zondag 26 april 2015

a. 2514 2015 Tegenwoordigheid

Als je de mens, en vooral als die zich massaal op weg begeeft, ziet, dan zou je kunnen zeggen dat die mens een en al tegenwoordigheid is. Zodra je echter de mens, dus ook jezelf als mens, beter tot je door laat dringen, dan kun je haast niet anders constateren dan dat de mens juist afwezigheid in tegenwoordigheid is. De uitdrukking ‘Hij was tegenwoordig van geest’ duidt er al op dat die tegenwoordigheid alleen eerder een uitzonderingstoestand dan een normaaltoestand is.


Kunst, vooral het maken er van, dus het tegenwoordig zijn bij het maken er van, kan nu juist een specifieke bezigheid zijn waarbij tegenwoordigheid dan wel geoptimaliseerd wordt maar waar tegelijk afwezigheid reëler en dreigender is dan ooit. Het zijn twee polen van onze zijnstoestand die nooit in een synthese oplossen, ook niet bij de aanschouwing van de getoonde resultaten, die deze kwalificatie dan ook niet verdienen. Hoogstens heeft het werken in iets geresulteerd.
De mate waarin die beide gesteldheden zich manifesteren is niet voor alles en iedereen hetzelfde. De modieuze tijdgebonden stijl en de geëngageerde stijl zijn stijlen waarvan men de indruk krijgt dat die juist bij uitstek tegenwoordig, dus geldend, dus geldig zijn. Ze geven het verlangen weer van het menselijk wezen het knellende probleem van zijn aanwezigheid te omzeilen door zich opgeslokt te weten in het alomtegenwoordige. En ook dan blijkt weer dat het tegenwoordige tegelijk het afwezige in zich draagt.  

vrijdag 24 april 2015


Opwaarts II  2015  grafiet, pastel op  papier 162 x 121 cm

Bed, bad en brood.


Het was bij de bed, bad en broodkwestie, die eigenlijk de bed, douche en broodkwestie zou moeten heten, niet te vermijden om even stil te staan bij ‘onze’ bejaarden, steeds vaker als zij overgeleverd zijn aan een min of meer toevallig voorhanden zijnde caritas.  De vraag dringt zich hier tevens op, op welke gronden de staat zich uit de zorg en andere terreinen terugtrekt. Heeft zij als dienend orgaan gefaald of behoort zij te reageren en te anticiperen op veranderde omstandigheden die zo goed als buiten haar macht liggen. Nu besef ik wel dat deze en dergelijke vragen niet zo populair zijn in dit land van simpele reflexen, van meningen en van antwoorden die voorin de mond bestorven liggen. Een sterfhuis, daar lijkt dit land soms op. Maar wat kan ik doen om mij te voegen bij de meer opgewekte geesten? Mijn vragen inslikken? Hoe gaat dat in zijn werk? En waar ben ik dan? Allemaal niet eenvoudig. Ik ben niet met een antwoord in mijn mond geboren.

Tegelijkertijd komt het mij als uiterst vreemd voor dat de rijksoverheid asielzoekers of hoe deze mensen verder ook genoemd worden, de facto op semi-permanente basis toelaat en allerlei procedures instuurt maar vervolgens de onwillige uitgeprocedeerden uiteindelijk maar de straat opstuurt. Alsof de straat een restruimte is. Al deze narigheid heeft vooral ook te maken met het failliet van een uit de hand gelopen immigratiepolitiek en dat faillissement heeft zich al decennia geleden aangekondigd toen in feite besloten werd van dit land een soort open einde regeling te maken, een overstaparrangement in plaats van een land welks regering zorg droeg voor een stabiele leefomgeving die niet van de weeromstuit belaagd werd door economische dictaten en humanitaire bevelen die voor de verdedigers onweerspreekbaar zijn. Helaas, de politiek is modieus geworden. Hiermee is het vertrouwde, de rust vaarwel gezegd. 

maandag 20 april 2015

Waarom toch steeds weer die immigratiekwestie?




