woensdag 21 december 2016

zaterdag 3 december 2016

Blog 51 2016 Dubbelzinnige democratie

Onlangs was ik bij een debatavond over de democratie in de Rotterdamse gemeentebibliotheek. De vraagstelling van de beide inleiders was als volgt. Wouter Kurpershoek, ex- correspondent bij de televisie (ondermeer bij Brandpunt), vroeg zich (nog steeds) vertwijfeld af waar de massale onvrede toch vandaan kwam en constateerde dat het discours blijkbaar twee mogelijkheden kende: botsing of vrijblijvendheid. Liesbeth Levy van Lokaal Rotterdam sprak over de code rood van de democratie. Geen woord over het ‘wezen’ van de democratie van de beide inleiders, laat staan over de demos, dat wil zeggen het volk, en dus ook niets over de kwaliteiten en gebreken van de individuele mens. Ik herinner me dat ik ooit met enig naïef en jeugdig enthousiasme mijn vader bestookte met de eis van ‘systeemverandering’. Van die eenzijdige benadering ben ik vrij snel genezen maar het heeft me wel minder optimistisch gemaakt want ik stuitte toen, of ik het wilde of niet, op de onvermijdelijke gebreken van de mens. Van dergelijke twijfels was op deze avond geen sprake behalve een enkele venijnige sneer naar die duivelse populisten. Maar dat was eigenlijk geen twijfel maar eerder een terechtwijzing.

Het debat leidde aan diverse euvels. Allereerst de onuitgesproken ‘linkse’ signatuur van de meeste betrokkenen - werd die maar uitgesproken in plaats van gesuggereerd achter een waas van vanzelfsprekendheid, rede en redelijkheid - die zich uitte in het gebrek aan diepere reflectie over de eigen standpunten en vergezichten. Het tweede euvel is van een andere maar ermee verwante aard. Je merkt waar de eigen standpunten zich diep in de menselijke geest ingegraven hebben, het vrije onbekommerde onderzoek als eerste sneuvelt. Men vraagt niet meer maar men poneert. Men heeft immers gevonden!
Je komt dat ook tegen in Nederlandse praatprogramma’s zoals gisteren nog bij het VARA-programma PAUW waarin het ook over de onvrede en het gebrek aan vertrouwen ging. Het leverde ook daar een zeer algemeen gepraat op dat al weer snel overging in het vertrouwde appel aan ‘de’ burger. Vandaar ook het overigens niet door iedereen gedeelde enthousiasme over de oproep van oud minister van D’66 Jan Terlouw om de aarde goed voor de kinderen achter te laten. Oproepen zat dus. Zelfreflectie des te minder. Ook Wouter Kurpershoek bedreef die zonde door niet alleen slecht te luisteren maar ook door bijvoorbeeld te stellen dat iedereen, ja iedereen, z’n verantwoordelijkheid nemen moest. Een opmerking die meer past bij een prediker dan bij een onderzoeker, bij een mens dus die probeert een probleem in kaart te brengen. Het zijn die twee petten die mensen blijkbaar naar believen opzetten wanneer het hen zo past. Waar Liesbeth Levy nog de aard van het besluitvormings- en inspraakproces benadrukte, kwam Kurpershoek niet verder dan de bekende algemeenheden te debiteren zoals de oproep tot verantwoordelijkheid, zijn oproep tot positief zijn en de eis om de politiek aan de specialisten over te laten. Verder riep hij op hoge toon om bewijzen voor die onvrede, alsof burgers met een secretariaat aan hun zijde leven. En argumenten! Ook hier geen spoor van een reflectie over de status van argumentatie in een conflict. Niets.

In zo’n omgeving degradeert elke analyse tot een verzameling zompige algemeenheden of tot een ampele beschrijving van kleine specifieke aangelegenheden en het ontstane gat wordt verder opgevuld met moreel getinte oproepen of nog meer algemeenheden. Het is een grote reflectieve armoede waar ik telkens weer getuige van ben. Ook de insprekers in de zaal kwamen al niet veel verder dan het plaatsen van ad hoc opmerkingen. Ook die opmerkingen richtten zich op deelproblemen (allemaal ongetwijfeld waar) maar lieten geen enkele poging zien om ‘het beeld’ breder te vatten en ze lieten al even snel een opgewekt optimisme zien vergezeld van een hernieuwd appel. Vernieuwing, jeugd en vooruitgang, dat werk. Ik leer dus helemaal niets van dergelijke bijeenkomsten behalve dan dat ik steeds opnieuw bevestigd wordt in het beeld dat ik al had: het zijn etalages van de eigen voortreffelijkheid en platforms voor publieke instemming. Ik heb dergelijke bijeenkomsten wel meer bezocht in Rotterdam. In de Arminiuskerk bijvoorbeeld. Hetzelfde euvel. Dergelijke bijeenkomsten zijn een ware kwelling voor kritische geesten. Het zijn hoogmissen van het eigen gelijk. Nee, om wat meer te begrijpen van de complexe mensenwereld kun je beter zelf maar wat schrijven en wat van andere mensen lezen die je niet zo bevooroordeeld vind. Dat is voor wat Nederland betreft een ingewikkelde missie aangezien hier moraal en analyse zich uitermate slecht met elkaar verdragen en moraal (het vingertje) veelal het pleit wint. Vandaar dat je hier ook zo vaak op een soort technische manier van praten stuit. En anders is daar altijd wel de verontwaardigde toon van de beter wetenden.  De technische benadering doet het voorkomen alsof er een afgescheiden domein bestaat waarbinnen men eenvoudigweg storende historische feiten kan negeren en daar kan doen alsof alles waardenvrije techniek is: sleutelen aan de samenleving. En dan is het al snel zoiets van ‘Samen de schouders eronder’. Samen, één van de meest gemaltraiteerde woorden binnen deze cultuur.

Voorafgaand aan de debatavond over democratie kocht ik bij een progressieve boekhandel die daar een stand had, het boekje ‘Pleidooi voor populisme’ van de Belgische schrijver David van Reybrouck. Hij maakt zich zorgen over wat hij noemt het duistere populisme dat volgens zijn zeggen uitgaat van het volk als homogeen blok en miskent dat er uiteenlopende belangen en onverzoenbare tegenstellingen in een samenleving zijn. Dat dat met dat volk ook taalproblematische retoriek is, komt blijkbaar niet bij hem op. Nee, ik vermoed dat hij met dergelijke uitspraken blij is want dan kan hij ertegen ageren. Met de Franse politieke denker Claude Lefort stelt hij dat de plaats van de macht leeg behoort te zijn en dat dus het openhouden van de politieke macht de democratische openheid van de samenleving garandeert. Overigens komt ook bij de Franse schrijver Alain Finkielkraut die fundamentele openheid ‘van het democratische gesprek’ in beeld alleen hij begint ermee te zeggen dat het multiculturalisme met zijn sterke links georiënteerde dominantie juist dat open gesprek heeft geblokkeerd. Dat is ook mijn waarneming van de afgelopen decennia, niet in de laatste plaats gezien vanuit het perspectief van al die onvruchtbare gesprekken met aanhangers van immigratie en multiculturalisme. Het is een rubberen muur die je tegenover je hebt. Hierover bij van Reybrouck geen woord. Nee, het kernprobleem van de maatschappelijke onvrede lijkt bij hem vooral gelegen in de meritocratie, ofwel de diplomademocratie, waardoor lageropgeleiden (!) zich niet meer vertegenwoordigd voelen. De politiek en het immense probleem van massa-immigratie lijkt bij hem schrijvenderwijs weggewerkt achter dit veronderstelde onderwijs- en representatietekort; anders gezegd de inhoud verschool zich achter de vorm. Hij lijkt te zeggen dat als de onderwijs- en representatiemogelijkheden nu maar beter worden ook al die problemen die ‘de zich niet vertegenwoordigd voelenden’ aankaarten, wel vanzelf zullen oplossen. Alsof dus die problemen waar de lager opgeleiden tegen te hoop lopen nogal imaginair zijn en waren. Niet voor niets misschien is hij in zijn tekst zeer zuinig met het probleem immigratie.

