binnen hun eigen beperkte leefwereld en belangen, gaan daarin mee of roepen dat gedrag juist op.

Waar de politieke vertegenwoordiger zich verantwoordelijk behoort te gedragen jegens de grond zo hoort hij of zij dat ook te doen jegens het volk.
Wat is nu een volk?
Een volk dat zich overmatig ‘vernieuwt’, vernielt zichzelf. Eén van de gevaren van een sterk volatiele bevolking is dat de mens steeds verder op zichzelf teruggeworpen wordt en rijp wordt voor repressieve en anonimiserende organisatievormen. Desondanks zullen er altijd wel bewegingen ontstaan waarbinnen de burger zich enigszins beschermd weet en die bewegingen kunnen op den duur etnisch georiënteerd raken omdat juist in die hoek bedreigingen gelokaliseerd worden. Het kan ook zo zijn dat juist etnische verschillen andere belangentegenstellingen dreigen te overschaduwen. Vreemden dringen op in de eigen omgeving terwijl een multinational of een alles bepalende organisatie relatief onzichtbaar blijft. De huidige tijd laat zien dat er krachten werkzaam zijn die juist deze beide richtingen opgaan: een permanente openstelling van ons land enerzijds en tegelijk het opkomen van ‘volks’ sentiment dat zich verdedigt tegen een expansionistisch gedachtengoed dat meent dat er blijvend geëxperimenteerd kan worden met mens en omgeving.
Net zoals bij alles wat de mens onderneemt is er echter een grens aan het beschikbare of het wenselijke. Overmoed en platvloers nihilistisch relativisme zijn hier slechte raadgevers.

Wat een volk tot een enigszins samenhangende groep kan maken is de tijd, de gezamenlijke geschiedenis, gezamenlijke verwachtingen en inspanningen, het besef samen in een bepaald gebied te leven, ontwikkelde gewoontes, zegswijzen en zo meer, onderling verbonden bloedverwantschappen en de wens, om Ernest Renan1 hier te citeren, om samen verder te leven. Dit laatste vereiste is ingewikkelder dan menigeen denkt want het legt een zware hypotheek op dat ‘samen’! 
Met al deze factoren hangen ook gevoelens van continuïteit samen. In een tijd waar het lijkt alsof landen doorlopende voorstellingen zijn waarvoor men even een kaartje koopt, leiden landen en de arrangementen die daar ontwikkeld zijn, schipbreuk. Hier bestaat net zo goed als ergens anders een precair evenwicht tussen wat was, wat is en wat zou kunnen worden. Dit besef is bepaald niet altijd aanwezig. Het zal duidelijk zijn dat de verschillende factoren op elkaar inwerken. Het is dan ook zo dat hier de politiek haar verantwoordelijkheid behoort te nemen. Zo zal zij zich behoren te bezinnen op de mate waarin een bevolkingsgroei beslag legt op ruimte, voedselvoorziening, energievoorraden en samenwoning en zal zij zich bewust moeten zijn van verstorende effecten van een kwalitatief te afwijkende bevolkingsinstroom. Ik heb de indruk gekregen dat er te weinig publieke bezinning is op de belangrijke vraagstukken die ons omgeven en dat de aandacht soms uitgaat naar relatieve futiliteiten. Een dergelijke bezinning was er ook niet toen deze uitbreidingspolitiek nog in de kinderschoenen stond. De wederopbouw is onverkort doorgezet in een macabere groeipolitiek die volledig over de oude zuinigheid heen gewalst is. Het zelfde soort problemen zien we bij de in gang gezette privatisering in de vorige eeuw of bij planningsgolven in het onderwijs. De eerste ontsproot vooral aan een liberale agenda en de tweede aan de sociaal-democratische hang om steeds maar weer ‘vernieuwing’ en controle te realiseren. En zo zijn er wel meer zaken doorgedrukt zoals de vermogensrendementheffing die uitging van een fictief rendement en de bevolking inmiddels opzadelt met een onredelijke belasting. Hier was de politiek in de rol van illusionist op haar best.

