donderdag 12 april 2018

Blog 62 De dingen keren zich om

Het meest moet de mens zijn medemensen vrezen en dus ook de medemens in zichzelf. (Nr 8590. 2018)

Je hoeft niet zo heel lang in een verkeersfile te zitten om iets van het menselijk gedrag gewaar te worden. Automobilisten blijken keer op keer de file in te stormen en iedereen kiest als het even kan voor zijn eigen hachje. En daarbovenop komt nog eens het systeem met zijn eigen vreemde dynamiek dat door sommige automobilisten in gang gezet wordt waardoor het nog moeilijker wordt je eraan te onttrekken.  Probeer maar eens met aangepaste snelheid te rijden terwijl anderen je met agressief ongeduld voorbijrijden en voor je gaan rijden tot ze weer een ander gaatje zien; je krijgt het gevoel dat je een sukkel bent en een dief van je eigen ruimte.
Het blijft ingewikkeld om te weten te komen of al die filemensen zich nu laten opfokken door iets als het filesysteem dat zich buiten hen om lijkt af te spelen of dat ze zelf vol ongeduld zitten. Maar op een gegeven moment weet je ook niet meer wie nu de aanstichters zijn van dat onstuimige  filegedrag; het lijkt wel of iedereen door die aanzuigende werking van dat gedrag opgeslokt wordt. Toch noteer je verschillen in het rijgedrag.
Kind nog, sprak ik mijn vader aan over verandering van ‘het’ systeem, dat natuurlijk per definitie fout was, waarop steevast geantwoord werd: begin bij jezelf. Ik vond het toen een dooddoener en tot op zekere hoogte nog steeds. De aangesprokene ontloopt de vraag naar zijn of haar verantwoordelijkheid of mist daardoor een aanzet om over het probleem van die verantwoordelijkheid te denken.
Die opmerkingen over het systeem markeerden een korte revolutionaire opwelling in mijn leven die later zou resulteren in een al even korte wens om ‘de politiek’ in te gaan; ik had iets met harmonie, het zoeken naar een acceptabele modus om met elkaar te leven.
Niet dat ik toen al veel begrip van ‘het’ systeem had, het stond blijkbaar tegenover het individu, maar ik zag na die kortstondige discussie met mijn vader wel in dat we zo wel heel snel in een patstelling beland waren. Wat dat betreft is er niets veranderd. Het lijkt wel alsof mensen van patstellingen houden; dan kunnen ze én zeggen dat ze een bijdrage hebben geleverd aan ‘de discussie’ én tegelijk vergenoegd vaststellen dat ze niet toegegeven hebben. Patstellingen worden te weinig onderzocht.

Ik was ook nog vrij jong toen ik mijn vader aansprak over het bevolkingsprobleem: wij hadden thuis zeven kinderen en ik stelde mij voor dat als mensen er op deze schaal mee door zouden blijven gaan, de gevolgen problematisch of zelfs dramatisch zouden worden. Het leek achteraf dat ik een van de weinigen was die zich die simpele vraag stelde of die zich zoiets voorstelde. Vragen beginnen vaak bij voorstellingen hebben van iets. Als je die niet hebt dan heb je ook niets te vragen. Heel af en toe kom ik iemand tegen die dat ook deed al weet je het niet van iedereen want ondanks alle opwinding hier verneem je weinig wat iemand nu werkelijk beweegt of waar hij of zij zich zorgen over maakt, laat staan dat hij of zij die zorgen probeert af te wegen. In die zin hebben we toch weer geen kruidenierscultuur: afgewogen wordt er weinig maar ‘gewogen’ des te meer. In een cultuur van een open gesprek ben ik dus niet opgegroeid. Van open denken al helemaal niet. Mijn vader antwoordde toen, ik zal dat nooit vergeten: “Als je het niet zint, dan ga je maar naar Australië!” Ik vond het een dom en irrelevant antwoord en sindsdien heb ik nog heel veel domme en irrelevante antwoorden van deze en gene moeten aanhoren. Want ook in dit opzicht is er weinig veranderd.

