zondag 15 januari 2017

Blog 52 Iets over de mens

Iets over de mens. 
Aforisme 1019  2013  (uitgewerkt januari 2017)

Als links plotseling rechts zou heten dan zou rechts zich van de weeromstuit links noemen. De mens lijkt een antagonistisch wezen, zo verknocht lijkt hij aan tegenstellingen. Wat nog wat anders is als tegenspraak; je zou tegenspraak vruchtbaar antagonisme kunnen noemen.
Niet enkel antagonisme bepaalt de toestand van de mensenwereld. In de tegenstrijdigheid zit het antagonistische als het ware opgesloten en het laat de mens zien dat niet alles één kant opgaat en dus ook zo te verstaan is. De paradox vertelt ons mensen iets over het hachelijke van ons bestaan. Aan de volheid kleeft de leegte. In het meer zit het mindere verborgen, in het Hogere het Lagere en omgekeerd. De stilte schreeuwt en het zwijgen is oorverdovend. De eersten worden de laatsten, de verliezers de winnaars. In de liefde verbergt zich de haat en in de vrolijkheid de pijn.

Toch kan de mens niet zonder een hier en een daar, een boven en een beneden, een nu en een straks. En ook de ander is nu eenmaal de ander.
In de ander herkennen wij vagelijk ons niet-ik. De ander is daar, ik ben blijkbaar hier. En de ander is op zijn beurt ook weer een Ik. De ander is in beginsel een vreemde. Een vreemde kan mij bij wijze van spreken naderen maar ook zich weer van mij verwijderen. Dat kan ik bij mijzelf niet behalve misschien in gedachten. Een vreemde kan mij bedreigen of misschien ook niet. Of andersom. Wij weten niet alles op voorhand. Met die ander moeten wij ons echter zien te verzoenen, wat altijd slechts tijdelijk en onder bepaalde voorwaarden lukt. En ook niet met iedereen. Voorwaarden trouwens waarvan de mens zich niet altijd bewust is. Maar de mens hoeft zich niet ergens van bewust te zijn om er door bepaald te zijn. In die zin voltrekt zich het een en ander ook buiten hem om.
Alles is voorwaardelijk wat de mens aangaat. Hier geldt dus, of hij dit nu vergeten of negeren wil of niet. Alles heeft dus ook consequenties al zal de mens ook die niet altijd willen of kunnen beseffen. Zeker zodra hij betrokken raakt op zijn handeling of opvatting. Blindheid past bij het menselijk handelen. Wie kan handelen en tegelijkertijd dat handelen betwijfelen?

Melancholisch als de mens ten diepste is, zal vroeg of laat de sluimerende kracht van het onvervulde de mens weer rusteloos maken. Van stabiele verzoening zal dus ook om die reden al nooit sprake zijn. Noch met zichzelf noch met een ander. En nog minder met heel veel anderen, al helemaal omdat zoiets onvoorstelbaar is. Met heel veel anderen wordt verzoening bij wijze van spreken iets heel abstracts, wat niet wegneemt dat mensen met elkaar een modus moeten zien te vinden om ‘met elkaar’ in het aardse te verblijven. Maar mensen verblijven niet op de aarde maar binnen het omheinde dat zij zich verschaffen zodat zij zich niet in het oneindige hoeven te verliezen. Want in het oneindige kan de mens niet leven. Geen enkel mens.

Instabiliteit is een kenmerk van de mens. Niets grijpt precies op elkaar in wat de mensen betreft. De wereld van de mens is fundamenteel onevenwichtig; er is altijd een soort ten koste van. Het broeit altijd bij de mens, daar binnen in hem. Opstand is één van de manieren waarop de mens, hij of zij, probeert een situatie te herstellen of naar zijn hand te zetten. Niets is immers oneindig rek- en plooibaar. Trouwens ook niet na een opstand alhoewel een opstand dat wel lijkt te suggereren. De mogelijkheden lijken dan eindeloos.
Los daarvan zijn de menselijke posities, sentimenten, voorstellingen en gevoelens altijd ongelijk en onevenredig verdeeld. Alles wat de mens trouwens betreft is asymmetrisch verdeeld en het gaat er dus om die asymmetrie binnen de perken te houden zodat mensen haar kunnen accepteren. Daar ligt ook de opdracht van de politiek.

Rusteloos als de mens is met het oog op zijn vermoede tekort moet hij altijd op pad maar hij verandert daarmee de situatie zoals die er op dat moment was, al kun je dat zo eigenlijk niet zeggen omdat situaties voortdurend veranderen als gevolg van het handelen van de mens. In die zin is de wereld een en al beweging.
Er zijn mensen die er het liefst een algemeen geldende tekortadministratie op na zouden willen houden, maar dat is niet alleen onmogelijk maar ook onwenselijk omdat dat de totalitaire heersersneigingen van die mensen zou aanwakkeren en het menselijk leven tot een boekhoudkundig en onderworpen iets zou maken. En bovenal is het onmogelijk alle denkbare verschillen tussen mensen blijvend te verevenen. De mens moet het altijd zien te rooien met het voorlopige en het gebrekkige. Maar hoe, dat blijft altijd de vraag. En ook daar ligt een opdracht van de politiek.

