maandag 30 november 2015

Blog 41 2015 Banksy








Banksy

Er hangt bij ons een vetbolletje. Koolmezen, pimpelmezen en boomklevers pikken gulzig aan dat vettige wiebelige ding. Wanneer er een koolmees aan hangt en een boomklever in het nabije luchtruim verschijnt, dan kiest de koolmees tegenstribbelend het hazenpad. Hangt er een pimpelmees aan en de koolmees verschijnt dan kiest de pimpelmees meestal eieren voor zijn geld tenzij het een wat dapperder exemplaar betreft die zich met veel fladdervertoon weet te verweren. Hetzelfde tafereel doet zich voor als er alleen koolmezen zijn die allemaal hun deel opeisen en niet zoiets kennen als op hun beurt wachten. De grootste, de behendigste, de agressiefste krijgt als eerste een deel van de buit.
Dat gedrag is bij de mens niet anders maar hij heeft geleerd, alhoewel niet voor altijd of voor altijd op dezelfde manier, wat correcties aan te brengen in dit gedrag dat altijd onder de troebele oppervlakte schijnt. Of we dit nu ethiek, moraal noemen of zelfbehoud, want staan we niet iets vrijwillig af dan wordt het ons misschien wel hardhandig afgepakt, het is en blijft een correctie op een biologisch bepaald gedrag dat de mens net zoals de dieren kenmerkt, in de eerste plaats te zorgen voor zichzelf en soms voor zijn naasten. De zorg uit zich in een opklimmende reeks. Geestelijke onthechting vooruit, maar lichamelijke afbraak, nee, dat is niet iets waar de meeste mensen nu bij voorbaat voor kiezen, op welk niveau dan ook. Zelfs de zichzelf pijnigende monnik verslond nog wel een homp brood om zichzelf te kunnen blijven pijnigen. Geen enkele samenleving ontstaat als men vanaf meet af aan meent dat de welvaart, het voedsel, of de maatschappelijke rust vanzelf op ons bordje verschijnt. Denkt men dat wel en leeft men daarnaar, dan verschijnt er niets van dien aard. Dat is bij de mezen van hierboven anders al moeten ook zij moeite doen; het vetbolletje hangen zij zelf niet op maar ik of mijn vriendin. Elke gemeenschap die dus de voorwaarden niet kent of niet meer kent waaronder zij groot geworden is of waardoor zij kan voortbestaan, zal verkommeren: vetbolletjes komen niet aanvliegen, hoe hard sommige mensen dat ook denken.

Nu is een kunstenaar als Banksy iemand die met soms rake melancholische en ironische kritiek, kijk naar zijn ‘gasbird’ of naar de geschilderde tekst ‘I don’t believe in global warning’, geschreven boven een stijgende waterspiegel, de westerse maatschappij op de korrel neemt, maar niettemin meent dat er in de gretig consumerende westerse samenlevingen nog ruimschoots en blijvend plaats moet zijn voor nieuwkomers: voor vliegen die op de stroop afkomen of voor diegenen wier stroop elders afhandig gemaakt is. Mensen als Banksy denken dus zowel de negatieve gevolgen van de massa-economie te moeten bekritiseren als er tegelijkertijd schande van te spreken wanneer bepaalde krachten in  het westen nieuwe mensengolven proberen af te remmen, mensengolven die nu juist afkomen op die door mensen als hij zo bekritiseerde massaconsumptie-economie, maar die tegelijkertijd in hun leven dringen. Mensen leven nu eenmaal, hoe moeilijk dat voor sommigen ook is om te begrijpen.

Is het een zoenoffer dat het westen zich moet laten welgevallen om zich te verzoenen met zijn diepe schuld die oprijst uit zijn abjecte koloniale verleden en al even abjecte consumerende heden? Begrijp ik allemaal nog wel maar mensen en kunstenaars als Banksy, lijken de mensensoort inmiddels in twee ondersoorten te verdelen, in vluchtelingen en in niet-vluchtelingen, waarbij de eerste de pechvogels zijn die recht hebben op hun plaatsje onder de zon, onder de zon bij de ‘beter bedeelden’ dus. Want zo ziet men de mensen met meer welvaart. De tweede  groep, de niet-vluchtelingen, de inwoners van het Avondland, zijn vadsige producenten en vlezige consumenten van vetbollen en andere zaken. In de onverbiddelijke ogen van de puriteinen, hebben zij geen leven, geen geschiedenis, geen toekomst, geen verlangens, nee zij worden massaal bevorderd tot liefdevolle ontvangers van al die soortgenoten die zich beroepen op een recht om naar dat bevoorrechte land -eigen inspanning is dat land blijkbaar vreemd-  te komen, of beter naar zijn producten.  Ad infinitum blijkbaar. Van de niet-vluchtelingen wordt permanente inschikkelijkheid verwacht.

Op 29 augustus van dit jaar schreef Robbert Dijkgraaf een artikel waarin hij de kunst als het beste middel achtte tegen blikvernauwing. Nu wijdde hij niet zo veel uit over welke blikvernauwing hij nu toch op het oog had en ook niet over de bijzondere eigenschappen van kunstenaars maar, al was hij zich bewust van de noodzaak van een ‘splendid isolation’ van de kunstenaar, toch riep hij de kunstenaars op naar de samenleving te luisteren. Nu stond zijn tekst bol van liefkozende algemeenheden maar ik dacht toch te begrijpen dat hij met de samenleving de bestaande samenleving bedoelde. Maar ook dan wordt weer niet duidelijk hoe hij zich die samenleving voorstelt: is dat misschien de samenleving die er op elk moment ‘is’ ? Maar als hij dat bedoelde dan scheert hij in vliegende vaart voorbij aan een kernprobleem in het westen: hoe de eigen samenleving nog enigszins te behouden te midden van al die bedreigingen. Hoe nog iets van het eigene te behouden zonder door de moderne zedenmeesters van wat weet ik niet allemaal beschuldigd te worden. Een samenleving die qua samenstelling op elk ogenblik cruciaal verandert is geen samenleving meer maar een mensenverzameling. En dan gaan de voorwaarden wrikken die die oude samenleving nog wel schraagden maar die nu soms in naam nog wel voortbestaan maar langzaam aan uitgehold worden.


Het is ook precies dit probleem van de gemeenschap waarvan mensen als Banksy zich zo graag lijken te willen ontdoen. Zij beogen oneindige vloeibaarheid terwijl juist haast ieder mens een zekere vastigheid zoekt, zeker ‘migranten’. Dat is de paradox: vastigheid voor migranten, onvastigheid voor de lokale inwoners. Hoera, er is weer evenwicht. In hun ogen zijn samenlevingen vreemdsoortige metabolische constructies die voortdurend hun fundamenten ondergraven zonder dat de draagkracht van die fundamenten verloren gaat. Ik heb hier dan toch maken met lieden die een bovenmensenlijk vertrouwen in de mens hebben. En misschien ligt hier wel hun probleem: zij denken niet in mensen maar in de functionering van mensen. Zij denken in beginselen, niet in de uitvoering ervan. Zij denken in typen, niet in gemeenschappen. Zij denken in getallen en procenten, niet in termen van het werkelijke leven van de mens. Een vluchteling is bij hen een bevoorrechte illustratie van het wereldleed. Zij denken met argumenten, niet met aandacht. Zij denken in de consumptie van vetbollen, niet in de vetproductie. Hoe hard hun kritiek op het westerse consumptiepatroon ook is, zij zelf zijn er sublieme vertegenwoordigers van.