Even terug naar Australië. In de jaren vijftig en zestig groeide er in bepaalde kringen in dit land het besef dat het hier wel vol was - de geboortegolf was net achter de rug -  en nog ondraaglijk voller zou worden als er niets aan gedaan werd en zo kwam er een emigratie op gang naar landen als Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. Ik had ook drie ooms, die met de boot vanaf een Rotterdamse kaai naar Canada vertrokken. Dat besef van volte of congestie is snel weggeëbt; al spoedig begon (aarzelend) de immigratie naar Nederland en naar vergelijkbare Europese landen. Ik hoorde trouwens in die tijd al het gebonk van de heipalen en ik wist toen al: hoe meer mensen hoe meer heipalen. Maar ook hier leek ik weer een van de weinigen te zijn die dit verband legden. Voor veel mensen worden er nu kinderen geboren, en morgen, dat is een heel andere tijd blijkbaar, worden er heipalen de grond in gedreven en ze komen dan dus nooit op het idee dat dat ook met die kinderen te maken heeft. Veel mensen nemen blijkbaar gescheiden waar of ze houden hun mond erover. Het stilzwijgen bewaren is vaak favoriet. Dat is nog steeds zo. Ook schrijvers leggen opmerkelijk weinig relevante verbanden. Mooie en verheffende woorden hebben ze des te meer maar een besef van ruimte en tijd niet zo heel veel. Ze lijken in een vacuüm te leven zoals zoveel mensen.
Ook de kerken heb ik nooit gehoord over die grote gezinnen; elk kind kreeg in het begin nog gewoon kinderbijslag. Geen reflectie achteraf. Geen brede maatschappelijke discussie, wat trouwens ook vaak niet meer dan een fopspeen is, toen. Niets van dat alles. Men liet de kwestie passeren; dacht er vermoedelijk niet meer aan. Ik ben dus vooral opgegroeid met nóg meer mensen, nóg meer heipalen, nóg meer straten en wat al niet meer, maar van een enigszins fundamentele bezinning die verder ging dan over het produceren van de koek en het verdelen en consumeren ervan, heb ik weinig tot niets vernomen. En dat werd er met de opkomst van het zogenaamde individu bepaald niet beter op. Mensen werden assertiever maar niet wijzer. Ook de toenemende instroom van vreemdelingen heeft niet tot een verhoging van het intellectuele niveau geleid. Moeilijk te zeggen of hun aanwezigheid tot een terugval heeft geleid want het geestelijk-intellectuele niveau van de inheemsen was al niet zo bijster hoog. Grote denkers heeft dit land dan ook nauwelijks voortgebracht. Maar de vraag of het wijselijk was om ook vanuit dat standpunt zeer voorzichtig te zijn met het naar binnen halen van mensen is nauwelijks gesteld. Hier werd angstvallig weinig afgevraagd. Over angst gesproken.

In de jaren zestig kwamen, nadat eerst de Molukkers toegelaten waren, de eerste gastarbeiders. Daarmee gaven ondernemers samen met de politiek het signaal af dat je zo met Nederland kon omgaan. Dit land werd als het ware gebruiksklaar gemaakt, eerst voor de economie daarna voor de zogenaamde liefdadigheid waar steeds grotere groepen uitheemsen van konden profiteren. Nederland als land, als begrensde gemeenschap deed er niet toe. Produceren, verdelen, genieten en liefdadigheid, dat was het zo’n beetje. Land en volk waren en zijn dus slechts bestanddelen om gebruikt te worden. Ieder een plekje onder de zon….. of in de Nederlandse regen. Naar kritiek, die er toch wel eens was, werd amper geluisterd: ‘Ja, ik heb je wel gehoord hoor!’  Nog steeds eigenlijk niet. Er is nooit zoiets als een nuchter afwegend denken geweest, nooit zoiets als een fundamentele zorg over wat een land is of aankan; ik heb er in mijn leven bedroevend weinig van gemerkt. Het komt vast door een combinatie van de oude gehoorzaamheid, nieuwe individualiteit, slordigheid en andere vormen van beoefende afwezigheid. 