Hij illustreert zijn verheven standpunt verder nog eens door het genereuze links te onderscheiden van het benepen rechts en hij probeert dus dat verschil te herdefiniëren vanuit de spanning tussen hoog- en laagopgeleiden of zoals je tegenwoordig ook wel hoort tussen theoretisch- en praktisch opgeleiden of zoals je dit ook anders kunt definiëren tussen opleidingen die al dan niet opleiden voor het bekleden van allerlei machtsposities. Kortom, door onderwijs wordt je blijkbaar genereus en door gebrek aan onderwijs of praktisch ingesteld onderwijs wordt je benepen. Hoe eenvoudig kan de wereld zijn. Niets verder natuurlijk over de aard en de grenzen van die generositeit of die benepenheid. Van Reybrouck pleit er aan het eind van zijn geschrift voor om de laagopgeleiden - autochtoon en allochtoon - niet aan dat duistere populisme met zijn rancuneleer over te laten …….. en hen, al zegt hij dat niet met niet zoveel woorden, te laten delen in de geneugten van beter onderwijs en in de zegeningen waar van Reybrouck zoal voor staat.

Het andere boek waar ik hier op wil wijzen komt van een Franse auteur. En wat mij betreft een auteur waar die arrogantie van het beter weten niet zo wortel geschoten heeft zoals bij mensen als van Reybrouck en zovele anderen binnen het Nederlandse taalgebied. Finkielkraut is onder andere schrijver van ‘De ondergang van het denken’ en met de Duitse filosoof Peter Sloterdijk coauteur van ‘De hartslag van de wereld’.

In De ondergang van het denken confronteert AF de universele pretenties met die van de zogenaamde Volksgeist. Het behandelt ook de ‘teloorgang’ van de rede die de samenleving heeft ondergedompeld in een bedompt relativisme, waarachter overigens (oe) bepaalde dominante sentimenten schuilgaan, die bij de betrokkenen doorgaan voor de volstrekte rede, de uiterste rationaliteit en de opperste redelijkheid; bij hen geen verfoeilijke sentimenten. In het boek ‘Dubbelzinnige democratie’ gaat AF het huidige probleem van de democratie te lijf waarin, ondermeer onder druk van multiculturalisme met zijn nadruk op de rechten van de Ander en zijn hang om het racisme op te sporen en te vernietigen, het democratische gesprek nagenoeg onmogelijk is geworden. Vooral omdat antiracisten en multiculturalisten de democratie als voertuig zien op weg naar hun einddoel, een multiculturele en blije egalitaire wereld waarin alle fricties opgelost zijn.

Het zijn denkers en schrijvers als Finkielkraut die mij wat extra lucht geven in dit benauwde zo door geloof aangetaste Nederlandse klimaat waarin moraal de behoedzaamheid van doen en denken in een belangrijk opzicht verdrongen heeft. Dat mij dit al zo vroeg in mijn leven duidelijk werd maakt de onvermijdelijkheid en beklemmendheid van de tragiek alleen maar groter.

02 12 2016


Dubbelzinnige democratie (Alain Finkielkraut)


De val van het universele

Inleiding Ger Groot

Een gelukkige wanorde

AF zag op een gegeven ogenblik dat mensen altijd een afkomst hadden, een geschiedenis en een zekere traagheid die zij niet kunnen verloochenen zonder een deel van zichzelf prijs te geven.
Hij werd bekend met het cultuurkritische essay ‘De ondergang van het denken’ uit 1987. De hele maatschappij dreigt aldus AF te verpuberen in een postmoderne onverschilligheid. De Verlichting is obscuur geworden waarin alles in- en uitwisselbaar is en de rede machteloos staat tegenover de luim en de voorkeur. Ook het multiculturalisme lijdt hieraan en eindigt in een cultuurrelativisme waarin iedere discussie over waarde en vooruitgang verzandt en ook de gedachte aan een waardenhiërarchie verdampt (Achter dat zogenaamde relativisme een verbeten gelijkhebberij; een kleine maar venijnige paradox. oe). Hiertegenover stelt AF zowel de aanspraken van de universaliteit als het gewicht van het verleden. Deze stellingname was problematisch in een land dat nu juist de belichaming leek van het universele en de rede waarin het vroegere afgedankt werd in de naam van de rede, van het Hogere en in naam van de gelijkheid. Dat dit moderne denken zelf de Franse traditie werd behoort tot de paradoxen van het moderne denken.

De mensen hebben een sfeer nodig waarin zij leven zegt AF met Peter Sloterdijk, of ze er nu toevallig in zijn terechtgekomen of niet. Al zijn de mensen niet met huid en haar aan die cultuur overgeleverd, het is juist die ‘culturele gebondenheid’ die een gesprek met een ander pas mogelijk maakt.
Het strikte kosmopolitisme levert echter geen levensvatbare ‘sfeer’ op. Tegenover het gevaar van die universalistische pretentie van de Franse revolutie kreeg dan ook in Duitsland met name de gedachte aan de Volksgeist vorm zoals in de negentiende eeuw bij de filosoof Herder (Een Duitsland dat zwenkt van machtsbelust nationalisme naar een al even dominerend altruïsme. oe). Maar hierbinnen wordt de gedachte aan de menselijke totaliteit teruggebracht tot de totaliteit van een volk en wordt het humane beperkt tot het ‘eigene’. Waar ingeval de Verlichting tussen de mens en de universaliteit van de rede geen bemiddeling bestond, ontbreekt die ook tussen de Volksgeist en de mensheid. (In extremo bezien. oe)

Binnen het postmoderne denken nu is er sprake van een denken waarin hiërarchie en onderscheidende noties het afleggen tegen de individuele smaak en het abstracte egalitarisme van de rechten van de mens.
De cultuur wordt beperkt tot het culturele.
Hoe de cultuur er nu uit zou moeten zien blijft wat onderbelicht bij AF. ‘Niets is zo rampzalig als de illusie van het heldere inzicht’, schrijft AF dan ook. AF dwingt zichzelf dus voortdurend tot een polemiek naar twee zijden. Met ironie en de paradox probeert hij zich de eenzijdigheid van het lijf te houden. Hij verwijt het humanitarisme dat het de vrije teugel biedt aan het sentiment en verzuimt zich in de situatie te verdiepen. De blindheid die de specificiteit van de mens niet meer wil zien omdat zij pretendeert zich uitsluitend voor ‘de’ mens, getransformeerd tot de ‘Ander’, in te zetten, is een ultieme wreedheid. (Dus met voorbijgaan aan de behoeften van gemeenschappen. oe) In dit verband is de beschuldiging van racisme het ultieme criterium van het ongelijk tegenover het zuivere gelijk van de beschuldigers.

Dubbelzinnige democratie. AF

De val van de Berlijnse muur luidde volgens Francois Furet het besef in dat mensen gedwongen werden in een wereld te leven ‘waarin zij werkelijk leefden’. (Gold niet voor het Westen waar men zich in de utopie van de superioriteit waande. oe) Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie had ook gevolgen voor de opgekomen radicale politiek die zich nu niet meer voor de excessen van het reëel bestaande socialisme hoefde te verantwoorden.