Gisteren, in de pauze van een concert, tussen Prokofiev en Mahler, klampte iemand mij aan en vroeg mij waarom ik toch telkens weer op de immigratiekwestie terugkwam.
Waarom dus niet een tekst van bescheiden afmetingen geschreven om misschien ten overvloede nog eens duidelijk te krijgen waarom ik dat doe.
Aan de obsessie als zodanig ga ik voorbij omdat zonder die obsessie de feiten niet plotseling als sneeuw voor de zon verdwijnen. Trouwens, mensen kunnen met evenveel obsessie hun kaken stijf op elkaar houden of bij herhaling een standaardreactie opdissen.

Mijn vasthoudende aandacht is hoge mate bewerkstelligd door de ontstentenis van een discours dat die naam waardig draagt. Voor mij is dat verbijsterend. Van meet af aan is de kwestie ‘vermoraliseerd’ en min of meer taboe verklaard: op alle denkbare fronten. Links draagt hier een relatief grote verantwoordelijkheid alhoewel aanvankelijk in het begin van de jaren zeventig het kabinet den Uyl nog haar onwenselijkheid over een verdergaande immigratie uitsprak. Deze lijn is blijkbaar verlaten. Het heeft mede mijn verwijdering van Links bepaald, een verwijdering die ik in die zin betreur, omdat voor mij en vele anderen hiermee een deel van het politieke denken (ook bij Links bestaat een denk- en handelingspotentieel) als het ware geamputeerd is en er bij velen een reactie ontstond die sterk door emotie bepaald is. Een begrijpelijke emotie overigens! In deze zin heeft de immigratiekwestie het intellectuele potentieel van ons land geschaad en doet zulks nog steeds. Hierin is misschien mijn eerste zorg gelegen die mij ertoe gebracht heeft me hiermee bezig te houden.

Denkend over maatschappelijke en politieke aangelegenheden probeer ik mij vooral voor te stellen welke mijn rol zou behoren te zijn, mocht ik de volledige bestuursverantwoordelijkheid dragen. Temidden van meer stemmen, dat spreekt voor zich. De verleiding in een representatieve democratie bestaat eruit dat burgers dat nu juist niet doen en vooral spreken vanuit hun beperkte bereik en belang. In die zin kweekt een dergelijke democratie politieke consumenten. Misschien dat je als dictator moet denken en je als democraat behoort te gedragen. Mij lijkt het uit het oogpunt van het streven naar een soort algemeen belang wenselijk dat dit beperkte perspectief nu juist overstegen dient te worden. Burgers zouden kunnen proberen door al die beperkte perspectieven heen te snijden. Verstand en belang zijn twee verschillende zaken. Op alles wat wij doen of laten, volgt wat en daar moet je naar kijken, temeer waar dat doen of laten ‘andermans’ situatie betreft. Wij staan tot elkaar in verhouding. 

Daarnaast stel ik mij altijd al vragen over de rol van politiek en staat. We leven immers samen binnen deze verbanden die in verbinding staan met zoiets als maatschappij en samenleving. Professor Paul Frissen schrijft in zijn boek ‘De fatale staat’ over de bemiddelende rol van de staat te midden van de tragiek van het menselijk bestaan dat gekenmerkt wordt door voorlopigheid, gebrokenheid en onvoltooidheid. Hij rept in zijn boek niet van de specifieke rol van de staat en dus de politiek om land en volk te beschermen en zoveel als mogelijk te vrijwaren van leed en schade. Hierin moet gekozen worden, dus zo waardevrij kan de staat niet zijn want hier worden belangen en zo mogelijk inzichten tegenover elkaar afgewogen en daar is aandacht en daar zijn maatstaven nodig. In zijn boek wordt wel gewag gemaakt van een dergelijke neutraliteit van de staat. In zijn Deutscher Brief uit 1933 schrijft de Roemeense filosoof Cioran ook over de discrepantie tussen politiek en de waarden die in een samenleving circuleren en hij waardeert daar de pogingen van het regime die waarden en ook het recht met kracht het politieke bereik binnen te brengen of juist de staat de samenleving binnen te brengen. In de periode nadien hebben we gezien dat in Nazi-Duitsland politiek en staat dominant geworden zijn ten opzichte van  de samenleving. Er bestaat dus een vloeibare frictie tussen samenleving, politiek en staat en het lijkt me belangrijk om te stellen dat er niet zoiets als een ‘pouvoir neutre’ bestaat, maar dat waarden, belangen en normen wederzijds naar binnen sijpelen en dat er dan niet meer opzit dan niet alleen institutionele waarborgen op te richten maar vooral ook om de zaken steeds maar weer te verhelderen. Dit wordt door de gevoelde handelingsnoodzaak nogal eens vergeten en de immigratiepolitiek is hier naar mijn oordeel een sprekend voorbeeld van. Wat ik in al die decennia gemist heb is een poging om telkens weer de verantwoordelijkheid van politiek en staat af te bakenen en te bevragen. Dat laatste vooral.