En nu zit het westen met de brokken; in elk land een beetje anders. Je ziet het voor je ogen gebeuren: het uit elkaar groeien van gemeenschappen, het ontstaan van nieuwe scheidslijnen, toenemende irritatie, slaapgebrek, afbrokkelend vertrouwen, een groeiende congestie met alle problemen die erbij horen, een haast ongeremde financieel-economische druk die overigens niet helemaal losstaat van de het volume van de mensenmassa’s al schijnen sommigen dat weer niet te denken, u weet wel: alles ontwikkelt zich gerieflijk apart, toenemende controle, toenemende fiscale druk (afpersing van loyale burgers), toenemend gevoel van vervreemding, een grote druk op de landbouw die met die grotere mensenmassa’s en met politici als Sicco Mansholt en de toenmalige EEG enorm geïntensiveerd is (en dan nu weer op haar grenzen stuit), uitbreiding van de verkeersstromen, afbraak van natuur en milieu, druk op de energievoorraden en grondstoffen, ook als gevolg van de immigratiepolitiek, verrommeling van het ‘landschap’, schaarser wordende ruimte, hogere prijzen voor het gebruik van die ruimte, massale woningbouw, toename van de leugens en ga zo maar door.  En dan nog de dynamiek: alles sleurt alles mee in haar kielzog. Dat heb ik ook wel gedurende mijn economiestudie geleerd: dat iets wat in gang gezet werd iets anders aanzwengelde.
En wat ik ook begon te vermoeden, was de gijzeling waarin mensen zich gemanoeuvreerd hadden. Ik begon te merken dat als mensen iets belangrijk vonden zoals de groei, hun geloof of de immigratie, dat gevolgen had voor hun besef en hun waarneming op andere terreinen: het ene gijzelde het andere. Het is net zoals met leugens: de ene leugen roept de andere op. En je kon nog iets anders zien, namelijk dat links zich geconfronteerd zag met afnemende mogelijkheden om kritiek te uiten op het financieel-economische establishment. Met haar steun voor de massa-immigratie en de economische hervormingen, deels nodig om diezelfde immigratie te bekostigen (maar ook om de kosten van het wanbeheer van financiële instellingen op de bevolking af te wentelen), is ze voor veel mensen onwaarachtig of zelfs een vijand en deel van het inmiddels perfide establishment geworden. Trouwens, zowel wat links als wat rechts genoemd wordt, ontbeert het aan een zinnige blik op de samenleving als een zich in tijd en ruimte ontwikkelende (organische) gemeenschap. Beide emancipatie- en belangenstromingen delen een verengde sociaal-economische blik, houden elkaar in gijzeling en zijn zelf weer remmingen geworden. Dat geldt deels ook voor het christendom dat mensen tot eenzame op zichzelf staande individuen heeft gesmeed, compleet met zonde, schuld, boetedoening en een flinke portie schijnheiligheid. Maar ondanks dit perspectivistisch tekort is er een verschraling van de kritiek ontstaan en ook dat is risicovol. En wat we vooral niet moeten vergeten is, dat al deze veranderingen samengaan of vooraf gegaan worden door vermindering of verenging van de geestelijke- en intellectuele kwaliteiten van mensen. Maatschappelijke neergang wordt altijd voorbereid in de menselijke eigenschappen. Die op hun beurt weer gemodereerd worden door de ontwikkelingen die ze zelf in gang hebben gezet. Het leven is een buiteling.

Er zijn dus de afgelopen naoorlogse decennia enorme risico’s opgebouwd en veel van die risico’s staan met elkaar in verbinding, maar ik heb in al die jaren zo goed als nooit serieuze tekenen gezien dat de hoogmoed van de afgelopen tijd beseft werd. Het westen heeft zich de mogelijkheid ontnomen om zelf tijdig tot een verstandiger beheer te komen waarin toen, nu en straks alledrie een plek hebben. Dat men nu begint te praten over de vraag wat voor een wereld ‘wij’ onze kinderen nalaten, is rijkelijk laat, hypocriet en mosterd na de maaltijd. Ik vroeg mij dat als kind al af en ik heus niet alleen. Zo moeilijk is dat niet. Of toch wel? Hangen dergelijke vragen misschien af van een toevallig aanwezige constitutie van deze of gene mens?

Echter: de technocratisch geworden mens, waartoe ook de altruïstische mens behoort, heeft zichzelf op de troon gehesen en denkt dat hij over zichzelf en de rest kan heersen, desnoods vol van aangeleerde bescheidenheid. Maar altijd zal hij op enig moment door de gevolgen van zijn kortzichtige handelen beheerst worden. De dingen keren zich altijd om. En ik zou er liever op gepaste afstand naar kijken dan er onderdeel van zijn. Dat bevalt me helemaal niet.

12 04 2018

Opgeschreven na weer een slapeloze nacht