Met Rousseau wordt het probleem van het kwaad een sociaal en historisch probleem. De bron van het kwaad wordt niet meer in de menselijke natuur gezocht maar in geschiedenis, maatschappij en onderdrukking. Met Rousseau en Marx wordt het probleem ‘mens’ een historisch en oplosbaar probleem. Maar Solzjenitsyn liet al zien dat er tussen ideaal en beproeving een verband bestond. De scheidslijn tussen goed en kwaad loopt dwars door iemands hart. In zekere zin keert hij terug naar de gedachte van de erfzonde.
De ervaringen van de Goelag hebben Solzjenitsyn geleerd dat absolute onderdrukking voortkomt uit de idealistische reductie van de menselijke realiteit tot het probleem van de onderdrukking. Met de val van de muur is deze les echter alweer vergeten. De radicale opvatting van politiek dat alles opgelost kan worden is terug, zeker met de schuldigverklaring van Amerika als de nieuwe onderdrukker. Voor alles kan nu opnieuw een schuldige aangewezen worden, zeker ook waar de technologische ontwikkelingen suggereren dat de mens overal de hand in heeft en dus verantwoordelijk is en schuldig kan zijn als er iets faalt.

Dit radicalisme nu verwart het doel van de democratie met het middel ervan. De einddoelen, zoals de onderdrukking aan de kaak stellen en wegwerken, worden nu het wezen van de democratie zelf. Maar hoe kun je nu democratie voorstellen als een bestel van discussie en tegelijkertijd beperkingen opleggen aan het debat? Dit beschouwt AF als een dubbelzinnigheid van de democratie.
Volgens Alexis de Tocqueville valt tegen de opmars van de democratie niets te doen, maar er zal energie gestoken moeten worden in de opvoeding tot de democratie, het begeesteren van haar ideeën, de disciplinering van haar mores en het controleren van haar daden. (En de kwaliteit van haar daden. oe)

De reguliere progressieve radicalen beweren dat er achter de democratische façade nog steeds een gevecht gaande is tussen onderdrukker en onderdrukte. De andere groep wil het proces radicaliseren. Zij vormen als het ware de representanten van de eenheidspartij van het universele. Zij zijn als geen ander in staat de nieuwe reactionairen aan te wijzen. De maatschappij bestaat voor hen niet uit een pluriformiteit aan stemmen, een conversatie maar is een historisch subject dat stap voor stap bij zijn ware essentie komt: volledige vrijheid en volledige gelijkheid. De Tocqueville heeft dit ‘de generalisatie van de idee van het gelijksoortige’ genoemd. Markering van verschil wordt onmogelijk geacht en uitsluiting dient voorkomen te worden, omdat we immers allen gelijk zijn. De radicale democraat is de verdediger van de lichtheid, die hij opvat als het einddoel van de geschiedenis. Daartoe moeten alle gewichtige en zware tradities verdwijnen. Reactionair is de idee dat het vroegere ego iets te zeggen heeft over het huidige ik.
Hiermee sluiten de verlichten dus de zogenaamde reactionairen uit die niet met hen op de democratische ‘trein’ gesprongen zijn die naar het aangegeven einddoel van gelijkheid en vrijheid rijdt. 
De eerste variant van de radicale politiek vervangt de eigen verantwoordelijkheid voor de oermisdaad, en de tweede variant, de democratische variant, vat de verantwoordelijkheid op als een soort verdoemenis en stelt de idylle ervoor in de plaats, waar het bestaan luchtig en gelukkig is.

Altijd meer dan twee
Gesprek met AF   Ger Groot. 

AF merkte op dat als de mensen overal bij betrokken zijn, er altijd wel een schuldige aan te wijzen is. Hij schurkt aan tegen Heidegger die beangstigd was door een mens die alleen maar omringd was door een door hemzelf aangebrachte wereld waarin niets meer werkelijk ‘gebeurt’. De radicalen komen allerlei contradicties tegen, maar ze ontwaren ze niet. Als je b.v opkomt voor de natuur maar tegelijk voor de mensenrechten bent, dan zul op een gegeven moment moeten concluderen dat het eerste niet altijd zonder een beperking van die laatste gaat. AF zou trouwens liever over de schoonheid van de aarde spreken. Maar het probleem van de moderniteit is de constructivistische omslag in het menselijk denken waardoor iets van zichzelf niet meer de moeite waard is om het te verdedigen. (Zie ook  George Steiner over de onverschilligheid en de haat tegen het nog overgebleven restant van de Hof van Eden in zijn Huizingalezing. oe). Overigens zegt AF dat je niet alle morele eisen in rechten kunt vertalen. Je hebt trouwens ook plichten.

Met Hans Jonas en Levinas is het denken over verantwoordelijkheid verder gekomen. Jonas beklemtoont het probleem van de aandacht. Om aan de dilemma’s die dit oproept te ontkomen kun je alleen denken in termen van mensenrechten of op zoek gaan naar een schuldige. Maar niemand kan zijn eigen verantwoordelijkheid ontlopen. Bij Levinas dwingt de ander mij met zijn gelaat mij tot verantwoordelijkheid. Maar zegt AF, L. sprak niet van de liefde tot de wijsheid maar over de wijsheid van de liefde. Terwijl de Ander een ideologisch icoon geworden is, sprak L. steeds over een situatie waarin men met zijn tweeën is. Binnen die beperking zegt hij dat mijn vrijheid niet het laatste woord heeft, want ‘ik’ ben de wet niet. (Blijft het probleem van het ‘ik’: wat mag het ene ik verwachten van het andere ik en wie begint met iets te verwachten. oe) Maar de Ander is nu ideologisch geladen en de lakmoesproef geworden van de antiracisten om de discrimineerder en uitsluiter ter verantwoording te roepen. Zij zijn de vijand geworden. Alles lijkt nu teruggebracht te worden tot discriminatie en racisme en wordt door een collectieve angst geobsedeerd. En hierin wordt de vijand langzaam maar zeker tot een monster getransformeerd, een monster dat tegen de Ander is. Een ander al eerder aangehaald gevaar is dat terwijl Levinas sprak over de Ander ingeval er sprake was een ‘een aan een’ situatie, het antiracisme ingeval conflicten met meerdere mensen ook slechts spreekt in dualistische termen: de onderdrukker en de onderdrukte, daarmee conclusies uit Levinas’ betoog trekkend die onjuist zijn.

Antisemitisme groeit dankzij de lessen van Auschwitz

Fanatici eigenen zich de democratie toe
Ralf Bodelier

AF: de mantra ‘Nooit meer Auschwitz’ keert zich inmiddels tegen de Joden, nu de antiracisten een nieuwe onderdrukker, namelijk de Joodse staat gevonden hebben, die overigens al snel weer vervangen wordt door ‘de joden’. En de Palestijnen al weer snel door ‘de moslims’. Vooral bij Links en de antiglobalisten, die blijkbaar minder voorkeur hebben voor andere onderdrukten zoals de Tibetanen of de Koerden. Moslims blijken hun favoriete onderdrukten te zijn.

Met name in het progressieve kamp is democratie een proces dat leidt naar een vooraf gegeven uitkomst. En hiermee is, in navolging van Rousseau de politiek het antwoord geworden op de problemen van het kwaad in de wereld. Daarnaast verwijt AF deze groepen en de jongeren ondankbaarheid voor wat er bereikt was.