Ingewikkelder wordt het in een land als mensen het wezenlijke contact verloren hebben met waar zij in en mee te leven hebben en voortdurend proberen dat wat hen dienste zou kunnen staan zonder scrupules naar hun hand  te zetten.  Je mag dan hopen dat er politici bestaan die dit doorzien en hier inspirerend en leidend kunnen en durven zijn. De ‘demos’ hoort voor een politiek verantwoordelijke geen monster te zijn dat men altijd maar, als het er om vraagt, voedsel in zijn gulzige bek werpt. Politiek is geen circus. Dit vraagt echter om kwaliteiten die helaas maar zelden bij politici te vinden zijn. En ook hier geldt dat als het verstand een ongelijke strijd voert tegen belangen, vergezichten en een blind optimistisch idealisme, elke politieke structuur die men maar kan bedenken, onvoldoende zal blijken te zijn. Dit wordt onvoldoende beseft. Mensen vluchten graag in structuren, waartegen zij zich vervolgens weer  verzetten.

De kwaliteit van politiek en staat hangt mede af van het karakter van het volk dat beiden schraagt. Komend uit een cultuurperiode waarin paternalisme, gehoorzaamheid, vermijdingsgedrag en schijnheiligheid de toon aangaven is men nu verzeild geraakt in een periode waarin individualisme en relativisme gepredikt worden als het zo uitkomt, want belangen, oude gewoontes en een eenrichtingsmoraal zijn en blijven dominant. Individualisme en verscherving van het politieke landschap hebben geknaagd aan de samenleving waarin het gemeenschappelijke zo rekbaar opgevat wordt als een elastiek dat is, alhoewel ook die op een gegeven moment knapt, maar daar denkt men maar het liefst niet aan. Vooruitgang: de gang erin!  Dat er nu dan toch zogenaamde proteststemmen opgekomen zijn, is dan ook niet verwonderlijk, al moet bedacht worden dat een proteststem zeker ook een stem vóór iets is. Dit laatste wordt onvoldoende beseft, zelfs in de ogen van de zogenaamde proteststemmers zelf. Het is een valstrik gespannen door diegenen die ongaarne een andere invalshoek wensen te aanvaarden., dus noemt men zo’n kritische stem denigrerend een proteststem net zoals een kind wel eens een vervelend of ondankbaar kind genoemd wordt.
Heden ten dage is er in toenemende mate een besef ontstaan van een teloorgang van een samenleving waarvan men nog enigszins dacht dat deze te handhaven en te ‘leven’ was. Immigratiepolitiek, een knellende leefruimte, grensoverschrijdende beslissingen, een nadrukkelijke overheid gecombineerd met een pregnante economische en financiële orde hebben van de burger een bezorgde burger gemaakt die vervolgens uitgemaakt wordt voor een boze of bange burger, veronderstellend dat boosheid of angst heel persoonlijke en heel negatieve eigenschappen zijn die geheel losstaan van de feiten waaraan zij refereren.  Deze cascade van verbrokkelingen is in zekere zin vanaf de jaren zestig begonnen al zijn er zoals altijd burgers die zich nog steeds wanen in een rozige en onschuldige wereld waarin het allemaal wel goed komt. Wat opvalt is dat mede als gevolg van die relatieve onwetendheid van een deel van de burgers, een discours over de zich ontwikkelende problematiek nooit goed van de grond gekomen is.
De politiek is ook hier bepaald niet behulpzaam geweest. Daarachter probeert de staat eerder een regulerende rol te spelen dan een beschouwende, in de onjuiste veronderstelling dat technocratisch bestuur (beleid) politiek neutraal en zo vloeibaar zou moeten zijn, om met Van der Steen & Van Twist
te spreken, dat zij alle stormen des tijds wel zou kunnen doorstaan. Politiek is echter niet neutraal omdat burgers zich nu eenmaal iets voorstellen en men binnen het politieke domein dus niet kan doen alsof zij zich niets voorstellen. Een bijkomend probleem is dat in de ogen van bevoordeelden misvattingen zich altijd later aandienen, terwijl vele anderen daar al eerder onder te lijden hebben. Hier ligt de tragiek van een samenleving. Pijn is altijd asymmetrisch.

Stemmen doet de burger vanuit plichtsbesef, uit gewoonte, omdat hij meent dat hij van zijn recht gebruik behoort te maken, vanuit het zich onderdeel voelen van de gemeenschap en vanuit de idee dat niet stemmen het politieke bestuur schade toebrengt. Er wordt vanuit gegaan dat er verschillende stemmen bestaan die ergens met elkaar tot een soort overeenstemming moeten komen. Men gaat er volgens mij zelden van uit dat er verschil is in waarnemen en denken. Democratie lijkt zo voor velen een arrangement van smaken. Dit maakt consensus dan ook vaak zo smakeloos maar oh zo begrijpelijk.
Nu is het inderdaad zo dat een burger die niet stemt in een zeker opzicht niet deelneemt aan de politieke gemeenschap maar anderzijds is het zo dat, althans in die gevallen waarin de burger, ondanks zijn niet-stem zich toch op de een of andere manier betrokken voelt, wel een lid is van die gemeenschap maar toch in de eerste plaats een teleurgesteld lid. Tenzij men meent dat een politieke gemeenschap een dwangverband is, zal men moeten luisteren naar dergelijke stemmen. Wil men tenminste zicht krijgen op fundamentele teleurstellingen en inzichten.