Vanuit een dergelijke verantwoordelijkheid heb ik dus doorgaans naar vraagstukken gekeken: “Wat zou ik behoren te doen als” en “ Hoe zou ik de materie vanuit die rol en verantwoordelijkheid kunnen of behoren te benaderen?” Ik proef een dergelijke benadering van burgers niet veel, zoveel zijn zij klaarblijkelijk in beslag genomen door wat zij allemaal zelf willen. Juist de beschouwelijkheid verliest terrein omdat de representatieve democratie een consumentistische geest bewerkstelligt. Hetzelfde geldt voor de staat, uitvoerder van politieke wilsbesluiten. De immigratiepolitiek sinds de jaren zestig kenmerkt zich, zoals ik ook al hierboven heb aangegeven, nu bepaald niet door een prudente houding (weer een woord dat bij Frissen voorkomt) van de politiek en de staat jegens de eigen ‘aanvankelijke’ bevolking. Daar was zij immers in de eerste plaats verantwoordelijk voor! Het komt mij voor dat de rol van de staat teveel gepolitiseerd en geïdeologiseerd is en te ver af is komen te staan van het volk dat zij dienen moet. Overigens scharniert het boek van Frissen rond het probleem van het populisme en de immigratie, zonder dat hij daar in analytische zin veel woorden aan vuil maakt. Uitspraken zijn dan al snel ethisch of performatief gekleurd. Frissen is PvdA’er. De PvdA is een partij waar denken en actie sterk op elkaar betrokken zijn.

Al vroeg in mijn leven was het vraagstuk van ‘de‘ verantwoordelijkheid belangrijk in mijn denken over maatschappelijk-politieke en andere vraagstukken, hoe aarzelend dat denken aanvankelijk ook was. Verantwoordelijkheid is als begrip zelf onbepaald, het kan verschillende richtingen opgaan, en juist binnen het politieke raamwerk van de staat behoort verantwoordelijkheid als probleem gesteld te worden, niet zozeer als dogma.

Resumerend bestaan er voor mij dus een aantal redenen om mij op de immigratiekwestie te richten.
Ik beschouw de kwestie zeker ook als een ‘intellectueel’ probleem en ik constateer op dit punt ernstige tekortkomingen.
Ten tweede komt mijn bemoeienis voort uit het feit dat ik mij in een bestuurlijk-politieke rol voorstel. Denkend vanuit de bredere belangen van land en volk. Wetend dat er op enig moment hoe dan ook gekozen dient te worden.
In de derde plaats is het vraagstuk van de verantwoordelijkheid, dat in deze kwestie zo verengd is, voor mij altijd cruciaal geweest.
En in de vierde plaats keek ik steeds beter om mij heen, dacht ik beter na, stelde mij beter iets voor. Het gevolg was dat ik schrok. Niet enkel van de gevolgen van de gevoerde politiek, die ik kan zien of die ik me kan indenken maar ook van de wijze waarop ze is en wordt geïnjecteerd.

dinsdag 14 april 2015

a. 2478 2015 Burgerschap

In de westerse landen lijken voornamelijk twee typen burgers te leven. Voor het ene type heeft het land geen enkele betekenis, hoogstens één van praktische aard. Het land is voor dit type een speeltuin. Voor het andere type heeft land en volk wel een iets verdergaande betekenis, maar ook een beperkte, zoals een demografische of een demografisch-praktische. Tot dit laatste type horen eerder burgers die zich burger wanen en vanuit een zekere waardigheid hun burgerschap beleven, terwijl het eerste type meer kind is. Tussen beide typen, maar er eigenlijk aan voorbij, laveren die burgers die fijnzinniger zijn en land en volk samenhangender proberen te denken. Zij hebben grote moeite om niet in cynisme te vervallen. 