De verenigde mensheid en haar obstakel

Theo WA de Wit

Binnen de notie van de radicale politiek wordt het oude kwaad als oermysterie vervangen voor een te adresseren en op te lossen probleem. De politiek draait het scenario van de geschiedenis af. Deze politiek denkt er niet aan de vraag wat een goede maatschappij is, open te laten, terwijl deze vraag nu juist de kans was van een democratie. Hier stuitte AF op de dubbelzinnigheid van de democratie die enerzijds een stelsel was waarin het gesprek leidend zou moeten zijn maar anderzijds een universeel proces bleek te zijn dat onstuitbaar in een bepaalde richting moest gaan. AF is vooral alert op de vanzelfsprekendheden van een technocratische en progressief-liberale elite en  hij probeert zichzelf zowel te onttrekken aan de ideeën van de Volksgeist als aan dat zelfgenoegzame. Volgens hem is radicale politiek de metafysische verdwijning van het veelvuldige in het Ene.
In de 20e eeuw zijn we, aldus AF niet zozeer getuige geweest van een regressie als wel van een botsing van twee elementen van het moderne begrip mensheid, te weten de Menselijke waardigheid en de Geschiedenis, die de laatste dus gewonnen heeft. Zowel het nazisme als het stalinisme zijn vooruitgangsideologieën die pogen de evolutie tot haar bestemming te brengen. Bij het stalinisme wordt de historische noodzakelijkheid (Zien we als argument ook bij het immigrationisme en multiculturalisme. oe) als paradepaard voor haar onstuitbare opmars ingezet. Beide ideologieën hadden hun vijanden, zoals de koelakken of de joden. Een ideologie is de weigering recht te doen aan dingen die zich aan onze greep te onttrekken, zoals de ontmoeting, de gebeurtenis of het reeds bestaande en zet ervoor in de plaats een historisch drama voor twee figuren: de mensheid en haar obstakel. De radicale politiek met haar credo van de vervolmaking van de mensheid (En haar zuiverheidsleer. oe) volgt eenzelfde patroon aldus AF. Bij het proces tegen Barbie volgden de ‘verdedigers’ van Barbie eenzelfde weg: de slachtoffers van de nazi’s waren eigenlijk slachtoffers van de misdadige essentie van het Westen. Ook hier waren we getuige van een metafysische transformatie. Zowel de morele als de sentimentele interpretatie van het begrip misdrijf tegen de mensheid zijn vormen van radicale politiek met de belofte van een gelukkige eensgezinde mensheid die het einde van de politiek zal inluiden. Zij reduceert politieke verscheidenheid tot een manicheïstische botsing tussen de broederlijke mensheid en de vijanden van de mensheid, en hier schuilt nu juist het gevaar.

De droom van de radicale politiek is dus dat men zonder de racisten elkaar vindt in een reusachtige (muzikale) omhelzing en dat men zich nog slechts een exclusief morele verdeeldheid kan voorstellen. Er is hier aldus AF sprake van een verontwaardigd humanisme met als motto ‘dit nooit meer’. Wat AF deze antiracisten ook verwijt is hun geborneerdheid en hun neiging tot een hernieuwd antisemitisme als gevolg van hun identificatie van de Ander met het Palestijnse volk. En hiermee vagen zij tegelijkertijd de complexiteit weg van het conflict ten gunste van een eenvoudig moreel basisschema. Iets wat iemand als Martin Walzer niet doet. In zekere zin zitten de radicalen vast aan de geschiedenis zoals die van het nazisme en zetten zij eenvoudige dualismen in: tolerantie versus stigmatisering, solidariteit versus segregatie,
openheid versus etnocentrisme etc. (En de overdrijving zoals de term fort Europa. oe)
Men voelt zichzelf dragers bij uitstek van de partij van het universele die in gevecht is met de vertragers of obstakels van de democratische beweging. Bij hen wordt alles politiek waarbij het mensheidsgevoel het gewonnen heeft van het plaatsgebonden sentiment. Wie hier nog grenzen stelt valt buiten de democratie en is er de vijand van. Maar deze democraat, ongebonden (En gulzig. oe) consument van een wereld zonder grenzen, is zelf vederlicht geworden.  

De conclusie van AF is dat men om niet onmenselijk te worden door slechts in de idylle te geloven, de figuur van de vijand serieus moet nemen. Juist die sprookjesachtige idylle maakt van opponenten monsters die in een demonische vorm nu de vijand van de Ander worden en daarmee de vijand van de mensheid.  Een dergelijke aandacht was al te vinden bij Carl Schmitt, die er op wees dat de onderscheiding vriend en vijand de politieke onderscheiding was waartoe politieke handelingen en motieven herleid kunnen worden. Bij CS is zelfs een vorm van erkenning van de vijand mogelijk, hij is niet perse een onmens. Maar dat verandert volgens hem zodra men gaat strijden in naam van de mensheid waardoor men vervolgens tegen de vijand van de mensheid strijdt. Bij AF zien we een gelijke voorliefde voor de ‘conventionele’ vijand in plaats van de monsters die de voorvechters van de broederlijke mensheid creëren.





dinsdag 22 november 2016

Blog 50 Over en naar aanleiding van het werk van Sjoerd de Vries

In een schemerig hoekje van ons huis hangt een klein  zilvergrijs ingelijst schilderijtje met een al even schemerige voorstelling. Ik houd van schemerige amper door het licht bezochte plekken waar de dingen iets van hun zichtbaarheid prijs moeten geven. Het kleine op houtplaat geschilderde schilderij stelt een landschap uit 1941 voor, het eerste volledige oorlogsjaar en ook nog het geboortejaar van de uit Friesland afkomstige kunstenaar Sjoerd de Vries; een kunstenaar voor wie eerder het stanleymes dan het penseel zijn werktuig was. Het schilderijtje dat ik bezit moet ergens in Drenthe geschilderd zijn, in ieder geval in het oosten van Nederland, waar de vale stilte nog vat krijgen kon op de daar aanwezige oude gronden. Op het schilderijtje is het winter. Het is mij zeer dierbaar, niet alleen omdat het uit het Noordoosten komt of omdat ik maar geen grip krijgen kan op de voorstelling maar ook omdat ik haast tastbaar nog de aanwezigheid van de maker voel, die dat met zijn koude wat onbeholpen handen geschilderd moet hebben. Schilderijen leiden je soms naar de mens die alleen met zichzelf, iets uit zichzelf voortbrengt. Dat wordt te vaak vergeten. Zie hier de mens, zegt een kunstwerk soms. Wie de schilder of schilderes - ik dacht altijd aan een man vanwege zijn vermogen tot het tragische - was laat de uitgesleten signatuur niet zien. Misschien wil ik het ook niet weten. Sommige dingen moet je gewoon niet willen weten. Geheimen horen soms daar waar ze horen. Zelfs in een onttoverde tijd als de hedendaagse waar blijkbaar alles naar de oppervlakte gedreven moet worden. Om daar vervolgens te vervlakken en af te sterven.

Terwijl ik steeds vanuit mijn ooghoeken naar dat schemerige en wat afgebeten schilderijtje kijk, besef ik, dat ik er slechts naar kan kijken met een zelfde onbeholpen poging als waarmee de schilder het gemaakt moet hebben. Hoe kun je ook een logica van een zekere orde begrijpen, aanvoelen, vanuit een andere eraan tegengestelde logica? Luther begreep dit al toen hij zei dat het pas zin had met iemand te praten wanneer deze persoon hetzelfde geloof aanhing. Ook dit, het onder gelijke noemer stellen, is iets dat steeds vaker geprobeerd wordt, nu met de grote gelijkschakeling van ‘van alles en nog wat’. Achter de dwang van het diverse, schuilt de gelijke maat, dat vergeet men maar al te vaak. Op de keper beschouwd kun je iets alleen maar naderbij komen door er de innerlijke logica van (mee) te voelen; door er als het ware op gelijke hoogte mee te komen. Tenminste, als je naderbij wilt komen: dat vooronderstelt deze gedachte toch tenminste. Maar de mens is niet bij machte alles en iedereen op elk moment naderbij te komen. Ook dat zouden wij moeten weten.



De Deelen


Het eerste schilderijtje van Sjoerd de Vries, geboren te Oudehaske, een voormalige grietenij in Friesland waarin de grietman de openbare aanklager was, dat mij onder ogen kwam was een kleine maar langgerekte weergave van de Deelen. In dit gebied, boven het huidige Heerenveen hebben jaren achtereen met zweet beparelde lichamen het bruinige turf ‘gestoken’ en deze turfafgravingen hebben zo langzamerhand het landschap ingrijpend veranderd en in de loop van de tijd is er een mozaïek ontstaan van water, rietkragen, moerasbosjes en kleine graslanden, de oude legakkers waar het opgegraven veen te drogen werd gelegd. Elk land kent zo zijn vergeten menselijke geschiedenissen en wat er overblijft is het uiterlijk gevolg er van. Maar wat ik aanvankelijk bij dat kleine schilderij van De Deelen nog amper zag was de eenvoudige vraag of dit nu naar ‘het motief’ ‘geschilderd’ was of dat Sjoerd de Vries vanuit zijn eigen motieven, zijn eigen handigheden en onhandigheden dat land naar zich toe trok en toch ook gelijk weer van zich af duwde. Want dat laten dit soort werken ook zien: de onmogelijkheid om er vaste voet aan de grond te krijgen.