Stemmen doe je niet alleen. Je stemt met andere burgers: met je medestanders, je gedachte medestanders of met je politieke opponenten. Vanuit de gedachte van strijd of spel zullen veel burgers er weinig moeite mee hebben als lid van deze bonte electorale verzameling te gaan stemmen. Voor iemand echter die bezwaren heeft die de afzonderlijke partijen overstijgen of die fundamentele gebreken ziet bij elke partij, is dit toch een problematische zaak, zeker als zijn politieke kritiek tevens een cultuurkritiek in bredere zin behelst. Deze burger vindt het moeilijk zo niet onmogelijk om onderdeel uit te maken van de electorale rituelen waarmee het politieke systeem opgesierd wordt en die het ten dele ook schragen. Hij kan eenvoudigweg niet ‘met’ de anderen gaan stemmen.

Ik had ooit eens met mijn vader een ‘conflict’ over het probleem van de gezinsgrootte. Ik vroeg mij af wat de gevolgen zouden zijn van een obsessieve en gedachtenloze voortplanting van de soort, een vraag die trouwens met de club van Rome ook aan de orde zou komen. Al vroeg stond verantwoordelijkheid bij mij centraal. Later zou die verantwoordelijkheid bij mij wat meer gepreciseerd worden. Er bestond immers niet zoiets als één ongedeelde verantwoordelijkheid.  Zo is een ‘verantwoordelijkheid’ voor de hele wereld zo dun dat ze niets meer voorstelt. Ik kwam er achter dat verantwoordelijkheid een bereik had, een richting, een intentie, iets of iemand insluit maar ook iets of iemand uitsluit.  Je kunt niet alles en iedereen bedienen. Toch worden woorden als deze maar wat graag gebruikt. Met woorden en een vaag begrip is het gemakkelijk een façade op te tuigen waarachter het comfortabel schuilen is. De mens zal bestraald door zijn oneindige licht daarentegen moeten kiezen vanuit het perspectief van het begrensde. De westerse economische wetenschap is trouwens gebaseerd op de keuze tussen de schaarse middelen.
Daarnaast was ik mij, zo goed en kwaad als het ging, bewust van het feit dat de mensenwereld en de aarde systemen zijn waarbinnen alles op de een of andere manier samenhangt. Wat je ook doet of niet doet, alles resoneert ergens en zet iets anders in beweging of houdt beweging ergens anders juist tegen. Dit zou een zekere voorzichtigheid tot gevolg moeten hebben of in andere gevallen juist tot activiteit moeten nopen.

Ik was een zelfstandige jongen die zich niet voor de lieve vrede of uit gemakzucht bij een stroming, een opvatting en een gedachtengoed zou kunnen aansluiten. Ik heb de indruk gekregen dat dit voor veel mensen juist wel geldt: van lieverlee neemt men allerlei opvattingen of gewoontes over die men vervolgens omtovert tot een ‘eigen’ maatstaf, zonder bij zichzelf te rade te gaan en instrumenten ontwikkelt om dat aan te kunnen. Weinig mensen zijn in staat tegen zich zelf te denken, zo lijkt het. Er wordt veel beweerd, is mij opgevallen. Meningen zijn het speeltje van dergelijke mensen. Vandaar dat zij zich zo thuis voelen bij groepen, politieke partijen, religies of ideologieën en hun afgeleiden zoals leuzen, instant verklaringen of kant en klare ideeën. En dat houdt weer in dat er weinigen zijn die gevoelig zijn voor de fluctuerende samenhang der dingen. Zowel wat betreft dat wat de mens aanricht als wat betreft de manier waarop de mens zich manifesteert tussen de anderen. We leven in een zinderend veld van manifestaties.