De hedendaagse turbulente samenlevingen versterken om allerlei redenen die onderhuidse onrust. De omloopsnelheid van zo’n beetje alles is groter geworden, zoveel groter dat zelfs de mensen dat niet meer aankunnen al lijken sommigen ook dat, oppervlakkig gezien, niet te merken. Ook hier merkt de ene mens pas iets wanneer het voor de ander al te laat is. Mensen, in het kielzog van hun opvattingen en handelen meegezogen, zijn zich niet altijd bewust van de eigen dynamiek van dat handelen. Soms kun je zo iets alleen indirect merken. Bijvoorbeeld aan het feit dat mensen het belang van hun handelen blijven herhalen. Om dat weer echter te merken zul je afstand moeten nemen. Dat is echter niet een ieder gegeven, betrokken als de mensen zich nu eenmaal voelen bij het leven dat aan hen voorbijtrekt en hen als het ware opslokt.

Wij mensen liggen permanent op de loer al zijn er momenten in de menselijke beschavingen waarop de mens meent het hier helemaal zonder te kunnen. Dit komt die beschavingen duur te staan. Harmonieuze uniformiteit met willekeurig wie, is een sprookje. Zwakte, sterkte, nadering, afzondering, afwijzing of acceptatie, herkenning, herinnering en hunkering zijn eerder kenmerken van de menselijke soort. De inwerking van al die eigenschappen op elkaar geeft spanningen, al verkiezen sommigen om ook die te negeren. Elke tijd kent een eigen en selectieve manier van winkelen in het rijke palet van de menselijke aard. Dan viert agressie hoogtij, dan weer liefde. Dan weer toenadering, dan weer afzondering. Nu egoïsme, straks altruïsme. Een samenleving is ook de arena waarin al deze eigenschappen met elkaar strijd leveren.
Echter, alle eigenschappen wonen op wel de een of andere manier bij elkaar in.
Maar al die aan de mensen toegedichte eigenschappen vermommen zich als voorstellingen die de mens van zichzelf en de ander heeft of koestert. Ook ontkenning hoort bij die eigenschappen. Maar niet vergeten moet worden dat eigenschappen en voorstellingen vaak een verborgen leven in de mens leiden. Hij zou ook niet kunnen leven als hij zich voortdurend van zijn eigen wel en wee bewust was. Vergeten lijkt dus ook een eigenschap van de mens te zijn.

Ontkenning is een veel gebruikt maar hachelijk verdedigingsmechanisme. Mensen maken graag iets mooier dan het is of ontkennen juist het minder mooie. Ons lijfsbehoud staat echter voorop. Slechts schoorvoetend geeft de mens dit toe. Uit publicitaire overwegingen kweken we altruïstische illusies, soms ook omdat we anders bang zijn dat we elkaar voortdurend naar het leven zullen staan. De lach is het baken van deze ingekuilde agressie. De lach tegenwoordig is vooral een bevroren lach, geprofessionaliseerd en nauwelijks nog een lach die spontaan van binnenuit opwelt en die zich herkend en ingebed weet in de warmte van het elkaar verstaan binnen een als natuurlijk ervaren omgeving. Er bestaan trouwens nog slechts van elkaar onderscheiden antagonstische omgevingen en die lijken in aantal toe te nemen. Ondanks een toegenomen regelmacht, de drang tot centralisering en alle mooie woorden. En ook dat is een soort paradox.
Mensen herkennen bij elkaar voornamelijk nog uiterlijkheden. Het diepere is verdacht geworden doordat het besmet is geraakt of naar de oppervlakte is gedreven. Toch bestaat er nog wel zoiets als toegenegenheid. Echter, zolang de mens blijft geloven in een onvoorwaardelijke en onbegrensde liefde, of in het onbegrensde pur sang, zal zijn handelen een of andere vorm van geweld produceren omdat hij zich nu eenmaal te weinig rekenschap zal geven van de voorwaardelijkheid van dat handelen. En dat produceert weer onrecht maar doorgaans niet perse bij diegenen of bij datgene aan wie of aan wat een mens nu direct recht wilde doen; er is dus altijd een andere ander, er is altijd het andere andere. Een mens ziet al snel iets over het hoofd.

Gebeurtenissen zijn chronologisch verankert, al buitelen in de geschiedenis van de mensen de chronologieën over elkaar heen. Ook toegebracht onrecht is chronologisch te verstaan al zal een mens wel eens proberen alles aan elkaar ‘gelijk te maken’, alles bij wijze van spreken op hetzelfde plan te brengen, en zo bijvoorbeeld ‘het moment’ van het ontstaan van iets, een onrecht bijvoorbeeld, uit te wissen. Ook om die reden verzint de mens argumenten; argumenten vertonen in handen van de mens de neiging alles aan elkaar gelijk te schakelen; uitwisseling noemt de mens dit, verzot als deze zegt te zijn op de dialoog. Alsof alles aan elkaar gelijkwaardig of weegbaar en er een of andere geheimzinnige uitruil mogelijk is. Maar hoe en wanneer iets nu begint, dat verliest hij het liefst uit het oog. Toch is ook de tijd onderdeel van de herinnering van de mens. Bij hem of haar is er eerst dit, vervolgens dat. In die verwarrende chronologie – van wie en van wat – moet de mens zich een weg zien te vinden. De overtuigde mens heeft het hier minder zwaar. Overtuiging echter, eerder nog dan aarzeling, bepaalt in hoge mate de loop der gebeurtenissen. Maar dat pleit de overtuigden nog niet vrij.