Daar, in dat werk, zie je dat het grijzige licht die rechtopstaande rietkragen in zijn greep houdt…. en toch ook weer niet. Juist omdat het licht met al zijn diffuse kracht het gehele beeld doordrenkt, is het er een al even onlosmakelijk bestanddeel van geworden en verschijnt en verdwijnt het in alles dat zichtbaar is. Eenzelfde paradoxaal spel ontstaat in onze verbeelding, wanneer we zien, voelen of denken dat hier een kunstenaarshand bij betrokken is geweest is en daardoor laveren wij steeds tussen het illusoire karakter van het beeld en de wetenschap dat het ‘gemaakt’ is. Want dat doet zo’n werk ook: het verzet je in een ongemakkelijke positie waarin noch het een noch het ander prevaleert. Hetzelfde geldt voor waar we de voorstelling kunnen situeren: is ze nu bij ons voor onze ogen, staat ze bij hem op zijn tafel of schildersezel, of bevindt het zich daar, daar in de Deelen. Het beeld, het kijken naar het beeld, bemiddelt tussen al die drie posities. En het beeld dat hangt daar onbeweeglijk en alleen.

zelfportret 2005
zelfportret 1987 















Wie de verschillende zelfportretten van Sjoerd de Vries onder ogen krijgt, valt nog iets op. Steeds vaker laten die portretten zien dat ze … vooral bewerkt zijn. Al dat schijnbaar eindeloos geschuur, geschaaf, geschilder, gesteek, gepeur en gesnij in en op dat gelaagde karton. Welk een verschil met zijn tijd als schaatser waarin hij juist in een zo kort mogelijke tijd bij de finish wilde zijn. Ja, Sjoerd de Vries, was ooit schaatskampioen op de honderd meter sprint. Nu dat zijn ijzers zijn mes geworden zijn, is dat finaal veranderd, nu werd de tijd de grote verliezer. Maar nog iets openbaren al die in gedempte kleuren opgezette portretten. Zelfs binnen het toch al niet zo scherp uitgetekende oeuvre van de Vries, zie je dat zelfs daarbinnen nog een vervaging mogelijk werd met als eindpunt een zelfportret uit 2005 waarin hij weliswaar nog niet helemaal maar toch wel goeddeels in een uitgebleekt noch amper stralend licht opgelost is. Want die vraag heeft hij zich mogelijk ook gesteld: “Moet ik dat licht nu laten stralen of niet?” Maar bovenal voel je de vraag: 'Kan ik mijzelf nog wel weergeven?
Dan vallen die iel getrokken lijnen op. De lijnen die hij eerder gebruikte zijn hier nu zo getrokken alsof ze hem nog amper weten te vangen. De ogen zijn lichte, haast lichtgevende gaten geworden die niets meer zien maar misschien toch ook alles. Een kunstenaar, transformator van al het zichtbare, staat, geconfronteerd met een motief,
 voortdurend voor de keuze, of en hoe hij dat zichtbare zal omvormen ofwel vanuit zijn eigen lichaams- en geestestaal zal benaderen. Ook een kunstenaar wankelt en wijfelt. Althans bij het maken van zijn werk. In dit geval is de vraag geweest of die ogen nu gaten moesten worden of toch nog iets van hun anatomische herkomst moesten laten zien. Maar misschien dat zijn handen deze vraag voor waren geweest; ik weet het niet. Giacometti die zeer op het gezicht gefixeerd was, wist op een gegeven moment haast niet meer hoe hij dat gezicht nu moest zien. Zien werd een kwelling voor hem. Ja, het zien is conflict geworden en bij sommige kunstenaars in het bijzonder.


Want dat is nog zoiets wat mensen licht vergeten: kunstenaars, maken dingen en die dingen staren hen aan, soms tot vervelens toe, en telkens weer stellen zij zich de vraag: wat heb ik in hemelsnaam gedaan en wat zie ik nu. Help mij. Het is niet zo vreemd dat Sjoerd de Vries op een vraag of hij autodidact genoemd  moest worden antwoordde dat hij vooral niet zo genoemd wilde worden maar eerder autistisch.

Nog een vraag die ons bezighouden kan. Wat vertellen kunstwerken als die van Sjoerd de Vries nu over ons en de wereld waarin wij leven? Vertellen zij ons iets over hoe wij behoren te handelen of hoe wij naar die wereld zouden behoren te kijken. ‘Hij was alleen met zichzelf’, is het eerste dat mij aan werken als deze opvalt. En de mens grijpt soms bijna wanhopig naar middelen om iets van zichzelf te laten zien: en trekt zich daarin tegelijk terug. Hij kan niet anders. Maar vertellen ons dergelijke werken iets over wat wij zouden moeten denken of doen? Nauwelijks iets, vermoed ik. Nee, zij zeggen mij niets over welk brood ik morgen kopen zal, zij zeggen mij niets over of ik de wereld nu socialistisch of liberaal moet interpreteren, ze zeggen mij niets of de grenzen nu ‘open’ of ‘gesloten’ zouden moeten worden, ze zeggen niets over mijn denken, ze zeggen mij niets over mijn glimlach van morgen, niets van dit alles. Kunstwerken zoals deze ‘zijn’ op hun best een universum dat in en op zichzelf staat en waartoe ik schijnbaar toegang heb. Ze confronteren mij uiteindelijk met mijn verlatenheid.













vrijdag 21 oktober 2016

a. 5798 2016 Weer zo'n onbeduidend maar veelbetekenend voorval.

Ik liep vanmiddag iemand tegen het lijf, die samen met zijn vriendin in een stadswijk woont die gedomineerd wordt door Turken, Marokkanen en andere mensen van vooral buitenlandse origine. Wij spraken over een gezamenlijke linkse vriendin die weg wil uit haar door buitenlanders bevolkte flat waar wonen haar steeds grotere overlast bezorgt. Zij wil vreemd genoeg misschien verhuizen naar een wijk waar dat misschien nog slechter is, maar hij wist dat op een manier te zeggen zonder dat nu precies te zeggen. 

Maanden geleden zei hij tegen iemand dat hij en zijn vriendin wilden verhuizen naar een andere wijk, die bij navraag vooral een blanke en beter gesitueerde wijk bleek te zijn. ‘Waarom’ vroeg diegene tegen wie hij dat zei en die ik ook goed kende.
‘Vanwege de buurt’ zei hij gelaten. Na lang gedraal gaf hij toe dat het vanwege de buitenlanders was. Onlangs was de invalidewagen van zijn vriendin gestolen en de politie kon weinig uitrichten of richtte niets uit, daar kom je nooit precies achter, alhoewel iedereen inmiddels wel wist dat de wagen door Marokkanen gestolen was. En zo waren er wel meer incidenten. Langzaam komen zij er achter dat je je als autochtone Nederlander nu niet altijd door die buitenlanders gesteund weet, alhoewel die onthutsende kennis op hun tot dan toe onverwoestbare multiculturele droom stuitte en daar een verontrustende leegte veroorzaakt. En nu hadden ze ook nog een Syriër boven zich gekregen die over niet al te lange tijd zijn gezin over zou laten komen. ‘Ja, ja’ zei hij, zijn ogen schaamtevol van mij weg draaiend, ‘We moeten maar door blijven ademen’. 