Ik bracht vroeger mijn stem uit op een kleine ‘linkse’ partij, de PPR, omdat ik hoopte dat er daar wel vanuit die verantwoordelijke omzichtigheid met ons land omgesprongen zou worden. Wat mij uiteindelijk ertoe gebracht heeft om niet meer te stemmen, al heeft het even geduurd, was de zich ontwikkelende massa-immigratie die nu juist geen voorbeeld was van die aandachtige voorzichtigheid. Ik merkte dat er juist een giftige combinatie aan het ontstaan was, die tussen toegenomen luchthartig individualisme en een soort altruïsme dat maar ergens een plek moest krijgen. Ik werd gevoelig voor de manier waarop zogenaamde belanghebbenden met deze hele kwestie omgingen. Ik proefde hun gebrek aan intellectuele nieuwsgierigheid, hun onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen voor land en volk, hun ongeremdheid en hun gebrek of onwil een en ander samenhangend te benaderen. Wat zij deden(en nog steeds doen) was niet open kaart spelen maar de voorliggende feiten oordelend en als het zo uitkwam veroordelend te benaderen en elke opening tegen te gaan. Geen enkele oude politieke partij heeft zich voldoende gerealiseerd dat hier iets aangericht werd dat vele negatieve gevolgen had en verder zou (kunnen) hebben. Het op termijn toelaten van grote groepen mensen, deels uit ons vreemde en problematische culturen, werd voor mij voldoende reden om niet meer te stemmen. Als dit al geen reden zou mogen zijn, wat dan wel?!

De vraag is vanaf dat moment elk verkiezingsjaar geweest of ik een partij die dan wel niet aan mijn minimale vereisten voldeed maar wel gevoelig was voor sommige noden van de eigen bevolking, moest steunen. Een bevolking overigens die zelf een minimaal besef heeft van de gevarieerdheid en het belang van onze cultuur, van de schaarste van natuur, ruimte en de middelen om te (over)leven en de ‘samenhang der dingen’. Dat laatste, dat in feite gebrekkige esthetisch begrip, heeft het voor mij al die jaren er niet gemakkelijker op gemaakt. Ik kan wat dit betreft noch bij de ene partij terecht, noch bij de andere. Noch bij de ene mens noch bij de andere. Er zijn weinig lichtpuntjes. Het sudderlappenbestaan lijkt voor velen de enige manier om troostrijk de dagen aaneen te rijgen. Een herverkaveling van het politieke landschap zal voor mij bij ongewijzigde inzichten dan ook niets opleveren. Met verdroogde en verbrokkelde klei valt immers geen fatsoenlijk samenhangend beeld te maken. Natuurlijk, het menselijke tekort behoort tot de tragiek van de mens. Ik weet dat, maar het is mij liever om te gaan met die paar mensen die, verzuchtend of voor mijn part met enige humor, laten merken dat zij hiervan doordrongen zijn dan met mensen die dat telkens maar weer proberen te ontlopen. Vooruitgang proberen te boeken in het licht van het onmogelijke lijkt me de werkelijke opgave van de mens.

aanbevolen lectuur

1. Ernest Renan  Wat is een natie  (1882) 2013  Elsevier
2. P H A Frissen  De fatale staat 2013 Van Gennep

en verder:
Ernest Zahn  Regenten, rebellen en reformatoren  Een visie op Nederland en de Nederlanders  1991 Uitgeverij Contact
Amos Oz Hoe genees je een fanaticus 2007 De Bezige Bij
Francis Bacon Aforismen (Novum Organon 1620)  2006 Klement
Dick Raaijmakers De methode  1984  Bert Bakker




donderdag 5 maart 2015

Blog 32 PASSAGE 2012/2015


Passage 2012/2015  houtskool, pigment, pastel op papier 196 x 296 cm

Detail





Ook dit werk Passage lijdt daaraan.
Onvastheid. Aarzeling. Duidingsprobleem.
Hoe kan een werk als dit anders zijn dan een intensief uitgevoerd gebrek.

Je ziet een lichaam voor je. Gefotografeerd of niet, dat doet er niet toe. Dan de stijl. Jouw hand die zich forceert in dat lichaam; dat lichaam zoals je voorvoelt dat het daar komt te liggen. Hoe precies weet je niet. Precies hoort hier niet thuis. En gemeten waaraan? Ik ben zwak in de analogie. Wie kan mij trouwens demonstreren wat volmaakte analogie is? Zelfs een muziekstuk kun je dan wel twee keer spelen maar zelfs uit de geur van de analogie, uit de herhaling van het gelijke, stijgt de suggestie van het verschil al op. En wij zijn er altijd zelf bij. Juist daardoor is er altijd een daar, een daar dat wij van ons verwijderd weten; een daar dat hoe wij dat ook benaderen of proberen in te lijven, altijd daar blijft. Werkelijkheid is halfwezigheid. Voor de helft daar, voor de andere helft misschien hier, bij de waarnemer. Of bij de verstaander. Ons bestaan is geografie. Hier, daar, in, ergens, nu, later, daarboven of daaronder. Hier, misschien hier, nog hier, nog niet hier, voor altijd hier. Elke geografie als plaatsbepaling kan gedacht worden in tijd, verwachting, zekerheid of welke bepaling dan ook die het zekere op zijn minst nuanceert.