woensdag 8 april 2015

Schilverering a. 1317 2014


Zijn kunstenaars gezapig geworden? Heb ik terecht de indruk dat velen van hen de broeierige aard van het opstandige of van het bijzondere kwijt zijn geraakt of misschien wel nooit hebben bezeten? Is dat er misschien uit geselecteerd? Zijn zij niet gewoon een beroepsgroep geworden, onderdeel slechts van een ontwikkeling, geautoriseerd door zogenaamde
terzakekundigen? Of hebben zij zich laten vervormen in al te simpele beschikbare mallen, zelfs al lijken die hun gevoel van eigenheid of zelfs hun besef van recht te strelen? Doet een ieder zijn nuttige kunstje zoals haast iedereen dat inmiddels doet? Behalve dan misschien de afvallers? Zijn we misschien getuige van een salto mortale van het Marcusiaanse paradigma over de repressieve tolerantie waarbij nu het individu zichzelf dusdanig tolereert dat hij zowel zichzelf als de ander onderdrukt? Is existentie persistentie geworden? Persistentie in absentie?

We lijken een tijd van grote innerlijke afwezigheid te beleven. Schilverering: dat is hetgeen we nu zien en waaraan velen van ons zich bezondigen. Nu is de mens altijd wel uivormig van aard geweest maar de fixatie op het buitenste van onze schilvormige existentie is misschien groter dan ooit. En dat is inmiddels gewoonte geworden: zoveel gewoonte dat die al nauwelijks meer opvalt; niet veel meer dus dan het besef van een gefrituurde kibbeling wachtend op een hongerige maag.
Hebben ook kunstenaars hun bijzonderheid dusdanig genormaliseerd dat zij zich niet meer als vreemd kunnen voorstellen? Is het vreemde uitgebannen en verworden tot het voortollende exotische of eerder, hoe paradoxaal dat ook klinkt, tot het vertrouwde of ......  het vertrouwen wekkende? Kan niemand zich meer tot over zijn eigen vertrouwde grenzen denken in plaats van zich te buiten te gaan aan wat zich over allerlei demografische en geografische grenzen heen afspeelt? Hetgeen iets anders is!
Lukt het haast niemand zichzelf te gronde richten voor mijn part? Is er geen grond meer? Is het voorstellingsvermogen vastgelopen in een geacclimatiseerde voorspelbaarheid?

Of de tucht van de markt daar veel verandering in zal brengen is de vraag. Die loomheid, dat gebrek aan opstandigheid is een kenmerk van een verlate burgerlijke samenleving waarin de burgers de kiemen van hun opstandigheid hebben verloren zien gaan in eindeloze besluitvormingsprocessen, in om zich heen grijpende gelijkvormigheid, in overmatig begrip ...... en in een idee van democratie, baken overigens van een aflopende volkse tevredenheid.  Een samenleving die overigens nog prat gaat op haar bijzondere vormen van redelijkheid. Een samenleving dus die haar unieke restanten alleen nog maar verdedigt. Ja, maar tegen wie of wat eigenlijk? Of is ze zo overtuigd geraakt van zichzelf dat ze zich slechts voor zichzelf verdedigt? Maar dan heerst er een soort veredelde monologische slaperigheid; dan is de samenleving dus misschien een schone slaapster die slechts van een verregaande escalatie wakker schrikt om dan overigens op een andere zijde verder te slapen.

Dat er dus filosofen zijn die geloof hechten aan de a priori atypische kracht van kunstenaars moet misschien een relict zijn van vroeger tijden waarin er misschien nog mensen te vinden waren die zichzelf beschouwden als een gistend iets en niet als een exemplaar van een type, nodig om het blazoen van ik weet niet wat, op te poetsen. 

maandag 6 april 2015

Mens a. 2454 2015

Het menselijk wezen verwerkelijkt zich pas dan als mens als hij het onbepaalde binnenbrengt in het domein van het bepaalde. Hier staat hij in verhouding tot alles om hem heen en pas dan zal blijken wat de waarde van hem als mens is. De vraag zal zijn “Is hij spreekpop of mens?”