woensdag 21 september 2016

Blog 49 Beweringen

Beweringen

De wereld van de mens is geplaveid met beweringen. Diegenen die ze doet, hoopt altijd dat zij ofwel relevantie hebben ofwel iets zinnigs maar vooral iets geldigs zeggen over de werkelijkheid; die mysterieuze atmosfeer waarin wij leven en die ons omringt en waarvan sommigen zeggen dat zij pas met en in onze waarnemingen bestaat. Een manier om beweringen op hun waarde te schatten is te bezien welke hun gronden zijn of bijvoorbeeld om de schaduw van die beweringen te beschouwen. Uitgebreidheid is ook zo’n eigenschap die ons wat meer kan vertellen over de status van beweringen maar in de wereld van de mens zal men, tenzij men in een zelf geschapen vacuüm leeft, beweringen die men doet aan de ander moeten voorleggen met de mogelijkheid ze te laten weerleggen of van kanttekeningen te laten voorzien. Een dergelijk proces zou men een discours kunnen noemen, tenminste als er dusdanige interacties zijn, waardoor alles wat de mens ter berde brengt een serieuze plek krijgt toebedeeld zonder overigens het beroep op de werkelijkheid te minachten. Een discours vergt dus een open attitude, waardoor je je kunt afvragen in hoeverre daar nu sprake hoort te zijn van zeer strikte of onherroepbare meningen, waarderingen, inschattingen, beweringen of hoe al die uitingen van de drang van de mens om iets te willen of te willen begrijpen ook mogen heten. In die zin gaan openheid van het discours en geslotenheid van het denken niet zo goed samen. Maar uiteindelijk blijft er altijd een dilemma over; een groot vraagteken. Men moet kiezen.

De immigratiekwestie nu, is een terrein die tot de nok toe gevuld is met opvattingen, meningen en beweringen die alles tegelijk willen zijn: analyse (hoe gebrekkig ook), motief tot handelen, aanzet tot beschuldiging enzovoort. Juist die optelsom van functies maken dergelijke uitingen tot gebrekkige vehikels in wat je heel aarzelend ‘het debat’ zou mogen noemen. In de Groene Amsterdammer bijvoorbeeld van 18 augustus 2016 stond een interview met de oud-diplomaat Edy Korthals-Altes. Een interessant gesprek over wapenindustrie en de nieuwe vijandigheden tussen het Westen en Rusland. In zijn opmerkingen over de politiek van Angela Merkel was hij echter aanmerkelijk korter van stof. Hij prees haar rustige leiderschap doordat zij demonstreerde dat de problemen weliswaar groot waren maar niet onoplosbaar. We moeten, schrijft hij verder, niet berusten maar met een open blik naar de werkelijkheid kijken, om te zien wat goed gaat en wat fout. Niets over de immigratiepolitiek in Duitsland van de laatste decennia waar de huidige beroering een vervolg van is, niets over de problemen van de poreuze binnengrenzen, niets over het dilemma-achtige karakter van alle oplossingen, geen beschouwing over de rust – een beul kan ook heel rustig een hoofd klieven -, niets over wat een open blik nu ‘is’, geen enkele reflectie dus op wat hij nu zelf beweerde. Beweringen op deze manier gedaan, worden dan drijfzand waarin de argeloze gelovige lezer wegzakt.

Een ander voorbeeld waarin die stapeling van functies van beweringen tot problemen leidt. In de Groene Amsterdammer van 6 september was de column ‘Barbaren’ van Ewald Engelen – als ik het wel heb electoraal verbonden met Groen Links – afgedrukt. Zijn openingsschot is de ironische constatering dat we het de komende verkiezingsmaanden gaan hebben of hoe we de barbaren aan de poort zo goed mogelijk kunnen weren en Nederland zo zuiver mogelijk kunnen houden. Hij verwijt dat twee decennia van multiculturalismekritiek een volk opgeleverd hebben dat alleen nog maar door een culturalistische bril kan kijken. En andere problemen zoals de TTIP, het klimaat of de achterblijvende koopkracht maar het liefst vergeet. De politiek en de media, deels al hiervoor verantwoordelijk, reageren hier weer op door een eindeloze kralenketting te rijgen van losse multiculturele kwestietjes (incidenten zou Jesse Klaver misschien zeggen), alles voorzien van deskundig en panklaar commentaar. Hierdoor spelen de politici en de media de PVV en Wilders in de kaart (dat is blijkbaar het ergst denkbare). We zullen aldus Engelen geen beschouwingen zien die meer licht werpen op de Westerse economie of de financiële uitpersing van Zuid-Europa. En de vaderlandse waarden? Kijk maar naar de vermarkting van het onderwijs, kijk maar naar het schaamteloos lokken van Londense bankiers naar Nederland na de Brexit, kijk naar de sociaal-democraten die medeverantwoordelijk zijn voor de ontmanteling van de verzorgingsstaat. Nee, besluit Engelen zijn tirade, de barbaren zij al lang binnen.  
Ik denk dat veel van zijn ironische aantijgingen wel enige grond hebben. Ze zijn ook mij niet onbekend. Het is niet moeilijk om met de nodige scepsis naar die andere kant van Nederland te kijken zonder met veel fanfare te zeggen dat de staat van de mens nu eenmaal ‘tragisch’ is – een interpretatie die we wel bij Frissen tegenkomen – en dat al die arme bankiers, handelaren of politici ‘ook maar wat’ proberen. Nee, een scherpe pen hoort hier wel thuis. Maar het vileine zit in het begin, waar hij de gewraakte Nederlanders er van beticht op een volstrekt egocentrische manier hun land zuiver te willen houden. Dan was het commentaar van iemand als René Cuperus in de Volkskrant van 19 september iets genuanceerder. Hij stelt daar dat de veronderstelde xenofobie van de boze blanke burger vooral een reactie is op overlast, op risico en gevaar en op aantastingen van het westerse sociaal-liberale samenlevingsmodel.


Ik stemde vroeger op de PPR, één van de partijen die opgingen in GroenLinks. Dat had te maken met een idee over verantwoordelijkheid, niet in de allereerste plaats voor ‘de’ mensheid of ‘de’ wereld maar voor de meer directe omgeving, die uiteraard wel met ‘ de rest’ verbonden was. Toen kwam ik in Rotterdam te wonen en werd geconfronteerd met de eerste verschijnselen van iets dat later de immigratiepolitiek is gaan heten. Ondernemers behoorden tot de eerste die lieten zien hoe je met een land om kon gaan door massa’s buitenlanders naar binnen te halen. Enfin, het tragische verdere verloop is algemeen bekend. Links kwam iets later maar is sindsdien hardnekkig voorstander van de voorzetting van die politiek, die allereerst zichtbaar werd in de verloedering van de oude stadswijken maar die natuurlijk gevolgen had op elk denkbaar terrein. Ook op terreinen waarvoor GroenLinks zich zo sterk zegt te maken. Ik kan mij niet heugen dat er een gesprek of een reflectie die ook enigszins consistent was, op gang kwam om de gevaren hiervan in te zien, en om tegelijk bij zichzelf (!) naar binnen te kijken.
Niet dat burgers nu allemaal zo’n brede blik hebben, maar ik heb het nooit vreemd gevonden dat zij begonnen te ageren tegen die gevoerde politiek en de keten van beschuldigingen eromheen. Men werd doodeenvoudig hiermee opgezadeld en diegenen die een pas op de plaats wilden maken om eens goed te gaan nadenken werden meestal verbaal neergesabeld. Venijn stroomde rijkelijk door de straten van het zogenaamde discours. Ik heb ook al die jaren nog nooit iets zinnigs over wat je als ‘het algemeen belang’ zou kunnen kenschetsen gehoord. Het algemeen belang overigens is een weg, en geen onomstotelijk vast te definiëren pakket. Nu ja, een tijdje geleden heeft Spekman van de PvdA dit woord even gebezigd en meer recent hoorde ik het woord uit de monden van de burgemeester van Rotterdam, door velen Allochtonië genoemd, en van Jos Wienen, burgemeester van Katwijk en werkzaam bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Het algemeen belang was bij hen het besluit om een AZC in de betreffende gemeenten te plaatsen. Punt uit. Ook hier twee heren die geen woord vuil maakten aan het begrip van dat algemeen belang alsook over de vraag over dat nu gelijk staat met een politiek besluit. Men beweerde klaarblijkelijk dus maar wat. Over al deze onverkwikkelijkheden gaan de aantijgingen van Engelen niet. Het volk – dat niet als totaliteit bestaat – van het schadelijke verlangen naar zuiverheid beschuldigen, blijkt een gemakkelijker weg. En dan worden die aantijgingen, dan worden zijn beweringen, dus een beetje gratuite.