Als gevolg van ons fundamenteel besef er alleen voor te staan verlangen wij naar het daar, naar een evenbeeld soms dat ons bekend voorkomt en dat ons, als het even kan, in ons bestaan of in ons zus of zo bestaan bevestigt. De mens heeft een pertinente drang om te herkennen. In gedachten, in verlangen, in taal zoeken we naar het gelijke. Het jachtige verlangen naar het telkens weer andere is eigenlijk een variant hierop. In het voortdurend naar ons toehalen en omarmen van het andere, het vreemde, zien we een mens die niet alleen maar nieuwsgierig is maar ook een wezen dat een permanente drang heeft zichzelf in dat andere of die ander te herkennen, maar ook een mens die op al even permanente basis vlucht van de vraag naar het ‘hier en nu’.

Hier en daar zijn altijd verweven. Het daar van de voorstelling is het hier van het verstaan. Het hier van het verstaan is het daar van de knellende onmogelijkheid ook maar iets definitief te doorgronden. Juist als gevolg van dat geografische aspect van de mens kan deze niet anders dan alles waar hij zich mee wenst te omringen, te benaderen. Afstand is een wezenskenmerk van de mens, van de mens tussen de mensen, van de mens tussen de dingen en de woorden.

Hier lag dan ook mijn vraag toen dat lichaam daar nog zo onvolkomen en aarzelend lag op dat bed, dat ook al geen bed wilde worden. Onmogelijke analogie in de huid van de stijl. Een stijl die het dit voor de hand liggende op voorhand problematiseert, al kennen wij het niet omdat op het moment dat wij het proberen uit te drukken, het al omgezet wordt in iets dat ons merkteken draagt.  Toch blijven we op zoek gaan naar evidentie, de ene mens meer dan de andere.
Ik herinner mijn vertwijfeling nog over hoe dat lichaam aan te vatten. Ik wilde eigenlijk een lichaam ten tonele voeren zonder dat voorbeeldlichaam eens goed te bekijken. Ik herinner mij ook dat ik ineens onderaan het middenlichaam, daar waar het lichaamwordende tegen het bed aandrukte, met een harde keukenborstel het aangebrachte materiaal dat zojuist nog in de richting van een lichaam ging, met een energiek gebaar terzijde schrapte. Schepping door ontbinding, ontbinding als schepping. Nee, hier geen afdruk. Geen mimesis, geen nabootsing zuiver op de graat. Een werk is geen Lijkwade van Christus. Geen zweetdoek. Nee, het demonstreert eerder mijn lijden aan de werkelijkheid al roep ik het woord uit zonder het te kennen. De werkelijkheid is als een afwezige stiefmoeder: immanent afwezig. 

Met die ingreep kon ik verder. Voor sommige ingrepen heb je een heel leven nodig om te verrichten. Hoog wordt soms opgegeven van de creativiteit van kunstenaars. Als een a priori haast. Scheppen heeft mij juist een oneindige traagheid bijgebracht. De verraderlijkheid van de zekere blik duidelijk gemaakt. Opmerkingsgave, dat heb je misschien wel, maar zonder training verlept ze. Opmerkingsgave is trouwens een ‘gift’. De een is hier misschien anders of ruimer mee toebedeeld dan de ander, iets dat moeilijk te verkroppen is voor diegenen die gelijkheid als een dogma over de samenleving uitsmeren. En het is ook niet zo dat opmerkingsgave in het ene gebied automatisch inhoudt dat ze ook in elk ander gebied werkzaam is. Elk gebied heeft zo zijn eigen ontoegankelijkheid. Slechts een enkeling is zich altijd bewust van de hachelijkheid van zijn blik, ingedijkt als die telkens dreigt te worden. De mens zoekt altijd ankerpunten, drenkeling als hij is. Slechts weinigen zijn altijd waakzaam. Permanente alertheid is onverdraaglijk.