zaterdag 13 augustus 2016

Blog 48 Aforismen en notities van 080816 tot en met 120816





5317. In de lege straten waar ik doorheen loop, staan de niet al te ruim bemeten auto’s doodstil en nauwgezet geparkeerd in de met witte strepen gemarkeerde parkeervakken. De al eerder gevallen regen is al bezig van de trottoirs te verdampen die daarmee langzaam hun oude lichtgrijze kleur terugkrijgen. De tram staat te wachten tot het moment van het op het scherm aangegeven vertrek. Binnen liggen de bewoners, geen enkele uitgezonderd, verstijfd in bed. Hun ogen wijd open. De wijzer van de klok schuift moeizaam naar de dertig. 2016.

5318. Het aantal nachten daalde met een kwart. 2016.

5319. Conflicten verdelen de wereld van de mensen. Maar de mens heeft conflictstof nodig om zichzelf verdeeld te houden. 2016.

5320. De onderbuik: een aantijging die doorgaans vanuit de onderbuik afgevuurd wordt. Is dit nu Freuds nalatenschap? 2016.

5321. Ik weet al haast niet meer wat echt is aan mijzelf. Niets openbaart zich met verpletterende zekerheid. Een lach niet, een traan niet, een woord niet; zelfs een gedachte niet. Ze manifesteren zich; dat is in eerste instantie alles wat er te zeggen valt. We moeten woorden zoals echtheid misschien maar voorgoed achter ons laten. Of dergelijke woorden, en misschien wel alle woorden, als een onbestemd veld beschouwen waarin wij lopen. Bij de omheining: borden met het betreffende woord. En daarbinnen? Dwalen. Blijft alleen de omstandige omschrijving over? De omschrijving van wat er in gedachten aan een woord voorafgaat en wat er op kan volgen? Moet aan Heidegger denken die een woordbetekenis in zijn etymologische voorgeschiedenis afliep en die probeerde te ontrafelen. Allemaal ongeschikt voor het dagelijks verkeer waar snelheid telt. En onduidelijkheid. Kunnen mensen enkel maar met elkaar spreken als zij onduidelijk zijn? 016.

5322. De tranen hopen zich op. Ik heb al zo lang niet gehuild. 2016.

5323. En nog is het niet genoeg! 2016.

5324. Naar afwezigheid verlangen als een verhevigde vorm van aanwezigheid. 2016.

5325. Aan een tekening prutsen om hem maar opnieuw te kunnen fotograferen om de vreugde van de fotografisch gereproduceerde echtheid te proeven. Weer die echtheid. Ik denk aan Plato. 2016.

5326. Met elkaar praten is een telkens falende bezigheid. Men blijft dat dus om andere redenen doen. 2016.

5327. Mijn broer feliciteerde me met mijn verjaardag. Waarmee nu precies werd niet duidelijk. Houden mensen misschien van die uitgeklede rituelen? Heeft alles een neiging tot holheid? 2016.

5328. Weer zo’n dag dat ik al mijn handelingen en gebaren vertraag en opsplits: geen twee dingen tegelijk mee naar achteren nemen maar één voor één. Alleen maar omdat ik niet weet wat ik er na zou kunnen doen. 2016.

5329. De natuurlijke omgang met mensen lijkt onmogelijk geworden voor mij. Ik moet een theorie verzinnen om nog met hen om te gaan, laat staan om hen te kunnen verdragen. Contact is kunstmatig geworden en ik sta verder weg van de mens dan ooit al weet ik dat dit een heel oud en diep gevoel is. 2016.

5330. Denkend stilstaan bij de mens maakt mij treurig. Ik leef meestal maar heel even op in de aanwezigheid van de mens. Heel even ben ik argeloos. Dan overvalt mij weer een diepe neerslachtigheid en ben ik weer op mijn qui-vive. Wat pas weer verdwijnt wanneer ik alleen ben en weer van de mens kan dromen. 2016.

5331. Elk spreken is gebrekkig. 2016.

5332. Genegenheid vervangen door gesprekstechnieken. Heimelijk verlangen van de hyperstaat. 2016.

5333. Mensen boezemen mij doorgaans een onbeschrijfelijke angst in. Ik voel mij met maar weinigen op mijn gemak. Ik weet niet hoe met mensen om te gaan, wat tegen hen te zeggen, hoe dat te zeggen, hoe te zwijgen, hoe hen aan te kijken en ga zo maar door. 2016.

5334. Het mens zijn volhouden kan alleen maar als je je voortdurend laat betoveren. Zodra dat wegvalt, dan wordt alles overbodig, grijs, grauw en volkomen onwerkbaar. Leven lijkt een fictie die werkbaar gemaakt moet worden. Maar de betovering, die kun je niet willen. Je kunt er met de wil ook geen einde aan maken. Het gebeurt bij je of het gebeurt niet. 2016.

5335. Ik leef in een a-intellectueel land. Maar ik kan dit alleen maar denken of menen waar te nemen. In zekere zin is het een conclusie op voorhand. Maar het is wel de dichtstbijzijnde conclusie. Misschien meer een aanduiding van iets dat zich aan mij vertoont en dat ik interpreteer op grond van bepaalde factoren. 2016.

5336. Soms kun je niet anders meer dan domme dingen doen om nog dommere dingen tegen te houden. 2016.

5337. Zou er een denkziekte bestaan? En wie zou die kunnen diagnostiseren? 2016.

5338. Elk bestaan kromt zich om zich op te rekken. 2016.

5339. Wanneer je pastelkrijt op papier aanbrengt en je wilt dat verwrijven dan kun je dat op allerlei manieren doen. Eén zo’n manier is het op een draaiende en stevige manier met de duim fixeren. Precies hetzelfde gebeurt in een samenleving. Maar ik heb nog amper een kunstenaar ontmoet die dergelijke overstappen maakt. Over de maatschappelijk-filosofische meerwaarde van kunstenaars moet dus met enige reserve gesproken worden. 2016.

5340. Over het alledaagse reflectievermogen van de mensen maak ik me niet al te veel illusies. Het is te zeer vertroebeld door wat men meent en door de snelheid waarmee men dat doet. En misschien ook is denken te vermoeiend voor velen. 2016.

5341. Om mijn blijdschap met mensen te hervinden, moet ik ofwel, terwijl ik dichtbij hen ben, mijn vragen vergeten of mij zo ver van hen zien te verwijderen dat zij nietig worden. 2016.

5342. Je hebt teksten waarin ruimte gecomprimeerd wordt en teksten waarin ruimte opgerekt wordt. 2016.

5343. Ik kuste vanmorgen iemand die zweette. Ik had het gevoel dat ik haar externe secretie kuste. 2016.

5344. Altijd korte oplevingen met mensen; nooit langdurige. 2016.

5345. Alles wat afgebeeld is, is op een bepaalde manier echter dan ‘in werkelijkheid’. Het beweegt niet en het is volledig overgeleverd aan mijn blik. 2016.

5346. Als mensen zeggen dat iets is, zoals iemand die zonet tegen mij zei dat mijn houding inzake een bepaald probleem wel erg melodramatisch is, dan zouden die mensen beter hun opmerking als een voorstel kunnen aanreiken om er eens zo naar te kijken. Het woordje ‘is’ wordt nogal misbruikt. 2016.

5347. Morgen bij iemand langsgaan die mijn verjaardag vast vergeten is; en er niets over zeggen. 2016.

5348. Morgen is mijn verjaardag! Ben ik soms verjaard? 2016.

5349. Veel mensen leven in het actueel-werkelijke. Ik ook maar daarnaast leef ik tegelijkertijd altijd in het ‘gedacht werkelijke’, in de reflectie erop en in de ideeën en voorstellingen er van. De zich vertonende werkelijkheid is slechts een aanleiding. Ik heb soms de indruk dat voor veel mensen de werkelijkheid een soort schimmenspel is, tenzij zij van hun diepere inzichten nooit iets kunnen tonen en ik dat ook niet merk. Maar je moet toch altijd wel iets van een mens merken? Er moet toch altijd wel iets zijn waardoor je een conclusie kunt wagen? Hoe hypothetisch ook?! 2016.

5350. Elk persoon dat mij negativisme aanwrijft en zelf een positief of optimistisch gemoed aanprijst, wil in feite dat ik iets slik. 2016.

5351. Nog moeilijker dan om de kwintessens van een zaak duidelijk te maken, is het voor velen nagenoeg onmogelijk om die uit het vertelde te destilleren. Mensen houden nogal van oppervlakkig luisteren, zo schijnt het. 2016.

5352. Wat is nu de ware kleuruitstraling of het ware licht van een schilderij. Onmogelijk om dat vast te stellen. Hoe moeten we laveren met iets dat zich schuilhoudt en waarvan wij vermoeden dat het ergens of op enig moment zijn ware gelaat toont? 2016.

5353. De tekeningen die ik nu al gedurende langere tijd maak, zien er onder een bepaalde hoek erbarmelijk uit. Maar wanneer zij eenmaal aan de muur hangen en de voor hen noodzakelijke lichten vangen, bloeien zij op en wordt ik er door opgezogen. 2016.

5354. Een werk maken dat half af is en pas voltooid wordt met het steeds ter hand nemen, op te hangen, weer van de muur te halen enzovoorts. Dat dus nooit voltooid raakt. 2016.

5355. De geboorte van een kunstwerk gaat soms gepaard met handelingen die mislukkingen kunnen worden maar weer juist daardoor en daarna goed uitpakken. Als politicus zou ik trouwens niet al te veel vertrouwen hebben in een dergelijke sequentie. Een samenleving zou geen laboratorium behoren te zijn, waarin enkel het idee van het spelexperiment domineert. Toch denken veel burgers in feite juist op die manier. 2016.

5356. Merkwaardige tegenstrijdigheid: je krijgt ruzie met mensen die door hun gedrag jouw leefmilieu verkwanselen en aantasten. 2016.

5357. En weer sprak ik vandaag een mens die mij medeplichtig wilde maken aan de problemen van de menselijke soort. Ik heb nooit gevraagd om er onderdeel van te worden, ik heb geen nakomelingen op de wereld gezet en ga straks gewoonweg dood. Haast niemand spreekt met enige voorkomendheid over die mensen die van de menselijke soort te lijden hebben. Het is een vrome vorm van geweld. 2016.

5358. De zompige praat aanhoren van die multiculturelen wanneer zij ontdekken dat hun zogenaamde idealen niet alleen maar rozengeur en maneschijn zijn. Vooral omdat zij ‘er’ nu zelf last van ondervinden. Hoe vermijden zij gezichtsverlies? Hoe dekken zij hun aftocht na al die jaren in opgewekte en vrome praatjes geïnvesteerd te hebben? Gemakkelijk zal het niet voor hen zijn, maar medelijden heb ik niet met hen. 2016.

5359. Alles voor iedereen! Geen credo, stompzinniger en ontwrichtender dan dit. Onder de dekmantel van de liefde huizen vele ongenode gasten, veel stupiditeiten en veel ongerijmdheden. 2016.

5360. Alles in de wereld is de weg ergens naar toe of de weg ergens vandaan. In die zin is de mens altijd ergens anders. 2016.

5361. Verjaardagen, de parelkettingen van het leven. Met felicitaties als glijmiddel. 2016.

5362. De mensen bezigen woorden en de woorden houden hen bezig. 2016.

5363. Mensen worden gedreven door wat zij niet weten of worden niet gedreven door wat zij wel weten. 2016.

5364. De Verlichting is in zekere zin desastreus geweest voor het geloof. Zonder die rationele injectie zou het Christelijk geloof in het Westen misschien al afgestorven zijn. Nu, met alle voorhanden zijnde rationaliseringen, is het in bepaalde kringen hardnekkiger dan ooit. Niettemin: het gebruik van de rede wordt overschat. Mensen hebben behoefte aan zekere onzekerheden. 2016.

5365. In geestelijk opzicht van goeden huize komen, houdt voor mij in, ontredderd zijn. 2016.

5366. Het intellectuele milieu hier in Nederland, een staatkundig vervolg op de Lage Landen, kunnen we misschien nog het best vergelijken met een stuk jonge gatenkaas waar men, als het zo uitkomt, een plak van af schaaft om die te serveren. 2016.

5367. Laat die goedwillende optimisten eens goed bedenken dat mensen als ik behoorlijk wat last van hen hebben. 2016.

5368. Vandaag mijn verjaardag ‘gevierd’. Een minimum aan goedbedoelde rituele gelukwensen aangehoord. Geen woordomloop vandaag; geen circulaire gang van de woorden, de mond uit, de oren in, het hoofd uit. 2016.

5369. Het debat; men schijnt er veel van te verwachten. Waarom blijft onduidelijk. Zou men misschien ook hierover een debat moeten voeren? Of zou men eens over de aard en de waarde van een debat moeten gaan nadenken? 2016.

5370. Hoe graag ik toch eens in een staat van onschuld en onwetendheid zou willen leven, al is het maar voor een dag. Alleen al om eens in de hoofden van anderen te kruipen om te zien hoe het daar gesteld is. Dat wilde ik als kind al. Tegelijkertijd besef ik het tegenstrijdige van dat verlangen, want hoe kan ik en in zo’n staat leven en er tegelijkertijd naar kijken? Het is ondergaan of niet. 2016.

5371. Ik heb mijzelf, ik heb de levensgift nooit geaccepteerd, misschien ook nooit kunnen accepteren. Dat bepaalt mijn omgang met mijzelf en met de wereld. Hoe oncomfortabel ook, ik kan geen universele wet vinden die een dergelijke acceptatie verordonneert. 2016.

5372. Met mijn schrijven beweeg ik mij naar de wereld van de mensen. Met mijn beelden wend ik mij er juist van af: zij illustreren een gecapitonneerde vlucht. De receptie van beide uitingsvormen is echter omgekeerd aan hun intrinsieke beweeggronden. 2016.

5373. Waar ik altijd in mijn omgang met mensen op let, is of zij mij iets willen laten slikken of mij anderszins iets tegen mijn wil, willen toedienen. 2016.

5374. Mijn wil is mijn leven. Hij komt er in op en gaat er in ten onder. 2016.

5375. Bij mijzelf in de gratie zien te geraken: de dagelijkse worsteling. 2016.

5376. Hebbel in ‘Een blinde bij zonsopgang’: ‘Wij mensen zouden er goed aan doen als uitgangspunt niet de waarheid te nemen, maar het punt tot waar we door kunnen dringen’. Aanstekelijke tekst van de Duits negentiende-eeuwse schrijver en aforist Friedrich Hebbel. Ik zelf heb vaak het onderscheid gemaakt tussen mensen die in het vraagteken leven en diegenen die leven in de geest van het uitroepteken. De wat- en de hoe mensen. 2016.

5377. Zouden mensen misschien, in de ene cultuur mogelijk meer dan in de andere, hun verjaardagen ook niet vieren omdat zij anders op zo’n dag te nadrukkelijk met zichzelf geconfronteerd zullen worden? Zijn vieringen niet alleen vieringen maar ook een soort vermijdingsfestiviteiten?

5378. Waarheden hebben op gezette tijden schrobberingen nodig. Anders worden ze vadsig. 2016.