Een werk, kunstwerk of iets anders, ademt sfeer. Ze is atmosfeer. Atmosfeer wordt in deze tijd van bedrieglijke ratio, behalve in de feestpaleizen, over het hoofd gezien. Argumenten houden zich daar veelal niet mee bezig. In het Europa van nu wordt langzaamaan duidelijk dat burgers desalniettemin in een atmosfeer leven, in een sfeer van ruimte, tijd, geur, herinnering, gesprekken, grenzen, waardigheid, samenhang en verwachting. Mensen leven in beeld. Haast tastbaar, haast voelbaar. Daarom worden ze soms ook ziek of geagiteerd. Als hun ruimte aangetast wordt, hun herinneringen miskend, hun gevoel voor samenhang ontkracht, hun verwachtingen om zeep geholpen worden. Hun tegenstanders verlangen van hen bewijzen. Hun bewijsdrang is bewijslast geworden. Een last voor diegenen die eigenlijk aandacht vragen. Hen worden bewijzen gevraagd voor iets dat al te ver voortgeschreden is. Bewijs mij het ongerief van uw dood. Dat verlangt men eigenlijk.

Een kunstwerk ademt. Hier het stille samengaan van een alles doordringende ijlheid met een verdichting hier en daar. Hoe en waar ontsnap ik aan de massa, die aan alles kleeft. Dat was de vraag die me voortdurend bezighield. Dezelfde vraag bij die eerste doorhaling van dat middenlichaam. Hoe ontsnap ik aan dat lichamelijke, dat eigenlijk slechts bestond in een vaag beeld dat zich allereerst verwrongen analogisch aandiende? Ik heb al een soort gelijkenis als ik iets waarneem. Een stereotiepe gelijkenis veelal. Vervolgens blijft wat wij zien altijd in onze wachtkamer rondhangen; in ons voorportaal. De mens leeft in en vanuit zijn voorportaal en hoe die geconfigureerd is. De beelden daar bepalen onze modus. Die vraag, hoe te ontsnappen dus aan dat voor de hand liggende beeld, kwam op. Waar neem ik het heft in handen en laat ik  het ‘lichaam’, het typische maar vage beeld er van, voor wat het schijnbaar is. In feite hetzelfde probleem bij de klontering van die twee hoofden, die soms meer hoofd werden, soms minder. Soms meer op elkaar betrokken. Soms minder. Scheppen is laveren. Schepping is onderdeel van een krachtenveld waarin dan weer het een dan weer het andere domineert of zich onttrekt. Het etaleert zich als een probleemveld.

Is het zo dat vooral onze Westerse geest de zaken problematiseert? Zich pijnigt met wezensvragen? Tenminste in ieder geval die enkelingen bij wie dat wat hen omringt hen tot in de vezels raakt? Mogelijk; wie de westerse filosofie een beetje tot zich door laat dringen, krijgt die indruk. Het woord alleen al heeft hier een haast ontologische status gekregen maar verkreeg hiermee tegelijk de status van twijfel en van onzekerheid. Natuurlijk, er zijn nog meer lijnen maar zelfs de theologie putte zich uit in argumentatie om het verlangen van het hart te legitimeren. Maar waar het woord heerst, heerst ook het verval van het woord. Ook dat maken we van nabij mee. Woorden zijn in de monden van velen gemakkelijke betekenisdragers geworden. Ze worden eerder ingezet om een geurvlag te planten of de ander een bekentenis af te dwingen dan als punt van vertrek om aandacht te schenken aan wat erachter schuil zou kunnen gaan. Men wil boter bij de vis. En wel snel.

Het heeft mij nooit gepast. Verbazing agenderen in een programma of een al te gemakkelijke bevestiging holt de vitale kracht van de verbazing uit. Ontkracht het. Een kunstwerk, verre van een kustverdediging te zijn, is in staat sfeer te genereren die ons ergens brengt zonder ons precies ergens onder te brengen. Wij zijn getuige. Maar ook een vreemde getuige, een vreemde.  Een vreemde in het hic et nunc. In het hier en nu. Dat niet te kunnen aanvaarden produceert de jachtige mens. Een mens die het daar najaagt om het hier maar niet wezenlijk onder ogen te hoeven komen. Een mens die geen doortocht meer kent omdat deze al ergens is, op het moment dat hij een vagelijk besef heeft. Hij leeft in de affirmatie vanuit hetgeen dat zich telkenmale aandient. Deze mens is bediende geworden. Het moderne Westen waar de mens zo’n beetje al het voorstelbare onder handbereik wil hebben, bevindt zich in een langdurige crisis van het ontologische.




dinsdag 3 maart 2015